ECLI:NL:GHSHE:2015:609

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
24 februari 2015
Publicatiedatum
26 februari 2015
Zaaknummer
HD 200.130.209_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Causaal verband bij trillingsschade na reconstructiewerkzaamheden door gemeente

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de gemeente Roermond en [geïntimeerde 2] Wegen B.V. over trillingsschade aan de woning van [appellant] na reconstructiewerkzaamheden uitgevoerd door [geïntimeerde 2] in opdracht van de gemeente. De werkzaamheden vonden plaats op 29 en 30 maart 2010, waarbij trillingen zijn ontstaan die volgens [appellant] schade hebben veroorzaakt aan zijn woning. De kantonrechter had in eerste aanleg de vorderingen van [appellant] afgewezen, omdat hij niet had voldaan aan zijn stelplicht ten aanzien van het causaal verband tussen de werkzaamheden en de schade. In hoger beroep heeft [appellant] één grief aangevoerd, gericht tegen dit oordeel. Het hof oordeelt dat [appellant] voldoende heeft gesteld over het causaal verband, maar dat dit nog niet leidt tot vernietiging van het bestreden vonnis. Het hof heeft besloten om een deskundige te benoemen om de schade en de oorzaak daarvan te onderzoeken. De zaak is aangehouden voor verdere behandeling en bewijslevering.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer HD 200.130.209/01
arrest van 24 februari 2015
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna aan te duiden als “[appellant]”,
advocaat: mr. H.H.G. Theunissen te Leusden,
tegen
de gemeente Roermond,gevestigd te Roermond,
[geïntimeerde 2] Wegen B.V.,gevestigd te [vestigingsplaats],
geïntimeerden,
hierna aan te duiden als “de Gemeente” respectievelijk “[geïntimeerde 2]” of, gezamenlijk, als “de Gemeente c.s.”
advocaat: mr. L. Schuurs te Zwolle,
op het bij exploot van dagvaarding van 17 juni 2013 ingeleide hoger beroep van het vonnis van de kantonrechter bij de rechtbank Limburg, zittingsplaats [woonplaats] van 3 april 2013, gewezen tussen [appellant] als eiser en de Gemeente en [geïntimeerde 2] als gedaagden.

1.Het geding in eerste aanleg (zaaknr. 354629/CV EXPL 12-5112)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep;
- de memorie van grieven met producties;
- de memorie van antwoord met producties;
- de akte van [appellant] van 21 januari 2014 met producties;
- de antwoordakte van de Gemeente en [geïntimeerde 2] van 18 februari 2014.
Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

3.1.1.
In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
a. a) [appellant] is eigenaar van de woning aan de [straatnaam][nr 1] in [woonplaats] (hierna: “de woning”) en daar woonachtig.
b) In opdracht van de Gemeente heeft [geïntimeerde 2] vanaf 29 maart 2010 reconstructiewerkzaamheden uitgevoerd aan de [straatnaam] (hierna: “de werkzaamheden”). Bij aanvang van de werkzaamheden is een vooropname verricht van de belendende bebouwing. Aan de woning van [appellant] is daarbij op 29 maart 2010 een exterieuropname uitgevoerd van de voor- en rechterzijgevel van de woning waaruit bleek dat er op meerdere plaatsen aan de buitenkant sprake was van bestaande scheurvorming. Het interieur van de woning is niet opgenomen;
c) Op 29 en 30 maart 2010 heeft [geïntimeerde 2] het asfalt van de [straatnaam] met behulp van rupskranen verwijderd, waarbij de brokken asfalt in kleine stukken zijn gebroken en in een vrachtwagen zijn afgevoerd. Bij die werkzaamheden zijn trillingen ontstaan;
d) Bij brief van 1 april 2010 van zijn assurantietussenpersoon heeft [appellant] de Gemeente aansprakelijk gesteld voor schade aan de woning van [appellant], welke schade zou zijn ontstaan door de werkzaamheden;
e) In opdracht van de CAR-verzekeraar van de Gemeente heeft de expert [expert 1] (hierna: “[expert 1]”) van expertisebureau ALC Groep (hof: kennelijk eerder “Adinex” genaamd; hierna: “ALC”) op 11 augustus 2010 de woning geïnspecteerd. Op 15 september 2010 heeft [expert 1] samen met een expert ([expert 2]) van het door [appellant] ingeschakelde expertisebureau VP Taxatie en Expertise BV (hierna: “VP”) de woning geïnspecteerd.
