ECLI:NL:GHSHE:2015:565

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
17 februari 2015
Publicatiedatum
17 februari 2015
Zaaknummer
HD 200.104.655_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatigheid van mededelingen op internet en de gevolgen voor de eer en goede naam van de betrokken partijen

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch werd behandeld, gaat het om een hoger beroep in een civiele procedure waarin de appellant, een man met een onbekende woonplaats, in principaal appel is tegen de geïntimeerde, een man woonachtig in België. De appellant heeft in eerste aanleg verloren en is nu in hoger beroep gegaan tegen een vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch. De zaak draait om de onrechtmatigheid van publicaties op internet die de eer en goede naam van de geïntimeerde in diskrediet hebben gebracht. De geïntimeerde heeft vorderingen ingesteld tegen de appellant, waaronder het verbod op het plaatsen van bepaalde namen en het verwijderen van belastende publicaties van verschillende websites. Het hof heeft vastgesteld dat de geïntimeerde in de horeca onderneemt en dat er in het verleden onenigheid is ontstaan tussen de partijen. De publicaties op internet bevatten beschuldigingen van fraude, bedreigingen en andere onrechtmatige handelingen die de reputatie van de geïntimeerde ernstig schaden. Het hof heeft de grieven van de appellant en de vorderingen van de geïntimeerde beoordeeld en geconcludeerd dat de publicaties in veel gevallen onrechtmatig zijn. Het hof heeft de appellant in de gelegenheid gesteld tegenbewijs te leveren tegen de stellingen van de geïntimeerde, maar heeft ook geoordeeld dat de appellant (mede)verantwoordelijk is voor de publicaties op de betrokken websites. De uitspraak van het hof bevat ook een contactverbod voor de appellant ten aanzien van de geïntimeerde en zijn familie, gezien de onrechtmatige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de geïntimeerde. De zaak is complex en heeft internationale aspecten, gezien de woonplaats van de geïntimeerde in België.

Uitspraak

GERECHTSHOF ‘s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer HD 200.104.655
arrest van 17 februari 2015
in de zaak van
[de man],
woonplaats onbekend,
appellant in principaal appel,
geïntimeerde in incidenteel appel,
advocaat: mr. C.A.D. Oomes,
tegen:
[de man],
wonende te [woonplaats] (België),
geïntimideerde in principaal appel,
appellant in incidenteel appel,
advocaat: mr. M. de Vries,
op het bij exploot van dagvaarding van 28 december 2011 ingeleide hoger beroep van het door de rechtbank ‘s-Hertogenbosch onder zaaknummer 187812/HA ZA 09-287 gewezen vonnis van 28 september 2011 gewezen tussen (onder meer) appellant in principaal appel – hierna [appellant] – als gedaagde en geïntimeerde in principaal appel – hierna [geïntimeerde] - als eiser.

1.Het geding in eerste aanleg

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar het bestreden vonnis en het daaraan voorafgegane vonnis van 30 september 2009.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep;
- de memorie van grieven;
- de memorie van antwoord in principaal appel, tevens memorie van grieven in incidenteel appel tevens wijziging van eis, met producties;
- memorie van antwoord in incidenteel appel tevens reactie eiswijziging met producties;
- het pleidooi waarbij partijen pleitnotities in het geding hebben gebracht.
Na het pleidooi hebben partijen geprobeerd hun geschil middels mediation (gedeeltelijk) te regelen. Nadat was gebleken dat dit niet lukte hebben partijen om arrest gevraagd. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg, met dien verstande dat van de eerste aanleg (kopieën van) het proces-verbaal van de comparitie van 9 december 2009 en de brief van [geïntimeerde] van 4 december 2009 met het bijgevoegde stuk ontbraken, zowel in het door [appellant] voorafgaand aan het pleidooi toegezonden dossier als in het griffiedossier bij het hof. Deze stukken zijn derhalve niet bij de beoordeling betrokken.

3.De gronden van het hoger beroep

Voor de tekst van de grieven wordt verwezen naar de memorie van grieven.

