ECLI:NL:GHSHE:2015:619

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
24 februari 2015
Publicatiedatum
26 februari 2015
Zaaknummer
HD 200.114.327_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewijswaardering in geschil over koopovereenkomst van stellingen tussen Batech B.V. en Unipak B.V.

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, gaat het om een geschil tussen Batech B.V. en Unipak B.V. over de interpretatie van de term 'juk' in een koopovereenkomst. Batech, vertegenwoordigd door advocaat mr. M.M. Rietveldt, had een koopovereenkomst gesloten met Unipak, vertegenwoordigd door advocaat mr. M.E.G. van den Bergh-Ubing, voor een partij stellingen. Het hof had eerder in een tussenarrest van 15 juli 2014 Batech toegelaten om bewijs te leveren dat Unipak wist dat met 'juk' twee stalen balken met daartussen dwarsverbindingen werden bedoeld, of dat Batech er redelijkerwijs op mocht vertrouwen dat Unipak deze betekenis begreep.

Tijdens de procedure heeft Batech twee getuigen gehoord, waaronder de directeur van Batech en een vriend van hem. Beide getuigen verklaarden dat er tijdens de onderhandelingen over de koopovereenkomst gesproken was over 'jukken' en dat Unipak had aangegeven dat het om 560 jukken ging. Het hof oordeelde echter dat Batech niet in haar bewijsopdracht was geslaagd. Het hof concludeerde dat er geen bewijs was dat Unipak op de hoogte was van de specifieke betekenis van 'juk' zoals Batech die voor ogen had. Bovendien werd opgemerkt dat Batech als deskundige partij op het gebied van stellingen had moeten begrijpen dat Unipak mogelijk een andere definitie hanteerde.

Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank en veroordeelde Batech in de proceskosten van het hoger beroep, die aan de zijde van Unipak werden begroot op € 1.815,-- aan vast recht en € 2.895,-- aan salaris advocaat. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 24 februari 2015.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer HD 200.114.327/01
arrest van 24 februari 2015
in de zaak van
Batech B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
appellante,
hierna aan te duiden als Batech,
advocaat: mr. M.M. Rietveldt te Hoogezand,
tegen
Unipak B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als Unipak,
advocaat: mr. M.E.G. van den Bergh-Ubing te Utrecht,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 15 juli 2014 in het hoger beroep van het door de rechtbank Breda onder zaaknummer 245573/HA ZA 12-114 gewezen vonnis van 6 juni 2012.