VP heeft in een rapport van 11 november 2010 melding gemaakt van scheurvorming aan de binnenzijde van de woning en voorts geschreven:

(…) De scheurvorming in de buitengevels hebben duidelijk een bestaand karakter, breukvlakken van oudere datum en vervuiling van de scheur. Wat betreft de gememoreerde toename hebben wij geen toename kunnen constateren. (…)
Voor het herstel van bovengenoemde gebreken aan de binnen zijde van de woning (…) zal met het herstel van de gebreken € 4.050,00 exclusief btw gemoeid zijn op basis van bovenstaande specificatie.
f) [expert 1] heeft op 24 januari 2011 in een e-mail aan [expert 2] van VP geschreven:
“(…) Op basis van de tijdens onze inspectie en de nadien verkregen informatie concluderen wij dat a.g.v. de afstand van de woning tot de kruising van de [straatnaam] waar de werkzaamheden werden uitgevoerd (opbreken asfalt) er geen oorzakelijk verband kan zijn met de geclaimde scheurvorming van het exterieur van de woning. Tevens is de geclaimde scheurvorming van het interieur van de woning zeker niet geheel aan de werkzaamheden toe te rekenen. Tijdens de werkzaamheden zullen wel degelijk trillingen in de woning zijn gevoeld, echter de vraag is of deze trillingen gezien de afstand scheurvorming in het interieur van de woning kan hebben veroorzaakt. (…)
g) De opstalverzekeraar van [appellant] heeft expertisebureau CED (hierna: “CED”) ingeschakeld. In haar interim-rapport d.d. 8 maart 2011 vermeldt CED dat er volgens opgave van de verzekerde door de werkzaamheden van [geïntimeerde 2] hevige trillingen zijn ontstaan die schade hebben veroorzaakt aan de opstal van [appellant]. De opstalverzekeraar heeft bij brief van 10 maart 2011 laten weten dat schade veroorzaakt door trillingen van dekking is uitgesloten;
h) Nadat [appellant] had geklaagd omtrent de kwaliteit van het onder e) genoemde, op 15 september 2010 door VP uitgevoerde onderzoek, heeft VP op 28 februari 2011 opnieuw een onderzoek uitgevoerd. Daarbij heeft zij Ing. [achitect-ingenieur], blijkens eigen briefpapier architect-ingenieur, (hierna: “[achitect-ingenieur]”) ingeschakeld. [achitect-ingenieur] heeft op 28 maart 2011 in een e-mailbericht aan [appellant] geschreven:

(…) Als gevolg van onlangs uitgevoerde wegwerkzaamheden, met volgens uw zeggen zeer zwaar werkverkeer, zijn trillingen ontstaan welke via de ondergrond de rechter zijgevel hebben getroffen.
(…) Uit de horizontale scheurvorming in de separatiewand tussen de beide slaapkamers valt te concluderen dat er een bepaalde zetting in de fundering van de rechter zijgevel moet hebben plaatsgevonden.
Door deze zetting is de rechter zijgevel naar alle waarschijnlijkheid iets verzakt, met als gevolg dat ook de verdiepingsvloer iets is gaan verzakken. De spanning welke daardoor ontstaan is heeft geleid tot de huidige scheurvorming in de separatiewand tussen de beide slaapkamers.
De lichte scheurvorming in de kleine slaapkamer achter en in de badkamer zijn hiervan eveneens een uitvloeisel. (…)
VP heeft vervolgens in haar rapport van 11 april 2011 geconcludeerd:

(…) De schade bestaat uit scheuren en beschadigd stuc- en schilderwerk. Gezien de aard van de schade en gezien de conclusie van de constructeur(hof: hiermee doelt VP op [achitect-ingenieur])
is het zeer aannemelijk dat de schade is ontstaan t.g.v. de werkzaamheden gedurende de gestelde periode.