4.De beoordeling

In principaal en incidenteel appel
4.1.
De volgende feiten staan, als enerzijds gesteld en anderzijds niet betwist, tussen partijen vast.
( a) [geïntimeerde] onderneemt in de horeca, onder meer middels [vennootschap van geintimeerde] BV.
( b) [geïntimeerde] en [appellant] hebben in het verleden zaken met elkaar gedaan, maar hebben op enig moment onenigheid gekregen.
( c) Op diverse vindplaatsen op internet bevinden (bevonden) zich publicaties waarin [geïntimeerde] en/of [vennootschap van geintimeerde] BV in een kwaad daglicht worden gesteld.
4.2.
[geïntimeerde] heeft in eerste aanleg gevorderd dat [appellant] wordt veroordeeld tot:
( a) het staken en gestaakt houden van het op internet plaatsen van verschillende namen, op straffe van verbeurte van een dwangsom;
( b) het van internet verwijderen en verwijderd houden van de websites [website 1], [website 2], [website 3], [website 4], [website 5], [website 6], [website 7], [website 8] en alle andere websites waarop [geïntimeerde] op enigerlei wijze voorkomt, op straffe van verbeurte van een dwangsom;
( c) betaling van schadevergoeding nader op te maken bij staat; en
( d) betaling van de proceskosten.
[geïntimeerde] heeft als grondslag voor deze vorderingen aangevoerd dat [appellant] onder meer via de genoemde websites mededelingen heeft openbaar gemaakt, die de eer en goede naam van [geïntimeerde] schenden. Derhalve heeft [appellant] jegens [geïntimeerde] onrechtmatig gehandeld, zo stelt [geïntimeerde].
4.3.
[appellant] heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
4.4.
Bij het bestreden vonnis heeft de rechtbank – uitvoerbaar bij voorraad –
(1) [appellant] verboden de volgende namen of aanduidingen te plaatsen op de website [website 1]: [roepnaam 1], [naam 2] [naam 3], [vennootschap van geintimeerde], de Blix, [roepnaam junior] (zonder dan wel met enig verbindings- of leesteken of spatie), [roepnaam senior] (zonder dan wel met enig verbindings- of leesteken of spatie), horecamagnaat, horecatycoon, en/of enig ander woord of aanduiding waarmee [geïntimeerde] en/of één van diens vennootschappen wordt bedoeld, deze woorden of aanduidingen, al dan niet in combinatie met een link of verbinding naar een andere website of weblog;
(2) [appellant] veroordeeld tot betaling van een dwangsom van € 1.000,= voor iedere keer dat [appellant] voormeld verbod overtreedt met een maximum van € 250.000,=;
(3) voor recht verklaard dat [appellant] jegens [geïntimeerde] aansprakelijk is voor de door [geïntimeerde] geleden en te lijden schade als gevolg van in de overwegingen van het vonnis nader gespecificeerde uitlatingen;
(4) [appellant] veroordeeld tot vergoeding aan [geïntimeerde] van bedoelde schade, nader op te maken bij staat;
(5) de proceskosten gecompenseerd;
(6) het meer of anders gevorderde afgewezen.
4.5.
Overigens heeft [geïntimeerde] in eerste aanleg naast [appellant] ook [broer van geintimeerde] (broer [geïntimeerde]), Stichting Horecafraude en [(voormalige) vennoot van café 1] gedagvaard en tegen hen (onder meer) dezelfde voormelde vorderingen ingesteld. In het bestreden vonnis heeft de rechtbank tevens uitspraak gedaan in de procedures van [geïntimeerde] tegen deze gedaagden. [geïntimeerde] is van de uitspraak tegen [broer van geintimeerde] bij dit hof in hoger beroep gekomen (zaaknummer: 200.102.155).
4.6.
[geïntimeerde] woont in België. Het geschil heeft derhalve internationale aspecten, zodat allereerst moet worden onderzocht of de Nederlandse rechter bevoegd is er kennis van te nemen. Dat is het geval: het geschil betreft een handelszaak als bedoeld in artikel 1 van de EEX-Verordening. Nu [appellant] in Nederland woont en gedaagde is in de onderhavige procedure, heeft de Nederlandse rechter rechtsmacht ingevolge artikel 2 van de EEX-Verordening.
