ECLI:NL:GHSHE:2015:577

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
19 februari 2015
Publicatiedatum
19 februari 2015
Zaaknummer
F 200 159 047_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ondertoezichtstelling van minderjarige met kindeigen problematiek

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van ouders tegen de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin de ondertoezichtstelling van hun minderjarige zoon, geboren in 2007, is verlengd. De ouders, vertegenwoordigd door hun advocaat mr. N.P.C.C. Langenberg, hebben verzocht om de beschikking te vernietigen en de ondertoezichtstelling af te wijzen. De Raad voor de Kinderbescherming was ook betrokken in de procedure. Tijdens de mondelinge behandeling op 29 januari 2015 is vastgesteld dat de ouders gezamenlijk het gezag over hun zoon uitoefenen, die sinds augustus 2013 onder toezicht staat van de Stichting Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant.

De ouders hebben aangevoerd dat de verlenging van de ondertoezichtstelling een te ver strekkende maatregel is, en dat de hulpverlening in een vrijwillig kader moet plaatsvinden. De stichting heeft echter betoogd dat de ouders onvoldoende openstaan voor hulpverlening en dat de ondertoezichtstelling noodzakelijk is om de ontwikkeling van hun zoon te waarborgen. De Raad adviseerde om de ondertoezichtstelling in stand te laten, gezien de kindeigen problematiek van de zoon en de zorgen over de opvoedingssituatie.

Het hof heeft overwogen dat de gronden voor de ondertoezichtstelling nog steeds aanwezig zijn, en dat de ouders niet in staat zijn om de benodigde opvoedingsvaardigheden te bieden. De druk die de moeder ervaart door de hulpverlening speelt hierbij een belangrijke rol. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij het belang van de ontwikkeling van de minderjarige voorop staat.

Uitspraak

GERECHTSHOF'
s-HERTOGENBOSCH
Afdeling civiel recht
Uitspraak : 19 februari 2015
Zaaknummer : HV 200.159.047/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/02/283821 JE RK 14-1253
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
en
[de moeder],
wonende te [woonplaats],
appellanten,
hierna te noemen: de ouders, afzonderlijk te noemen: de vader respectievelijk de moeder,
advocaat: mr. N.P.C.C. Langenberg,
tegen
Stichting Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant,
gevestigd te Eindhoven en mede kantoorhoudende te Tilburg,
verweerster,
hierna te noemen: de stichting.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
vestiging: Breda,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 22 september 2014.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 4 november 2014, hebben de ouders verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende het verzoek van de stichting tot verlenging van de ondertoezichtstelling af te wijzen.
2.2.
Ter terechtzitting is vastgesteld dat het hof abusievelijk de stukken van deze zaak niet aan de stichting en de raad heeft gezonden noch de stichting en de raad in de gelegenheid heeft gesteld een verweerschrift in te dienen. De stichting heeft ter zitting ingestemd met het mondeling voeren van verweer en de raad was aanwezig en is gehoord.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 29 januari 2015.
Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de ouders, bijgestaan door mr. Langenberg,
- de stichting, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger 1 van de stichting] en mevrouw [vertegenwoordiger 2 van de stichting];
-de raad, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de raad].