De schade binnenshuis werd vervolgens door VP begroot op € 14.912,76.
i. i) Bij brief van 17 mei 2011 heeft [appellant] [geïntimeerde 2] aansprakelijk gesteld voor de geleden schade;
j) Bij brief van 14 september 2011 heeft de heer [expert 1] van ALC geschreven dat hij op 15 september 2010 een inspectie aan de woning heeft uitgevoerd in aanwezigheid en overleg met de heer [expert 2] van VP (zie hiervoor sub e) en dat het hem verbaast dat VP nadien een ander rapport heeft opgesteld (zie hiervoor sub h) met daarin een veel hoger schadebedrag. Voorts schreef hij:

(…) gezien de afstand van de woning tot de [straatnaam] is het niet aannemelijk dat als gevolg van deze trillingen scheurvorming in de woning is opgetreden. (…)
k) Bij brief van 6 februari 2012 heeft de heer [expert 1] van ALC de zienswijze van [achitect-ingenieur] betwist. Volgens ALC wordt de door [achitect-ingenieur] getrokken conclusie op geen enkele wijze middels berekeningen onderbouwd. Volgens ACL betreft de conclusie van [achitect-ingenieur] slechts een aanname.
l) In haar expertiserapport van 24 oktober 2012 heeft ALC geconcludeerd:

(…) Uit de kleur van het breukvlak van de aan ons getoonde scheuren in het exterieur kan worden opgemaakt dat deze bestaand zijn. In de thans voorliggende claim is voornoemde scheurvorming ook niet meegenomen. (…)
En voorts, na wederom betwisting van de conclusie van [achitect-ingenieur] die volgens ALC op geen enkele wijze technisch is onderbouwd:

(…) Wij schrijven de scheurvorming in het interieur van de woning toe aan normale krimpspanningen (…). Wij stellen dat de thans zichtbare scheurvorming in de tussenwand van de slaapkamers een destijds weggewerkte scheur betreft (….)
3.1.2.
De Gemeente noch [geïntimeerde 2] hebben aansprakelijkheid erkend.
3.2.1.
In de onderhavige procedure vordert [appellant] (uitvoerbaar bij voorraad) hoofdelijke veroordeling van de Gemeente en [geïntimeerde 2] tot betaling van:
1. een bedrag van € 16.004,11 als schadevergoeding;
2. buitengerechtelijke kosten van € 952,--;
3. wettelijke rente over de onder 1 en 2 genoemde bedragen vanaf 31 mei 2011;
4. de proceskosten.
3.2.2.
Aan deze vordering heeft [appellant], kort samengevat, het volgende ten grondslag gelegd.
Op 29 en 30 maart 2010 heeft [geïntimeerde 2] in opdracht van de Gemeente werkzaamheden uitgevoerd aan de [straatnaam] in [woonplaats]. Daarbij ontstonden veel trillingen waardoor schade is ontstaan aan zijn huis en eigendommen, aldus [appellant]. De Gemeente heeft onrechtmatig jegens [appellant] gehandeld door als opdrachtgever van [geïntimeerde 2] er niet op toe te zien dat geen schade werd toegebracht aan de eigendommen (hof begrijpt: de woning) van [appellant]. [geïntimeerde 2] heeft de schadeveroorzakende werkzaamheden uitgevoerd en heeft niet gereageerd op de melding van [appellant] dat de werkzaamheden hevige trillingen veroorzaakten. Aldus heeft ook [geïntimeerde 2] volgens [appellant] onrechtmatig jegens hem gehandeld.
3.2.3.
De Gemeente en [geïntimeerde 2] hebben gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.
3.3.1.
In het tussenvonnis van 8 januari 2013 heeft de kantonrechter een comparitie van partijen gelast. Blijkens het eindvonnis van 3 april 2013 heeft de comparitie op 5 maart 2013 plaatsgevonden. Er bevindt zich geen proces-verbaal van deze comparitie bij de stukken.
