ECLI:NL:GHSHE:2015:729

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
5 maart 2015
Publicatiedatum
6 maart 2015
Zaaknummer
F 200.149.219_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake verhaalsbijdrage voor bijstandsverlening aan voormalig echtgenote

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen een beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 20 februari 2014. De rechtbank had bepaald dat [appellant] een verhaalsbijdrage van € 133,20 per maand moest betalen aan het College van Burgemeester & Wethouders van de gemeente Kerkrade, ten behoeve van zijn voormalige echtgenote, zolang zij bijstand ontving. [appellant] verzocht het hof om deze beschikking te vernietigen en het verhaalsbedrag op nihil te stellen, of op een bedrag dat het hof juist acht. Het hof heeft kennisgenomen van de argumenten van beide partijen, waarbij [appellant] aanvoert dat hij niet in staat is het verhaalsbedrag te betalen, terwijl het college stelt dat hij voldoende draagkracht heeft.

De mondelinge behandeling vond plaats op 29 januari 2015, waarbij [appellant] en zijn advocaat niet ter zitting verschenen. Het hof overweegt dat de internationale context van de zaak vraagt om een beoordeling van de rechtsmacht van de Nederlandse rechter en het toepasselijke recht. Het hof onderschrijft dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft en dat Nederlands recht van toepassing is. Het hof stelt vast dat het college bevoegd is om de verstrekte bijstand te verhalen op de onderhoudsplichtige, in dit geval [appellant].

Het hof komt tot de conclusie dat de ingangsdatum van de verhaalsbijdrage niet eerder dan 1 juli 2012 kan worden gesteld, gezien het gebrek aan actie van het college in de periode daarvoor. Het hof bekrachtigt de bestreden beschikking, waarbij het verhaalsbedrag van € 133,20 per maand wordt gehandhaafd, zolang mevrouw [voormalige echtgenote] bijstand ontvangt, maar niet langer dan tot 11 april 2014. De beschikking is gegeven op 5 maart 2015.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak: 5 maart 2015
Zaaknummer: F 200.149.219/01
Zaaknummer eerste aanleg: C03/178310/FA RK 13-266
in de zaak in hoger beroep van:
[appellant],
wonende te [woonplaats], Filipijnen,
appellant,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr. A.F.T. Grul,
tegen
het College van Burgemeester & Wethouders van de gemeente Kerkrade,
zetelende te Kerkrade,
verweerder,
hierna te noemen: het college.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 20 februari 2014.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met productie, ingekomen ter griffie op 19 mei 2014, heeft [appellant] verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende te bepalen dat het door hem met ingang van 4 februari 2008, althans met ingang van de datum die het hof juist acht, ten behoeve van mevrouw [voormalige echtgenote] aan het college verschuldigde verhaalsbedrag op nihil wordt gesteld, althans op een bedrag dat het hof juist acht.
2.2.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 1 augustus 2014, heeft het college haar primaire verzoek gehandhaafd met dien verstande dat zij (zo begrijpt het hof) de limitering van de onderhoudsverplichting van [appellant] tot 11 april 2014 onderschrijft.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 29 januari 2015. Bij die gelegenheid is het college, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger College B&W], gehoord.
2.3.1.
[appellant] en zijn advocaat hebben het hof bericht niet ter zitting te zullen verschijnen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van het V6-formulier met bijlage van de advocaat van [appellant] d.d. 15 januari 2015.

