9.2.1.Voor zover bij het bestreden eindvonnis in reconventie zijn afgewezen de vorderingen van [appellant] dat voor recht zal worden verklaard dat de huurovereenkomst ter zake van [pand ] is of zal worden beëindigd én dat WS [Woningstichting] zal worden veroordeeld tot betaling van € 900,- aan buitengerechtelijk kosten, ligt dat vonnis gelet op rov. 6.5. van het tussenarrest dus niet ter beoordeling voor.
9.2.3.Het hoger beroep spitst zich toe op de navolgende, verkort weergegeven, vorderingen.
[appellant] heeft in hoger beroep geconcludeerd dat de bestreden vonnissen zullen worden vernietigd en, opnieuw recht doende, bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard arrest:
in conventie: alsnog zullen worden afgewezen de bij het bestreden vonnis van 24 oktober 2012 op vordering van WS [Woningstichting] toegewezen en uitgesproken:
verklaring voor recht dat [appellant] gehouden is de verplichtingen uit de op 18 februari 2008 gesloten huurovereenkomst voor unit 1 na te komen;
hoofdelijke veroordeling van [appellant] tot betaling van € 16.567,15 plus de na juni tot 1 december 2011 verschuldigd geworden (maandelijkse) huurtermijnen ad € 3.197,67, vermeerderd met de wettelijke handelsrente over de huurtermijnen van februari tot en met november 2011;
en gevorderd dat:
3. WS [Woningstichting] hoofdelijk zal worden veroordeeld tot terugbetaling van al hetgeen [appellant] ter uitvoering van de bestreden vonnissen heeft betaald, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van betaling;
4. WS [Woningstichting] hoofdelijk zal worden veroordeeld tot betaling van de proceskosten in beide instanties.
in reconventie: onder wijziging van eis, gevorderd dat:
5. primair: voor recht zal worden verklaard dat WS [Woningstichting] door de vervulling van de in artikel 7 van de leveringsakte d.d. 28 november 2005 bedoelde ontbindende voorwaarde gehouden is de aangegane huurovereenkomst met betrekking tot unit 1 ongedaan te maken, althans dat [appellant] niet gehouden is deze huurovereenkomst gestand te doen;
subsidiair: de huurovereenkomst met betrekking tot unit 1 vernietigd zal worden verklaard, althans zal worden vernietigd;
meer subsidiair: de huurovereenkomst met betrekking tot unit 1 ontbonden zal worden verklaard, althans zal worden ontbonden;
meest subsidiair: de gevolgen van de huurovereenkomst met betrekking tot unit 1 zullen worden gewijzigd ter opheffing van het nadeel dat [appellant] bij ongewijzigde instandhouding van de huurovereenkomst lijdt;
6. WS [Woningstichting] hoofdelijk zal worden veroordeeld tot betaling van de proceskosten in beide instanties.
WS [Woningstichting] heeft in hoger beroep geconcludeerd, en in zoverre onder wijziging van de in conventie onder 1 toegewezen eis, gevorderd dat bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard arrest zal worden verklaard voor recht dat [appellant] jegens Woningstichting [Woningstichting] en/of WS [Vastgoed] Vastgoed B.V. hoofdelijk gehouden is de verplichtingen uit de op 18 februari 2008 gesloten huurovereenkomst voor unit 1 na te komen, terwijl zij overigens geconcludeerd heeft dat de bestreden vonnissen van 30 mei en 24 oktober 2012 (in conventie en in reconventie) zullen worden bekrachtigd, met hoofdelijke veroordeling van [appellant] in de proceskosten van het hoger beroep.
9.2.4.In rov. 6.9. tot en met 6.11. van het tussenarrest heeft het hof al overwogen met betrekking tot de huurovereenkomst inzake de [pand ] en beslist dat de grieven 1, 14 en 15 van [appellant] falen. Het bestreden eindvonnis blijft dus in stand voor zover [appellant] daarbij hoofdelijk is veroordeeld tot betaling van € 16.567,15 plus de na juni tot 1 december 2011 verschuldigd geworden huurtermijnen ad € 3.197,67 per maand, vermeerderd met de wettelijke handelsrente over de huurtermijnen van februari tot en met november 2011. Voor zover [appellant] tijdens het pleidooi heeft verzocht terug te komen van de met name in rov. 6.10 met betrekking tot [pand ] uitdrukkelijk en zonder voorbehoud gegeven beslissingen, wijst het hof dat af. Het hof is aan die eindbeslissingen gebonden tenzij ze berusten op een onjuiste juridische of feitelijke grondslag, maar tot een dergelijke onjuiste grondslag kan het hof niet concluderen. Ook voor zover [appellant] aanvoert die beslissingen onjuist te achten, volgt daaruit niet dat zij op een onjuiste juridische of feitelijke grondslag berusten.