Bij het bestreden eindvonnis van 3 april 2013 heeft de kantonrechter de vorderingen van [appellant] afgewezen en [appellant] veroordeeld in de aan de zijde van de Gemeente en [geïntimeerde 2] gevallen proceskosten. De kantonrechter oordeelde daartoe dat [appellant] niet had voldaan aan zijn stelplicht ten aanzien van het causaal verband tussen de werkzaamheden en de gestelde schade, gelet op de gemotiveerde betwisting van dat causaal verband door de Gemeente c.s. Daarbij nam de kantonrechter mede in aanmerking dat [appellant] niet de volledige rapporten van CED d.d. 8 en 17 maart 2011 had overgelegd en evenmin een technisch rapport dat voorafgaand aan een verbouwing van de woning zou zijn opgemaakt en waarvan [appellant] melding maakte tijdens de comparitie.
3.4.
[appellant] heeft tijdig tegen dit eindvonnis hoger beroep ingesteld. Hij heeft één grief aangevoerd, die is gericht tegen het oordeel van de kantonrechter dat [appellant] ten aanzien van eerdergenoemd causaal verband te weinig heeft gesteld. [appellant] heeft geconcludeerd tot vernietiging van het beroepen vonnis en tot het alsnog toewijzen van zijn vorderingen, alsmede veroordeling van de Gemeente c.s. tot terugbetaling van al hetgeen [appellant] ter uitvoering van het bestreden vonnis heeft voldaan, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de dag van betaling en voorts tot betaling van de proceskosten in beide instanties, met wettelijke rente.
3.4.1.
[appellant] heeft in hoger beroep beide door de kantonrechter genoemde CED-rapporten overgelegd, alsmede het in eerste aanleg kennelijk door hem genoemde, maar toen niet overgelegde technische rapport. Laatstgenoemd rapport betreft een taxatierapport dat is opgemaakt in verband met een aanvraag voor een hypothecaire lening ter financiering van een verbouwing van de woning, welke verbouwing in 2003 heeft plaatsgevonden, aldus [appellant]. In dit rapport wordt geen gewag gemaakt van scheurvorming in de woning en wordt de bouwkundige staat van de woning voor wat betreft het binnenwerk als goed beoordeeld. Volgens [appellant] is de scheurvorming in de woning zodanig zichtbaar, dat de taxateur er melding van zou hebben gemaakt indien die scheurvorming op dat moment al aanwezig was. Daarom dient er van uit te worden gegaan dat er vóór aanvang van de werkzaamheden door [geïntimeerde 2] geen scheurvorming in de woning aanwezig was, aldus [appellant]. Dit gecombineerd met het rapport van VP van 11 april 2011 toont afdoende aan dat er causaal verband is tussen de gestelde schade en de door [geïntimeerde 2] uitgevoerde werkzaamheden, zo betoogt [appellant]. Subsidiair voert [appellant] aan dat de omkeringsregel dan wel omkering van de bewijslast zou moeten worden toegepast.
3.4.2.
De Gemeente c.s. hebben het volgende betoogd. De in maart en april 2010 door [geïntimeerde 2] in opdracht van de Gemeente aan de [straatnaam] uitgevoerde werkzaamheden vonden plaats op een afstand van ca. 30 meter van de woning. In het met het oog op deze werkzaamheden opgemaakte bestek is vermeld dat ten aanzien van alle gebouwen binnen een straal van 15 meter van de werkzaamheden een vooropname van zowel de binnen- als de buitenzijde van het gebouw dient plaats te vinden, en ten aanzien van woningen op een afstand van 15 tot 25 meter een vooropname van alleen de buitenzijde. Aanvankelijk is ten onrechte aan [appellant] een vooropname van zowel de binnen- als de buitenkant van de woning aangekondigd. Gelet op de afstand tussen de woning van [appellant] en de werkzaamheden is alleen een vooropname van de buitenkant verricht. Daarbij bleek van bestaande scheurvorming. De door [appellant] in hoger beroep overgelegde rapporten vormen geen onderbouwing van het gestelde causale verband. De Gemeente heeft de drie bij memorie van grieven in het geding gebrachte rapporten ter beoordeling voorgelegd aan [expert 1] van ALC die zijn reactie heeft neergelegd in een aanvullend rapport d.d. 19 november 2013 (overgelegd als productie 6 bij memorie van antwoord). [expert 1] concludeert, kort gezegd, dat de rapporten geen aanleiding geven tot het heroverwegen van het standpunt van ALC met betrekking tot de ingediende claim. Het is aan [appellant] om te stellen en te bewijzen dat de Gemeente c.s. een onrechtmatige daad hebben gepleegd. Verder bestaat voor toepassing van de omkeringsregel geen grond, aldus de Gemeente c.s.