3.De beoordeling

3.1.
[appellant] is gehuwd geweest met mevrouw [voormalige echtgenote]. Dit huwelijk is op 11 april 2002 ontbonden middels inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand.
3.2.
Bij beschikking van 17 oktober 2002 heeft de rechtbank Maastricht de onderhoudsbijdrage ten behoeve van mevrouw [voormalige echtgenote] op nihil gesteld.
3.3.
Met ingang van 8 november 2002 verleent het college ingevolge de Wet werk en bijstand een uitkering aan mevrouw [voormalige echtgenote].
3.4.
In de periode van 3 mei 2006 tot begin 2013 zijn partijen in overleg geweest over de mogelijkheden van [appellant] tot betaling van een onderhoudsbijdrage.
3.5.
Op 12 juli 2006, 8 februari 2007, 19 februari 2008, 13 juli 2009 en 26 juni 2012 heeft het college beschikkingen tot verhaal van kosten van bijstand schriftelijk aan [appellant] meegedeeld. Het verhaalsbedrag is daarbij met ingang van 3 mei 2006 op een bedrag van
€ 133,20 per maand bepaald en met ingang van 1 april 2009 op een bedrag van
€ 1.128,01 per maand.
3.6.
Omdat [appellant] de verlangde gelden niet heeft betaald, heeft het college op
4 februari 2013 bij de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, een verzoekschrift tot verhaal kosten van bijstand ingediend.
3.7.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank, uitvoerbaar bij voorraad, het door [appellant] met ingang van 4 februari 2008 ten behoeve van mevrouw [voormalige echtgenote] aan het college verschuldigde verhaalsbedrag op € 133,20 per maand bepaald, zolang mevrouw [voormalige echtgenote] bijstand ontvangt en aan het college verhaal toekomt, maar niet langer dan tot
11 april 2014, en [appellant] veroordeeld genoemd verhaalsbedrag maandelijks aan het college te voldoen.
3.8.
[appellant] kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.9.
[appellant] voert - kort samengevat - het volgende aan.
Het huis in België had ten tijde van de schenking aan zijn dochter in 2010 geen enkele commerciële waarde, omdat het illegaal was gebouwd. Het bedrag dat hij in datzelfde jaar ontving in verband met de afkoop of uitkering van levensverzekeringen en pensioenpolissen, was tot 1 maart 2014, de datum van zijn pensioen, het inkomen waarmee hij in zijn levensonderhoud moest voorzien en dient thans als aanvulling op zijn huidige pensioen.
In 2007 moest hij als kleine zelfstandige ondernemer op 59-jarige leeftijd noodgedwongen stoppen met zijn activiteiten. Uitgerangeerd op de arbeidsmarkt en met in het vooruitzicht een slecht Nederlands en buitenlands pensioen heeft hij toen besloten om met zijn Filipijnse partner naar de Filippijnen te verhuizen.
3.10.
Het college voert daartegen aan dat het huis in België wel degelijk een economische waarde vertegenwoordigd, gelet op het feit dat het bewoond is en gelegen is op een groot grondstuk.
Voorts voert het college aan dat, gezien de hoogte van het inkomen uit onder ander de diverse pensioenen en polissen, de levenstandaard op de Filippijnen rekening houdend met de “Big Mac index” en het ontbreken van verdere gegevens over zijn draagkracht, [appellant] in staat mag worden geacht voldoende draagkracht te hebben om de door de rechtbank opgelegde verhaalsbijdrage te voldoen.
3.11.
Het hof overweegt als volgt.
3.12.
Het internationale karakter van de zaak vraagt een beoordeling van de rechtsmacht van de Nederlandse rechter en het toepasselijke recht. Partijen noch de rechtbank hebben zich hierover uitgelaten. Het hof begrijpt dat zij er vanuit zijn gegaan dat met betrekking tot het onderhavige verzoek de Nederlandse rechter rechtsmacht toekomt en dat daarop Nederlands recht van toepassing is, hetgeen het hof onderschrijft.
3.13.
Ingevolge artikel 62 van de Wet werk en bijstand is het college bevoegd om de verstrekte bijstand tot de grens van de onderhoudsplicht te verhalen op de onderhoudsplichtige.
3.14.1.
Voor zover de rechtbank de ingangsdatum van de door [appellant] aan het college te betalen verhaalsbijdrage op 4 februari 2008 heeft bepaald overweegt het hof dat, nu het college in de periode sedert die datum tot 26 juni 2012 - voor [appellant] kenbaar - niet meer heeft gedaan dan drie brieven aan hem gestuurd (te weten op 9 februari 2008, 13 juli 2009 en 26 juni 2012), en verdere actie achterwege heeft gelaten, de ingangsdatum niet eerder dan op 1 juli 2012 kan worden gesteld.. Het gegeven dat het college niet wist dat de man nog ingeschreven stond op zijn oude adres in België en het college niet beschikte over een bewijs van inschrijving van [appellant] in de Filipijnen maakt niet dat het college niet reeds veel eerder verdere (gerechtelijke) stappen had kunnen nemen. Het hof zal derhalve 1 juli 2012 als ingangsdatum voor verhaal nemen.
3.14.2.
Het hof stelt vervolgens vast dat de man ook in hoger beroep niet, althans onvoldoende, met onderliggende stukken heeft onderbouwd dat hij het door de rechtbank vastgestelde verhaalsbedrag van € 133,20 niet kan betalen. Nog daargelaten de kwestie van de woning in België, geldt dat [appellant] geen enkel inzicht heeft verschaft in de hoogte van zijn inkomsten uit zijn [Store] Store op de Filippijnen dan wel de opbrengst van zijn afgekochte levensverzekeringen en pensioenpolissen enerzijds en zijn lasten anderzijds op basis waarvan zijn draagkracht kan worden berekend, hetgeen geheel voor zijn rekening en risico komt. Het hof gaat er dan ook vanuit dat de man de draagkracht heeft om de door de rechtbank vastgestelde verhaalsbijdrage te betalen en zal de bestreden beschikking in zoverre bekrachtigen.
3.15.
Het vorenstaande leidt tot de navolgende beslissing.

4.De beslissing

Het hof:
vernietigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 20 februari 2014 echter uitsluitend ten aanzien van de ingangsdatum;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
bepaalt dat [appellant] met ingang van 1 juli 2012 ten behoeve van mevrouw [voormalige echtgenote] aan het college verschuldigd is het verhaalsbedrag van € 133,20 per maand, zolang mevrouw [voormalige echtgenote] bijstand heeft ontvangen en aan het college verhaal toekomt, maar niet langer dan tot 11 april 2014;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.H.J.M. Mertens-Steeghs, C.D.M. Lamers en
A.J. van de Rakt en in het openbaar uitgesproken op 5 maart 2015.