ECLI:NL:GHSHE:2015:5683

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
27 mei 2015
Publicatiedatum
13 september 2016
Zaaknummer
20-003680-14
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Verwijzing na Hoge Raad
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugwijzing van de Hoge Raad inzake opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en diefstal

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 27 mei 2015 uitspraak gedaan na terugwijzing door de Hoge Raad. De verdachte was eerder veroordeeld voor opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en diefstal. Het hof heeft de verdachte vrijgesproken van gekwalificeerde diefstal, maar hem wel veroordeeld voor het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De Hoge Raad vernietigde het eerdere arrest en verwees de zaak terug naar het hof voor herbehandeling van de strafoplegging. Het hof heeft de verdachte uiteindelijk veroordeeld tot een voorwaardelijke taakstraf van 100 uren, subsidiair 50 dagen hechtenis, na te hebben vastgesteld dat de redelijke termijn van de strafvervolging was geschonden. De verdachte had zich schuldig gemaakt aan het telen van ongeveer 789 hennepplanten in 2007, wat een aanzienlijke hoeveelheid is. Het hof heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd. De beslissing is gebaseerd op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en diverse artikelen van het Wetboek van Strafrecht. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer voor strafzaken, waarbij de voorzitter en de raadsheren aanwezig waren. De griffier heeft de uitspraak genoteerd en het arrest is ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer : 20-003680-14
Uitspraak : 27 mei 2015
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen - na terugwijzing van de zaak door de Hoge Raad der Nederlanden - op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Breda van 29 juni 2009 in de strafzaak met parketnummer 02-628053-08 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1966,
wonende te [adres] .
Procesverloop en omvang van het hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van het 'opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod' (feit 1) en 'diefstal waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking' (feit 2) veroordeeld tot een werkstraf van 200 uren, subsidiair 100 dagen hechtenis.
De verdachte heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft bij arrest van 7 september 2010 (parketnummer 20-002242-09) het vonnis waarvan beroep vernietigd en, opnieuw rechtdoende, verdachte vrijgesproken van - kort gezegd - (gekwalificeerde) diefstal (feit 2) en verdachte veroordeeld ter zake van het 'opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod' (feit 1 primair) tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, voor de duur van 200 uren, subsidiair 100 dagen hechtenis.
De verdachte heeft tegen het arrest van het hof beroep in cassatie ingesteld. Dit beroep was niet gericht tegen de vrijspraak van feit 2.
Bij arrest van 23 oktober 2012 (nummer S 11/01512) heeft de Hoge Raad der Nederlanden het arrest van het hof d.d. 7 september 2010 vernietigd, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, en de zaak teruggewezen naar dit hof, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Het hof heeft bij arrest van 11 maart 2013 (parketnummer 20-003730-12) het vonnis waarvan beroep vernietigd en, opnieuw rechtdoende, verdachte ter zake van het 'medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod' (feit 1 primair) en 'diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereikt heeft gebracht door middel van verbreking' (feit 2) veroordeeld tot een taakstraf van 150 uren, subsidiair
75 dagen hechtenis.
Ook tegen dit arrest van het hof heeft verdachte beroep in cassatie ingesteld.
De Hoge Raad der Nederlanden heeft bij arrest van 11 november 2014 (nummer S 13/01569) het arrest van het hof van 11 maart 2013 vernietigd, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 2 ten laste gelegde en de strafoplegging, en heeft de zaak teruggewezen naar dit hof, opdat de zaak wat betreft de strafoplegging ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Het door het hof bij arrest van 11 maart 2013 onder 1 primair bewezen verklaarde luidt als volgt:
(dat) hij in de periode van 1 augustus 2007 tot en met 5 december 2007, in een perceel (gelegen aan de [adres 1] , tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk heeft geteeld, ongeveer 789 hennepplanten, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en met inachtneming van het arrest van dit hof van 11 maart 2013, voor zover thans nog aan de orde, alsmede het arrest van de Hoge Raad van 11 november 2014.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, zal vernietigen en, in zoverre opnieuw rechtdoende, de verdachte ter zake van het door het hof bij arrest van 11 maart 2013 onder
1. bewezen verklaarde zal veroordelen tot een taakstraf van 100 uren, subsidiair 50 dagen hechtenis.
De raadsman van verdachte heeft primair verzocht om verdachte schuldig te verklaren zonder oplegging van straf of maatregel. Subsidiair heeft de raadsman verzocht aan verdachte een geheel voorwaardelijke taakstraf op te leggen.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis - voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen - zal worden vernietigd, omdat het niet te verenigen is met de hierna te geven beslissing.
Op te leggen straf of maatregel
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Verdachte heeft zich in 2007 schuldig gemaakt aan het tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk telen van ongeveer 789 hennepplanten. Dit is een aanzienlijke hoeveelheid hennepplanten.
Het hof stelt vast, dat bij de strafvervolging van verdachte de redelijke termijn, bedoeld in artikel 6, eerste lid van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is geschonden, zowel tussen het moment van het instellen van hoger beroep op 29 juni 2009 en de dag waarop het hof - nadat de Hoge Raad der Nederlanden de zaak tot tweemaal had teruggewezen naar dit hof - arrest wijst in hoger beroep, 27 mei 2015, als in de strafvervolging in zijn geheel.
Zonder schending van de redelijke termijn zou naar het oordeel van het hof een onvoorwaardelijke taakstraf van 180 uren, subsidiair 90 dagen hechtenis, passend zijn geweest. Nu de redelijke termijn is geschonden, zal worden volstaan met het opleggen van de hierna aan te geven straf.
Met oplegging van een voorwaardelijke taakstraf wordt enerzijds de ernst van het bewezen verklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Gelet op de ernst van het bewezenverklaarde ziet het hof geen aanleiding om, zoals door de verdediging is verzocht, geen straf op te leggen. Wel zal het hof, in overeenstemming met het verzoek van de verdediging, volstaan met oplegging van een geheel voorwaardelijke taakstraf. Het hof heeft voorts rekening gehouden met de toepassing van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47 en 63 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en doet in zoverre opnieuw recht:
veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
100 (honderd) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
50 (vijftig) dagen hechtenis;
bepaalt dat de taakstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Aldus gewezen door
mr. M.J.H.J. de Vries-Leemans, voorzitter,
mr. F.P.E. Wiemans en mr. T.A. de Roos, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. I. Kroes, griffier,
en op 27 mei 2015 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. De Roos is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.