3.De beoordeling

3.1.
Uit de relatie van de moeder en de vader is op [geboortedatum] 2007 te [geboorteplaats]
[zoon] (hierna te noemen: [zoon]) geboren.
De ouders oefenen gezamenlijk het gezag over [zoon] uit.
3.2.
[zoon] staat sinds 26 augustus 2013 onder toezicht van de stichting.
3.3.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank de ondertoezichtstelling van [zoon] verlengd tot 26 augustus 2015.
3.4.
De ouders kunnen zich met deze beslissing niet verenigen en zijn hiervan in hoger beroep gekomen.
3.5.
De ouders voeren in het beroepschrift, zoals aangevuld ter zitting, - kort samengevat - aan dat een verlenging van de ondertoezichtstelling een te ver strekkende maatregel is.
[zoon] is op initiatief van de stichting op een medische kinderdagverblijf (hierna: MKD) geplaatst, waaraan ouderbegeleiding is gekoppeld. Door het grote verloop bij het MKD komt er maar weinig van de grond. Onderzoek van het GGZ, de instelling die door de ouders zelf is ingeschakeld, heeft uitgewezen dat er bij [zoon] sprake is van een kindeigen problematiek als gevolg van een disharmonisch intelligentieprofiel. De ouders staan open voor de ouderbegeleiding van het MKD alsook voor de hulpverlening die nodig is in verband met de kindeigen problematiek van [zoon], maar alleen in een vrijwillig kader. Een ondertoezichtstelling heeft geen toegevoegde waarde en werkt, gelet op druk die de moeder door deze maatregel ervaart, wellicht eerder averechts.
3.6.
De stichting voert ter zitting, - kort samengevat - het volgende aan.
De intensieve gezinsbegeleider van Prisma - ingezet in verband met de weerstand van de moeder tegen de stichting - heeft weinig verandering teweeg gebracht. Tussen de ouders onderling zijn op diverse gebieden grote verschillen, waardoor [zoon] niet weet wat hij van hen kan verwachten. De ouders focussen nu erg op de problematiek van [zoon], maar zijn problematiek vraagt ook iets extra van hen. Zij moeten op de juiste wijze inspelen op die problematiek en er voor openstaan dat te leren. In het verleden is gebleken dat de ouders de deur voor de vrijwillige hulpverlening dichthouden.
3.7.
De raad adviseert ter zitting de ondertoezichtstelling in stand te laten. Volgens de raad is deze maatregel nodig om de ontwikkeling van [zoon] in de gaten te kunnen houden. Nu de kindeigen problematiek bij [zoon] is geconstateerd, bestaat het risico, zo stelt de raad, dat de ouders vergeten dat ook de opvoedingssituatie van belang is. De ouders zitten niet op één lijn en de moeder vindt het moeilijk zich adviezen eigen te maken. De stichting, hoewel op de achtergrond, zet wel de juiste hulpverlening in, aldus de raad.
3.8.
Het hof overweegt het volgende.
3.8.1.
Met ingang van 1 januari 2015 is de Wet herziening kinderbeschermingsmaatregelen (wet HKBM) in werking getreden. Op grond van artikel 28 Overgangswet nieuw Burgerlijk Wetboek geldt dat gedingen inzake de ondertoezichtstelling waarbij het inleidende verzoekschrift is ingediend vóór het tijdstip van in werking treden van de wet HKBM volgens het oude recht worden afgedaan. Nu het inleidende verzoekschrift is ingediend op
24 juni 2014 is derhalve artikel 1:254 van het Burgerlijk Wetboek (BW) (oud) van toepassing op de onderhavige zaak.
3.8.2.
Op grond van artikel 1:254 BW kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen wanneer die zodanig opgroeit, dat zijn zedelijke of geestelijke belangen of zijn gezondheid ernstig worden bedreigd, en andere middelen ter afwending van deze bedreiging hebben gefaald of, naar is te voorzien, zullen falen.
3.8.3.
Het hof is met de rechtbank van oordeel dat de gronden voor de ondertoezichtstelling nog steeds aanwezig zijn en onderschrijft de overwegingen terzake van de rechtbank. Het hof overweegt daartoe voorts het volgende.
Inmiddels is vastgesteld dat er bij [zoon] sprake is van een kindeigen problematiek, veroorzaakt door een disharmonisch intelligentieprofiel. Om deze problematiek het hoofd te kunnen bieden, zijn meer dan gemiddelde opvoedingsvaardigheden vereist, vaardigheden die bij de moeder - op wie in verband met het werk van de vader het merendeel van de verzorging en opvoeding van [zoon] neerkomt -, zo is gebleken, onvoldoende aanwezig zijn. Hoewel de moeder erkent dat hulpverlening (in ieder geval in verband met de kindeigen problematiek van [zoon]) noodzakelijk is, valt naar het oordeel van het hof uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting voldoende af te leiden dat zij door de druk die zij door de bemoeienissen van hulpverlenende instanties ervaart, hulpverlening in het vrijwillig kader - hoe goed haar intenties ook zijn - niet, althans zeer moeizaam, zal accepteren. Daar komt bij dat het GGZ-onderzoek zich thans in de afrondende fase bevindt. Het hof acht van belang dat gevolg gegeven kan worden aan de uit dit onderzoek volgende conclusies ten aanzien van de noodzakelijk geachte hulpverlening.
3.9.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 22 september 2014;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht, ter attentie van het centraal gezagsregister;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.D.M. Lamers, J.H.J.M. Mertens-Steeghs en
A.J. van de Rakt en in het openbaar uitgesproken op 19 februari 2015.