3.4.3.
Naar het oordeel van het hof heeft [appellant] voldoende concreet gesteld dat sprake is van causaal verband tussen de werkzaamheden en scheurvorming in muren in de woning. In zoverre slaagt de grief, maar of dat ook tot vernietiging van het bestreden vonnis leidt, is thans nog niet te beoordelen.
3.4.4.
In dit stadium is genoemd causaal verband immers nog niet komen vast te staan. In het CED-rapport van 8 maart 2011 staat niet veel meer dan dat
volgens opgave van [appellant]de trillingen schade hebben veroorzaakt. Dit is dus geen conclusie van de deskundige, gebaseerd op door hem tijdens een onderzoek gedane bevindingen. In het CED-rapport van 17 maart 2011 wordt slechts vermeld dat trillingsschade niet wordt vergoed.
Ten aanzien van het taxatierapport van 2003 merkt het hof allereerst op dat tussen het moment waarop dit is opgemaakt en het moment waarop volgens [appellant] de schade zou zijn ontstaan een periode van ongeveer zeven jaar is gelegen. Dit rapport geeft dus niet de toestand van de woning weer zoals die onmiddellijk voor de werkzaamheden was. Uit het rapport blijkt bovendien dat de taxateur zich ten behoeve van de waardering een globaal beeld heeft gevormd van de onderhoudstoestand van de woning als geheel, aan de hand van een steeksproefsgewijze inspectie. Geen oordeel wordt gevormd over elk onderdeel afzonderlijk. Er is “
nadrukkelijk geen sprake van een bouwkundige keuring” en expliciet is vermeld dat het oordeel van de taxateur geen garantie biedt voor de aan- of afwezigheid van gebreken. Anders dan [appellant] heeft aangevoerd, kan aan het enkele feit dat in dat rapport geen melding wordt gemaakt van scheurvorming in binnenmuren, niet het oordeel worden ontleend dat voor aanvang van de werkzaamheden van scheurvorming geen sprake was.
Wat overblijft is het VP-rapport van 11 april 2011, waarin in feite de conclusie van [achitect-ingenieur] wordt overgenomen. De juistheid van die conclusie is, onder verwijzing naar de diverse overgelegde ALC-brieven en –rapporten, gemotiveerd betwist door de Gemeente c.s. Bovendien heeft VP niet inzichtelijk gemaakt waarom het eerder door haar opgemaakte rapport van 11 november 2010 terzijde zou moeten worden gesteld.
3.4.5.
Bij deze stand van zaken staat het door [appellant] gestelde causale verband niet vast. Anders dan hij betoogt is in dit geval voor toepassing van de omkeringsregel geen plaats. Immers niet kan worden gezegd dat sprake is van schending van een
specifiekenorm die beoogt te beschermen tegen een bepaald gevaar, welk gevaar zich ten gevolge van schending van die norm heeft verwezenlijkt. Een algemene zorgplicht ten aanzien van andermans eigendom is onvoldoende specifiek. Evenmin kan als (voldoende) specifiek worden aangemerkt de volgens [appellant] bestaande plicht van de Gemeente om toezicht uit te oefenen op de uitvoering van de werkzaamheden door [geïntimeerde 2], nog daargelaten de vraag of zodanige plicht op de Gemeente rust.
3.4.6.