4.7.
Partijen noch de rechter in eerste aanleg hebben zich uitgelaten over het toepasselijke recht. Het hof begrijpt uit het feit dat partijen in hun stellingen aansluiting zoeken bij het Nederlandse recht, dat zij voor de toepasselijkheid van het Nederlandse recht hebben gekozen, hetgeen in casu toegestaan. Bovendien heeft geen der partijen een grief gericht tegen toepassing door de rechtbank van het Nederlandse recht. Derhalve zal het Nederlandse recht worden toegepast.
4.8.
De grieven I tot en met VI in het principaal appel zijn gericht tegen de gedeeltelijke toewijzing van de vorderingen van [geïntimeerde], en een aantal overwegingen waarop deze toewijzing berust.
4.9.
De grief in het incidenteel appel is gericht tegen het gedeeltelijke afwijzing van de vorderingen van [geïntimeerde] en een aantal overwegingen waarop deze afwijzing berust.
4.10.
Het hof zal de grieven hierna gezamenlijk behandelen.
4.11.
[geïntimeerde] vordert na eiswijziging in hoger beroep:
( a) [appellant] te verbieden tot publicatie op internet – met name op de websites [website 1] (zie nr. 20 pleitnotities [geïntimeerde]), [website 9] en/of [website 2] - van de aanduidingen [roepnaam 1], [naam 2] [naam 3], [vennootschap van geintimeerde], De Blix, horecamagnaat, horecatycoon, en/of enig ander woord of aanduiding waarmee [geïntimeerde] en/of diens vennootschappen op onrechtmatige en/of belastende en/of beledigende wijze wordt bedoeld , deze woorden of aanduidingen al dan niet in combinatie met een link of verbinding naar een andere website of weblog;
( b) [appellant] te gebieden primair (1) om de website [website 9] van internet te verwijderen en verwijderd te houden, dan wel subsidiair (2) om van de website [website 9] alle of een deel van de in de memorie van antwoord in principaal appel/tevens memorie van grieven in incidenteel appel onder nummer 15 geciteerde uitlatingen, te verwijderen en verwijderd te houden;
( c) voormelde veroordelingen onder a en b op straffe van primair (1) lijfsdwang van een maand dan wel een nader te bepalen termijn per overtreding, dan wel (2) een dwangsom van € 1.000,= per overtreding met een maximum van € 250.000,=;
( d) [geïntimeerde] te machtigen op grond van artikel 3:299 BW om voormelde veroordelingen onder a en b zelf te verrichten, indien [appellant] ondanks de executie van de lijfsdwang en/of dwangsommen geen gevolg geeft aan de veroordelingen;
( e) een verklaring voor recht dat [appellant] aansprakelijk is voor alle, dan wel een deel van de 36 in de memorie van antwoord in principaal appel/memorie van grieven in incidenteel appel geciteerde uitlatingen/artikelen op respectievelijk [website 1], [website 2] en [website 9], en de hierdoor door [appellant] geleden en te lijden schade (voor dit laatste zie nr. 20 pleitaantekeningen [geïntimeerde]);
( f) (naar het hof begrijpt, zie onder meer nr. 17 pleitaantekeningen [geïntimeerde]) een veroordeling van [appellant] tot vergoeding aan [geïntimeerde] van de onder e bedoelde schade, nader op te maken bij staat;
( g) [appellant] te verbieden om gedurende onbepaalde tijd dan wel een nader te bepalen termijn, op welke wijze dan ook contact op te nemen met [geïntimeerde] en/of diens familie en/of schoonfamilie, en/of diens kinderen, alsmede Basisschool Zwaneven, waaronder mede vallen contact per telefoon, sms, e-mail, brief, persoonlijke benadering, persoonlijk aanspreken, volgen en/of aanraken, op straffe van primair (1) lijfsdwang van een maand dan wel een nader te bepalen termijn per overtreding, dan wel (2) een dwangsom van € 1.000,= per overtreding;
( h) [appellant] te veroordelen in de proceskosten.