1.Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenarrest van 15 juli 2014;
  • het proces-verbaal van getuigenverhoor van 9 oktober 2014;
  • de akte overlegging productie van Unipak;
  • de antwoordmemorie na getuigenverhoor van Unipak.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
Bij genoemd tussenarrest heeft het hof Batech toegelaten te bewijzen:
a. dat Unipak (in de persoon van [medewerker Unipak]) ten tijde van het aangaan van de koopovereenkomst wist dat met een juk twee stalen balken met daartussen dwarsverbindingen worden bedoeld;
of
b. feiten en omstandigheden die de conclusie rechtvaardigen dat Batech ten tijde van het sluiten van de koopovereenkomst er redelijkerwijs op mocht vertrouwen dat Unipak begreep dat met de term “juk” werd bedoeld twee stalen balken met daartussen dwarsverbindingen.
2.2.
Batech heeft twee getuigen doen horen.
2.2.1.
[medewerker Batech], directeur van Batech heeft onder meer het volgende als getuige verklaard:
“Ik heb telefonisch contact gehad met dhr. [medewerker Unipak] over een partij stellingen. Wij waren geïnteresseerd in de jukken die daar aanwezig waren. Vanaf het eerste moment is het aantal 560 en de omschrijving jukken genoemd. [medewerker Unipak] gaf telefonisch aan dat Unipak een partij stellingen had waarin 560 jukken aanwezig waren.
U vraagt mij wie als eerste het woord juk heeft genoemd. Dat weet ik niet meer. Ik heb wel aangegeven dat wij geïnteresseerd waren in de jukken.
Vervolgens hebben we een afspraak gemaakt en ben ik naar [plaats] gereden. Onderweg heb ik een kennis opgehaald die ergens naar toe moest waar ik ook heen moest. Dat was dhr. [getuige].
Toen wij in [plaats] aankwamen hebben wij de auto neergezet bij een partij gedemonteerde stellingen. Vervolgens is [medewerker Unipak] naar ons toegekomen. Hij zei dat dit de gedemonteerde partij was en dat een ander deel nog op een andere locatie lag. De partij stellingen waarvoor wij belangstelling hadden was al in het geheel gedemonteerd. Omdat op twee verschillende plaatsen stellingen lagen heb ik gevraagd naar het aantal. Dhr. [medewerker Unipak] deelde mee dat dit 560 was. U vraagt mij nader wat ik bedoel met het aantal. Ik bedoel daarmee het aantal stuks. U vraagt mij nader of ik vroeg naar bijvoorbeeld het aantal jukken of het aantal stalen balken. Ik vroeg naar het aantal jukken. Er is vervolgens gesproken over 560 jukken. Dhr. [medewerker Unipak] deelde mee dat er ook nog jukken op een andere plaats lagen, te weten [plaats].
(…)
U vraagt mij nog of ik kon zien waar de gedemonteerde partij had gestaan en op die manier het aantal jukken had kunnen bepalen. Ik ben daar wel geweest, maar er waren wanden geplaatst en er stond ook voorraad. Ik kon derhalve niet goed zien wat de afmetingen van de gedemonteerde partij waren.
Vervolgens zijn we naar [plaats] gereden. Omdat [medewerker Unipak] de sleutels van het hek was vergeten, heb ik de resterende partij vanaf het hek gezien. Ik schat de afstand tussen hek en partij ongeveer 50 tot 60 meter. Omdat de partij op elkaar en achter elkaar gestapeld was kon ik geen precieze indruk krijgen van de hoeveelheid. [medewerker Unipak] gaf aan mij aan dat de partij in van [plaats] naar [plaats] met drie opleggers was vervoerd en dat dat de helft van de hele partij was. Ik heb toen nog tegen hem gezegd dat wij dan zes opleggers zouden sturen.
Ik had verder geen aanleiding om te veronderstellen dat datgeen wat ik had gezien minder dan 560 jukken waren. Ik heb in [plaats] ook niet kunnen zien of ze dubbel of enkel gestapeld waren. Ik heb ook verder niet meer gesproken met [medewerker Unipak] over de vraag of er wel 560 jukken lagen.
Vervolgens is de overeenkomst opgemaakt. Ik heb een voorgedrukt overeenkomstformulier gepakt en [medewerker Unipak] heeft de tekst er op ingevuld. Het klopt dat de overeenkomst als het ware op de motorkap is geschreven (…)
Op vragen van mr. Rietveldt antwoord ik als volgt:
(…)
U vraagt mij of meneer [medewerker Unipak] op enige wijze bij mij de indruk heeft gewekt dat hij wel of niet wist wat met jukken werd bedoeld. Dhr. [medewerker Unipak] heeft aan mij niet eens gevraagd wat met jukken werd bedoeld. Daar leidde ik uit af dat [medewerker Unipak] wist wat jukken waren. Er is steeds gesproken over jukken.”
2.2.2.
Dhr. [getuige] heeft onder meer het volgende als getuige verklaard:
“ Dhr. [medewerker Batech] is een kennis/goede vriend van mij. Hij haalde mij op omdat ik dezelfde eindbestemming had en zei dat hij wel nog eerst langs een bedrijf moest omdat hij geïnteresseerd was in magazijnstellingen van dat bedrijf. We zijn toen naar dat bedrijf gereden en zagen de magazijnstellingen op dat terrein. We konden tussen de daar liggende magazijnstellingen doorlopen. We zijn ook nog naar een loods gegaan waarin soortgelijke stellingen stonden.
(…)