Voor omkering van de bewijslast bestaat evenmin grond. Het enkele feit dat geen vooropname van de binnenzijde van de woning heeft plaatsgevonden is, anders dan [appellant] heeft aangevoerd, onvoldoende grond om van de in artikel 150 Rv. neergelegde hoofdregel van bewijslastverdeling af te wijken op grond van de eisen van redelijkheid en billijkheid. Bovendien hebben de Gemeente c.s. er terecht op gewezen dat niets [appellant] in de weg stond aan het laten uitvoeren van een vooropname. [appellant] heeft gesteld dat hij er van uit mocht gaan dat een vooropname van het interieur van de woning zou plaatsvinden, omdat dat was aangekondigd, maar vaststaat dat daarbij ook was aangekondigd dat die vooropname op 8 januari 2010 zou plaatsvinden. Toen vervolgens bleek dat die vooropname toch niet plaatsvond en evenmin in de periode daarna, had [appellant] zelf op dat gebied initiatief kunnen nemen. Gesteld noch gebleken is dat de Gemeente of [geïntimeerde 2] te verwijten is, dat [appellant] dat niet gedaan heeft. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat [appellant], zoals hij zelf stelt, in de aanloop naar de werkzaamheden actief deelnemer is geweest aan de klankbordgroep voor de reconstructie van de [straatnaam], zodat mag worden aangenomen dat hij ook op de hoogte was van de planning van de werkzaamheden. Dat [appellant] niet zelf een vooropname heeft laten uitvoeren hoeft aan toewijzing van zijn vordering niet in de weg te staan, maar ontneemt wel een eventueel gewicht aan de door hem aangevoerde grond voor omkering van de bewijslast.
3.4.7.
In zijn na de memorie van grieven genomen akte heeft [appellant] nog gesteld dat de vooropname op 29 maart 2010 plaatsvond op een moment waarop met de uitvoering van de werkzaamheden reeds een start was gemaakt en dat daarom geen waarde kan worden gehecht aan die vooropname. Het hof gaat aan die stelling voorbij, nu [appellant] dit standpunt voor het eerst in deze laatste akte heeft ingenomen, hetgeen in strijd is met de twee-conclusie-regel. Bovendien bevat de memorie van grieven geen (impliciete) grief tegen de vaststelling door de kantonrechter van het feit dat bij de aanvang van de werkzaamheden een vooropname is verricht aan de buitenzijde van de woning waaruit bleek dat op verschillende plaatsen sprake was van bestaande scheurvorming.
3.4.8.
In de memorie van antwoord (randnummer 25) hebben de Gemeente c.s. gesteld dat zij voorwaardelijk incidenteel appel instellen tegen de overwegingen in het bestreden vonnis waarin [achitect-ingenieur] als constructeur wordt aangeduid. In de kop van de memorie van antwoord is dit niet aangekondigd. Uit de daarna door [appellant] genomen akte blijkt niet dat [appellant] dit beoogde voorwaardelijk incidenteel appel heeft opgemerkt. Dat dit appel ook voor de rolrechter onvoldoende kenbaar is geweest, blijkt uit het feit dat na de memorie van antwoord geen rolverwijzing voor memorie van antwoord in voorwaardelijk incidenteel appel heeft plaatsgevonden. Naar het oordeel van het hof hebben de Gemeente c.s. hun voorwaardelijk incidenteel appel onvoldoende kenbaar voor hof en wederpartij ingesteld. Het hof houdt het er dan ook voor, dat geen voorwaardelijk incidenteel appel is ingesteld.
Overigens is het voor de Gemeente c.s. niet nodig om een incidentele grief te richten tegen de overwegingen waarin [achitect-ingenieur] als constructeur is aangeduid. De Gemeente c.s. hebben immers een voor hen gunstig dictum verkregen. Bovendien hebben de Gemeente c.s. ook in eerste aanleg betwist dat [achitect-ingenieur] constructeur is (conclusie van antwoord, nummer 17). Gelet daarop dient het hof met deze betwisting in hoger beroep in elk geval rekening te houden. Ten slotte heeft het hof met de stelling van de Gemeente c.s. dat [achitect-ingenieur] geen constructeur is, reeds rekening gehouden bij de feitenvaststelling (r.o. 3.1.1 h). De kwalificatie “constructeur” kon immers, gelet op de betwisting door de Gemeente c.s., niet als vaststaand feit worden opgenomen.
3.5.1.