4.12.
[geïntimeerde] voert als grondslag voor voormelde vorderingen aan dat [appellant] middels de websites [website 1], [website 2] en [website 9] in totaal 36 koppen en/of passages heeft openbaar gemaakt, die de eer en goede naam van [geïntimeerde] schenden en hem derhalve beschadigen (4.11 sub a tot en met e). Nu op de website [website 9] nog immer belastende koppen en/of passages voorkomen, dient deze website dan wel de gewraakte koppen en/of passages te worden verwijderd. Voorts heeft [appellant] een brief naar personen uit de omgeving van [geïntimeerde] gestuurd met daarin 17 lasterlijke beweringen (4.11 sub g). Derhalve dient [appellant] een contactverbod met deze personen te worden opgelegd, zo stelt [geïntimeerde].
4.13.
[appellant] betwist ten aanzien van de website [website 1] dat de door [geïntimeerde] gestelde koppen en/of passages daar gepubliceerd zijn geweest. Voorts stelt [appellant] dat hij niet (mede)verantwoordelijk is voor de gewraakte beweringen op bedoelde websites. Evenmin heeft [appellant] zodanige zeggenschap over deze websites dat hij ervoor kan zorgen dat via deze websites geen lasterlijke beweringen worden gepubliceerd, dan wel zodanige zeggenschap over [website 9] dat hij de gewraakte beweringen kan verwijderen, zo stelt [appellant]. Verder zijn de gewraakte beweringen niet onrechtmatig omdat ze berusten op de waarheid. Tot slot heeft [geïntimeerde] geen schade door de publicaties geleden, aldus [appellant].
4.14.
Het hof gaat hierna allereerst in op de gevorderde verklaring voor recht (4.11sub e; 4.15. tot en met 4.28), waarbij ook het gevorderde gebod tot algehele verwijdering van de website [website 9] aan de orde komt (4.16.2.). Vervolgens wordt het gevorderde contactverbod (4.11 sub g; 4.29) behandeld.
Koppen en/of passages
4.15.1.
[geïntimeerde] stelt dat op de website
[website 1]- al dan niet via hyperlinks - de volgende onrechtmatige koppen en/of passages zijn gepubliceerd (Het hof begrijpt, mede uit het verhandelde tijdens het pleidooi in hoger beroep, dat [geïntimeerde] in het verlengde van de door hem genoemde koppen (soms) ook een beroep doet op het bijbehorende stuk/artikel, zoals hieronder bij enkele koppen weergegeven):
1.
‘[naam 2] [vennootschap van geintimeerde] B.V. eist aanslag op’(prod. 3 inl. dagv.);
2.
‘Spookfacturen van [naam 2] [vennootschap van geintimeerde] B.V.’(prod. 3 inl. dagv.);
3.
‘Bewezen faillissementsfraude door [vennootschap van geintimeerde] [naam 2]’, (pag. 1 prod. 6 inl. dagv.);
4.
‘[vennootschap van geintimeerde] [naam 2] verliest tuchtklacht tegen advocate’(pag. 3 prod. 6 inl. dagv.);
5.
‘De stalkingspraktijken van [naam 2] [vennootschap van geintimeerde] B.V.’, (pag. 5 prod. 6 inl. dagv.);
6.
‘Inbev schopt [vennootschap van geintimeerde] [naam 2] uit De Rechter [vestigingsadres] [vestigingsplaats]’(pag. 7 prod. 6 inl. dagv.);
7.
‘Fraudemelding Café de Stunt [vestigingsadres] [vestigingsplaats]’(pag. 9 prod. 6 inl. dagv.);
8.
‘[naam 2] [vennootschap van geintimeerde] B.V. Top 100 uitgemieterd’(pag. 12 prod. 6 inl. dagv.);
9.
‘Spookfacturen van [naam 2] [vennootschap van geintimeerde] B.V.’(pag. 13 prod. 6 inl. dagv.);
10.