Vervolgens zijn we nog naar een ander terrein gereden. Dat terrein konden we niet op en daar hebben we vanaf het hek staan kijken. Ik herinner me nog dat [medewerker Batech] aan de man van Unipak, die heette [medewerker Unipak], vroeg om hoeveel het ging. De precieze bewoording van die vraag kan ik me niet meer herinneren. Ik herinner me wel dat dhr. [medewerker Unipak] zei dat het om 560 jukken ging. Ik weet niet meer zeker wanneer dat gesprek heeft plaatsgevonden. Er is in ieder geval over gesproken op de tweede locatie, maar ik herinner me ook dat we naar aanleiding van de bezichtiging op de eerste locatie dachten dat er nog veel meer stellingen moesten zijn. Ik herinner met dat op het eerste terrein een beperkte hoeveelheid lag en bij lange na niet de hoeveelheid voor 560 jukken. Ik herinner me dat er op beide locaties over de hoeveelheid is gesproken en dat [medewerker Unipak] zei dat het om 560 jukken ging.
Op vragen van mr. Rietveldt antwoord ik als volgt:
(…)
Nadat we naar [plaats] waren gereden en de stellingen daar vanaf het hek hadden bekeken, is een overeenkomst opgemaakt. [medewerker Batech] en [medewerker Unipak] onderhandelden over de prijs vervolgens heeft [medewerker Batech] een papier uit de auto gehaald en is met de hand een tekst geschreven, die door [medewerker Batech] en [medewerker Unipak] is ondertekend. Ik herinner met niet wie de handgeschreven tekst heeft opgeschreven.”
2.3.
Naar het oordeel van het hof is Batech niet geslaagd in het haar opgedragen bewijs.
2.3.1.
Daartoe overweegt het hof allereerst het volgende. Vaststaat dat partijen in de persoon van [medewerker Unipak] aan de zijde van Unipak en [medewerker Batech] aan de zijde van Batech onderhandeld hebben over de verkochte partij stellingen. Uit hetgeen beide getuigen hebben verklaard kan niet worden afgeleid dat [medewerker Unipak] ten tijde van het aangaan van de koopovereenkomst wist dat met een juk twee stalen balken met daartussen dwarsverbindingen wordt bedoeld. Zo valt geenszins uit te sluiten dat [medewerker Batech] als eerste het begrip juk heeft gebruikt en dat [medewerker Unipak] dat begrip heeft overgenomen. De enkele omstandigheid dat [medewerker Unipak] niet heeft gevraagd wat [medewerker Batech] met een juk bedoelde, rechtvaardigt niet de conclusie dat [medewerker Unipak] op de hoogte was van het begrip juk, zoals dat Batech voor ogen stond. Daarbij kent het hof, evenals de rechtbank, gewicht toe aan het feit dat [medewerker Batech] wel deskundig is op het gebied van stellingmateriaal, terwijl [medewerker Unipak] werkzaam is in een andere branche en niet blijkt van enige specifieke deskundigheid van [medewerker Unipak] op het gebied van stellingmateriaal.
Ook kent het hof belang toe aan de als productie 5 bij conclusie van antwoord overgelegde e-mails met -onder meer- de volgende inhoud:
Bij e-mail van 27 november 2009 schrijft [medewerker Unipak] aan [medewerker Batech]:
“(…) Wij hebben te goeder trouw gehandeld, naar eer en geweten alle informatie verstrekt en hebben geen enkele reden gehad om maar het vermoeden te hebben dat u onder “jukken” twee balken verstaat, en u daarom in de veronderstelling was dat het over een dubbele hoeveelheid ging. (…)”
Bij e-mail van 30 november 2009 schrijft [medewerker Batech] aan [medewerker Unipak]:
“Er is geen twijfel dat er ten goede trouw is gehandeld. (…)”
Hieruit kan moeilijk een andere conclusie worden getrokken dan dat ook [medewerker Batech] erkent dat [medewerker Unipak] kennelijk van een andere definitie van het begrip juk is uitgegaan.
2.3.2.
Gelet op het in de vorige alinea overwogene is evenmin bewezen dat Batech ten tijde van het sluiten van de koopovereenkomst er redelijkerwijs op mocht vertrouwen dat Unipak begreep dat met de term “juk” twee stalen balken met daartussen dwarsverbindingen werd bedoeld.
2.3.3.
Overigens wijst het hof er nog op dat de partijgetuigenverklaring van [medewerker Batech], nu op Batech de bewijslast rust, alleen bewijs in het voordeel van Batech kan opleveren als er aanvullende bewijzen voorhanden zijn die zodanig sterk zijn en zodanig essentiële punten betreffen dat zij de partijgetuigenverklaring van [medewerker Batech] voldoende geloofwaardig maken (art. 164 lid 2 Rv). Zodanig sterk aanvullend bewijs is, zoals ook uit overweging 2.3.1. blijkt, niet aanwezig.
2.4.
Batech is derhalve niet geslaagd in haar bewijsopdracht. Een en ander betekent dat partijen van een verschillende betekenis van het begrip “juk” zijn uitgegaan en dat Batech er niet op mocht vertrouwen dat Unipak ten tijde van het aangaan van de koopovereenkomst begreep dat met juk werd bedoeld twee stalen balken met dwarsverbindingen.
Deze omstandigheden dienen voor rekening van Batech te blijven, aangezien zij geldt als de deskundige partij op het gebied van stellingen en zij bovendien de volledige partij in ogenschouw heeft kunnen nemen.
Het vorenstaande leidt ertoe dat de grieven 2, 3 en 4 geen doel treffen. De in het verlengde daarvan liggende grief 7 deelt dit lot. De overige grieven zijn reeds in het tussenarrest van 15 juli 2014 besproken.
Het beroepen vonnis zal derhalve worden bekrachtigd.
2.5.
Batech zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van Unipak.

3.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt Batech in de proceskosten van het hoger beroep, welke kosten tot op heden aan de zijde van Unipak worden begroot op € 1.815,-- aan vast recht en op € 2.895,-- aan salaris advocaat;
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.G.W.M. Stienissen, M.A. Wabeke en P.P.M. Rousseau en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 24 februari 2015.
griffier rolraadsheer