[appellant] heeft aangeboden te bewijzen dat tussen de werkzaamheden en de door hem gestelde schade een causaal verband bestaat. Het hof gaat voor wat betreft de door [appellant] gestelde schade uit van de omschrijving daarvan door [achitect-ingenieur], waarnaar [appellant] verwijst: scheurvorming in de binnenmuren van de woning tussen de slaapkamer aan de voor- en achterkant, in de hoek van de kleine slaapkamer achter en in de hoek van de badkamer.
[appellant] zal tot bewijslevering worden toegelaten. Het hof ziet aanleiding om (eerst) een onderzoek door een deskundige te laten uitvoeren. Daarna kan [appellant] bezien of hij voorts nog getuigen wenst te doen horen.
3.5.2.
Het hof is voornemens aan de te benoemen deskundige(n) de volgende vragen voor te leggen:
1. Is sprake van scheurvorming in de binnenmuren van de woning tussen de slaapkamer aan de voor- en achterkant, in de hoek van de kleine slaapkamer achter en in de hoek van de badkamer?
2. Wat is de oorzaak van de onder 1 genoemde scheurvorming? Wilt u bij de beantwoording van deze vraag betrekken dat in maart en april 2010 reconstructiewerkzaamheden zijn uitgevoerd aan de [straatnaam] in [woonplaats], aan welke weg de woning is gesitueerd en dat daarbij onder meer asfalt is gebroken en sprake is geweest van (zwaar) wegverkeer? Is voor de beantwoording van deze vraag relevant de in de rechter zijgevel van de woning aanwezige scheurvorming? Zo ja, in welk opzicht?
3. Indien vraag 2 niet met zekerheid is te beantwoorden c.q. indien geen eenduidige oorzaak is vast te stellen, kunt u dan aangeven of het mogelijk is dat de scheurvorming (mede) het gevolg is van de in maart 2010 uitgevoerde werkzaamheden? Wilt u bij uw beantwoording betrekken dat de werkzaamheden zijn uitgevoerd op een afstand van ongeveer 30 meter van de woning? Indien de werkzaamheden als
medeoorzaak worden aangemerkt, kunt u dan in een percentage uitdrukken voor welk deel?
4. Indien u vraag 1 bevestigend heeft beantwoord: was ter plekke van de scheurvorming sprake van eerdere (herstelde) scheurvorming en, zo ja, in hoeverre is dat dan van invloed geweest op de geconstateerde scheurvorming?
5. Wilt u bij de beantwoording van de vragen 1 tot en met 4 aangeven met welke mate van zekerheid u uw antwoord kunt geven?
6. Wat is, gebaseerd op de beantwoording van de vorige vragen, de mening van de deskundige ten aanzien van de door [expert 1] in een e-mailbericht van 24 januari 2011 en door [achitect-ingenieur] in een e-mailbericht van 28 maart 2011 gegeven conclusies?
7. Indien u de werkzaamheden als (mede)oorzaak van de scheurvorming in de onder 1 genoemde binnenmuren aanmerkt, kunt u dan aangeven op welke wijze de scheurvorming kan worden hersteld en wat de daarmee gemoeide kosten zijn?
8. Heeft u voor het overige nog opmerkingen waarvan u het zinvol acht dat het hof daarvan kennis neemt?
3.5.3.
Partijen kunnen zich bij akte uitlaten over aantal, deskundigheid en -
bij voorkeur eensluidend- over de persoon van de te benoemen deskundige(n). Voorts kunnen partijen suggesties doen over de aan de deskundige(n) voor te leggen vragen.
3.5.4.
Het hof is voornemens de kosten van de deskundige(n) voorshands ten laste van [appellant] te brengen, aangezien hij eiser is en bovendien op hem de bewijslast rust.
3.5.5.
Iedere verdere beslissing, dus ook ten aanzien van de gestelde onrechtmatigheid en schade, wordt aangehouden.

4.De uitspraak

Het hof:
verwijst de zaak naar de rol van 24 maart 2015 voor akte aan de zijde van [appellant] met de hiervoor in 3.5.3 vermelde doeleinden, waarna de Gemeente c.s. in de gelegenheid zullen worden gesteld hierop bij antwoordakte te reageren;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.A. Wabeke, J.P. de Haan en R.J.M. Cremers en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 24 februari 2015.
griffier rolraadsheer