‘FIOD bij Café De Stunt op het [vestigingsadres] in [vestigingsplaats]’(in het bijbehorende artikel is onder meer vermeld dat Café De Stunt een fraudenest is. Tevens is onder meer vermeld dat de fraude werd gepleegd door [vennootschap van geintimeerde] [naam 2] met eigen spookfacturen, die hij naar zijn eigen bankrekening overboekte.) (pag. 15 prod. 6 inl. dagv.);
11.
‘Gerechtelijk bakzeil van [vennootschap van geintimeerde] B.V. en [Holding] Holding B.V.’(pag. 16 prod. 6 inl. dagv.);
12.
‘[naam 2] [vennootschap van geintimeerde] B.V. eist aanslag op’(pag. 20 prod. 6 inl. dagv.);
13.
‘Proces-verbaal van aangifte tegen [naam 3]’ (pag. 23 prod. 6 inl. dagv.);
14.
‘Beslissing Raad van discipline ’s-Hertogenbosch’(in de bijbehorende beslissing is onder meer vermeld dat het gaat om een klachtprocedure van [appellant] tegen de advocaat van [geïntimeerde], dat [appellant] heeft aangevoerd dat hij lang heeft gewacht met het indienen van de klacht vanwege bedreigingen, sms berichten, vernielingen en intimidaties door [geïntimeerde] en dat de Raad vervolgens heeft geoordeeld dat [appellant] aan de hand van overgelegde stukken en tijdens de mondelinge behandeling aannemelijk heeft gemaakt dat [appellant] zich niet eerder tot de deken durfde te wenden.) (pag. 31 prod. 6 inl. dagv.);
15.
‘Factuur [café 1] [vestigingsplaats]’(pag. 35 prod. 6 inl. dagv.).
4.15.2.
[geïntimeerde] stelt dat op de website
[website 2]- al dan niet via hyperlinks - de volgende onrechtmatige passages zijn gepubliceerd:
16.
‘De verantwoordelijkheid in de maatschap deelt u met [maat] en [naam 3] gezien de onlosmakelijkheid tussen die twee, in privé, zakelijk en bij het plegen van misdrijven zoals fraude en het oplichten van (pseudo?) cliënten van uw kantoor.’(pag. 7 prod. 7 inl. dagv.);
17.
‘Het dunkt mij u te herinneren aan de beschieting met een vuurwapen op mijn woning en de opeising daarvan door [naam 2], daarbij eiste hij eveneens het intrekken van tuchtklachten tegen onder anderen u, zoals ik genoegzaam en feitelijk heb laten weten.’(pag. 7 prod. 7 inl. dagv.);
18.
‘… de [vennootschap van geintimeerde]-knokploeg …’(pag. 7 prod. 7 inl. dagv.);
19.
‘Zij pleegden fraude en misleide de cliënt bij bemiddeling tussen de voormalige cliënt en zijn vennoot, de veelbesproken horecatycoon [naam 3] van [vennootschap van geintimeerde] B.V.’(pag. 12 prod. 7 inl. dagv.);
20.
‘Zijn te nauwe band met zijn vriend/cliënt [naam 2] brengt hem regelmatig in de tuchtrechtelijke problemen, omdat hij na diverse waarschuwingen door de Raad van Discipline ongestoord recidiveert.’(pag. 12 prod. 7 inl. dagv.);
21.
‘De voormalig cliënt werd onlangs bedreigd door [naam 2] en een van zijn bodyguards in het gerechtsgebouw van Den Bosch.’(pag. 12 prod. 7 inl. dagv.);
22.
‘De voormalige cliënt werd die dag gehoord over de fraudepraktijken die gepleegd waren door [advocaten] Advocaten in opdracht van [naam 2] van de firma [vennootschap van geintimeerde] B.V. Na de hoorzitting werd de voormalig cliënt - en vennoot - van [naam 2] in de parkeergarage van het gerechtsgebouw door [geïntimeerde] en zijn bodyguard bedreigd om dezelfde reden als die van [X].’(pag. 12 prod. 7 inl. dagv.);
23.
‘[naam 2] van de firma [vennootschap van geintimeerde] B.V. eiste eerder een aanslag met een vuurwapen op de woning van zijn vennoot op middels een openbare computer in de gedachte daarop anoniem te zijn.’(pag. 12 prod. 7 inl. dagv.).
4.15.3.
[geïntimeerde] stelt dat op de website
[website 9]- al dan niet via hyperlinks - de volgende onrechtmatige koppen en/of passages zijn gepubliceerd:
24. ‘
Zakenpartner [roepnaam 1] [vennootschap van geintimeerde] [achternaam van geintimeerde] op water en brood.(…) De leegstaande villa van de vaste zakenpartner [vennootschap van geintimeerde] [naam 2] is het zoveelste debacle rond de teloorgang van het verzekerings en hypotheekbedrijf van [naam 2] en zijn zakenpartner. [naam 2] en zijn vrouw wonen in België en hebben ondertussen de BV’s waarin gehandeld werd in polissen en 125% hypotheken van naam laten veranderen, waarschijnlijk om zijn schuldeisers te ontlopen’ (pag. 1 prod. 6 mva princ. appel/mvg inc. appel);
25.
‘[vennootschap van geintimeerde] [naam 2] Cafe de Stunt.(…) De leegstaande villa van vaste zakenpartner van [roepnaam 1] [vennootschap van geintimeerde] [achternaam van geintimeerde] is woensdagavond beschoten door onbekenden. Rond [naam 2] is het al geruime tijd hommeles, al eerder zijn schoten gevallen in verstoorde zakenrelaties van [vennootschap van geintimeerde] [naam 2]’(pag. 2 prod. 6 mva princ. appel/mvg inc. appel);
26.
‘[naam 2] heeft alles kapot gemaakt.(…) waar de curator vaststelde dat er door [naam 2] strafrechtelijk verwijtbaar gehandeld is’(pag. 3 prod. 6 mva princ. appel/mvg inc. appel);
27.
‘[vennootschap van geintimeerde] [naam 2] veroordeeld. [naam 2] heeft [(voormalige) vennoot van café 1] onder dwang contracten laten ondertekenen en is daarom veroordeeld dat hij nu moet betalen aan [(voormalige) vennoot van café 1]’(pag. 4 prod. 6 mva princ. appel/mvg inc. appel);
28.
‘Bibob problemen voor [vennootschap van geintimeerde] [naam 2]. De gemeente Eindhoven kwam tot de conclusie dat er te veel een crimineel luchtje rond [naam 2] hing’(pag. 5 prod. 6 mva princ. appel/mvg inc. appel);
29.
‘Geen vakantie [naam 2].(…) Waar de vrouw van [naam 2] volgens de geuploade foto’s via het Tip formulier (waarvoor dank maar die worden er niet opgezet, zij is niet veroordeeld maar haar man) lekker aan het chillen is met de familie in [plaats], moet [naam 2] vanuit zijn thuis basis proberen orde op zaken te stellen. (…) De cash-flow van de diverse ondernemingen was al bijna tot het nulpunt gedaald maar nu komen met de vordering van [(voormalige) vennoot van café 1] op de magnaat alle zaken verder in zwaar weer’(pag. 6 prod. 6 mva princ. appel/mvg inc. appel);
30.
‘[vennootschap van geintimeerde] [naam 2] alleen op Roze Maandag. [vennootschap van geintimeerde] [naam 2] was voor het eerst in jaren niet meer samen met [horeca-ondernemer] als grote voormannen tijdens het spektakel Roze maandag Kermis [plaats]’(pag. 7 prod. 6 mva princ. appel/mvg inc. appel);
31.
‘[vennootschap van geintimeerde] [naam 2] veroordeeld voor misbruik!’(pag. 8 prod. 6 mva princ. appel/mvg inc. appel);
32.
‘[vennootschap van geintimeerde] [naam 2] wil doorstart De Rechter. (…) De horecavergunning is al aangevraagd door de Koning der Faillissementen. (…) Doorgewinterde ondernemers in het land vragen zich af hoe [geïntimeerde] het vol houd om zoveel panden deels in bezit deels ingehuurd dicht kan laten staan terwijl deze in het verleden vaak over gefinancierd zijn. Navraag bij de Belastingdienst leverde niet veel op, wel vonden inspecteurs het ook zeer opmerkelijk’(pag. 9 prod. 6 mva princ. appel/mvg inc. appel);
33.
‘[vestigingsadres] failliet, [naam 2] voert lijst aan. (…) Zoals eerder bericht op [website 9] zijn de eerste slachtoffers van herziene beleid [naam 2] van [vennootschap van geintimeerde] B.V. en [horeca-ondernemer]. (…) Geen enkele brouwerij zit nog te wachten op weer een fiasco van de heren [naam 2] en [horeca-ondernemer]’(pag. 10 prod. 6 mva princ. appel/mvg inc. appel);
34.
‘Uitbaters café de Stunt stoppen betaling aan Tycoon [naam 2]. (…) Volgens informele informatie zijn de ondernemers van mening dat ook zij de dupe zijn geworden van oplichting door de directeur van [vennootschap van geintimeerde] B.V., [naam 2]. Ook zouden volgens de diverse bronnen wederom dreigementen geuit zijn aan ondernemers in kwestie. (…) De Tycoon was niet voor commentaar bereikbaar maar adverteert er op internet vrolijk op los. De vergelijking met het DSB debacle is snel gemaakt.’(pag. 11 prod. 6 mva princ. appel/mvg inc. appel);
35.
‘De man gaat letterlijk over lijken zoals een voormalig pachter verklaard’, welke mededeling/hyperlink is opgenomen onder de kop
‘[vennootschap van geintimeerde] [naam 2] schreeuwt terug’(pag. 12 prod. 6 mva princ. appel/mvg inc. appel);
36.
‘Even aan zijn moeder vragen.Volgens [geïntimeerde] verwijst dit naar youtube
: ‘Brand in woning Nederlandse horecatycoon. Woningbrand in [plaats] België met fatale afloop’(pag. 12 en 13 prod. 6 mva princ. appel/mvg inc. appel).
Publicatie
4.15.4.
[appellant] voert ten aanzien van de website [website 1] aan dat de gewraakte koppen en/of passages nimmer op deze site zijn gepubliceerd geweest.
[geïntimeerde] heeft als productie 3 bij de inleidende dagvaarding een print overgelegd van de hits bij zoekopdracht
‘[naam 2] [vennootschap van geintimeerde]’in google, waarin bij de als gewraakte koppen/passages genummerd 1 en 2 (4.15.1) de website [website 1] wordt vermeld, terwijl rechts onderaan de datum staat van 14 oktober 2008. Voorts heeft [geïntimeerde] als productie 6 bij de inleidende dagvaarding een stuk overgelegd waarin de gewraakte koppen en/of passages genummerd 3 tot en met 12 (4.15.1) voorkomen, met steeds onderaan de pagina het webadres [website 1] en rechts de datum 16 juni 2008. In het licht van deze stukken heeft [appellant] naar het oordeel van het hof zijn betwisting ten aanzien van voormelde koppen en/of passages onvoldoende onderbouwd, zodat deze wordt verworpen.
Als productie 6 bij inleidende dagvaarding heeft [geïntimeerde] naast voormeld stuk drie stukken overgelegd waarin de gewraakte koppen en/of passages genummerd 13 tot en met 15 (4.15.1) voorkomen, te weten het proces-verbaal van aangifte tegen [naam 3], een beslissing van de Raad van Discipline ’s-Hertogenbosch en een brief van [appellant] aan [café 1] ter attentie van [geïntimeerde] van 22 juli 2005. Deze stukken bevatten geen kenmerk waaruit zou kunnen worden afgeleid dat zij gepubliceerd zijn (geweest) op [website 1]. In het rapport van [onderzoeker] van ICT ConcepT BV van augustus 2008 (prod. 18 inl. dagv.; hierna het ICT rapport) is vermeld dat onderzoeker [onderzoeker] het proces-verbaal van aangifte tegen [naam 3] en een beslissing van de Raad van Discipline ’s-Hertogenbosch destijds heeft aangetroffen op [website 1] (prod. 18 inl. dagv.; pag. 13/14; genoemde stukken bevinden zich vervolgens ook daadwerkelijk bij de bijlagen). Gelet op deze onderbouwing van de stellingen van [geïntimeerde], heeft [appellant] zijn betwisting op dit punt onvoldoende onderbouwd. Derhalve wordt ook ten aanzien van de koppen en/of passages genummerd 13 en 14 aangenomen dat deze op de bewuste website gepubliceerd zijn geweest. Nu [geïntimeerde] ten aanzien van de koppen en/of passages genummerd 15 tegenover de betwisting door [appellant] zijn stellingen niet nader heeft onderbouwd, heeft hij op dit punt niet aan zijn stelplicht voldaan en wordt het er voor gehouden dat deze koppen en/of passages niet op de website [website 1] gepubliceerd zijn geweest.
Het voorgaande brengt met zich dat het hof ervan uitgaat dat de in 4.15.1 onder 1 tot en met 14 genoemde koppen en/of passages omstreeks medio/eind 2008 gepubliceerd zijn geweest op [website 1] en dat dit niet het geval was bij de onder 15 genoemde kop. Dit laatste brengt met zich dat van de onder nummer 15 genoemde kop de al dan niet onrechtmatigheid niet zal worden onderzocht.
Overigens zijn partijen het erover eens dat de koppen/passages thans niet meer op deze website zijn opgenomen.
4.15.5.
[geïntimeerde] stelt dat de hierboven genoemde gewraakte koppen en/of passages genummerd 16 tot en met 36 (4.15.2 en 4.15.3) op de websites [website 2] en [website 9] gepubliceerd zijn (geweest). Nu de stelling niet, althans onvoldoende kenbaar, wordt betwist, neemt het hof deze als vaststaand aan. Voorzover [appellant] toch mocht hebben bedoeld ook ten aanzien van de websites [website 2] en [website 9] aan te voeren dat de gewraakte koppen en/of passages nimmer op deze site gepubliceerd zijn (geweest), wordt deze betwisting verworpen. [geïntimeerde] heeft als productie 7 bij de inleidende dagvaarding een stuk overgelegd waarin de gewraakte koppen en/of passages (4.15.2) voorkomen, met onderaan de pagina het webadres [website 2] en rechts de datum 16 juni 2008. Voorts heeft [geïntimeerde] als productie 6 bij memorie van antwoord in principaal appel/incidenteel appel een stuk overgelegd waarin de gewraakte koppen en/of passages (4.15.3) voorkomen, met linksboven onder de vermelding ‘Windows Internet Explorer’ steeds het webadres [website 9] (een screenshot). In het licht van deze stukken heeft [appellant] zijn (mogelijke) betwisting onvoldoende gemotiveerd. Het hof gaat er derhalve vanuit dat medio 2008 de gewraakte passages op de website [website 2] gepubliceerd zijn geweest
Verantwoordelijkheid voor websites?
4.16.1.
[geïntimeerde] stelt dat [appellant] (1) (mede)verantwoordelijk is voor de publicatie van voormelde koppen en/of passages genummerd 1 tot en met 36 (4.15.1 tot en met 4.15.3.) op de websites [website 1], [website 2] en [website 9], (2) thans (indirect) zodanige zeggenschap heeft over deze websites dat hij kan voorkomen dat hierop lasterlijke beweringen verschijnen, en (3) thans (indirect) zodanige zeggenschap heeft over de website [website 9] dat hij (a) deze website in het geheel kan verwijderen, dan wel in ieder geval (b) de lasterlijke beweringen hiervan kan verwijderen.
De bewijslast van deze – door [appellant] betwiste – stelling rust op [geïntimeerde] (4.17-4.19).
4.16.2.
Overigens heeft [geïntimeerde] hoe dan ook te weinig gesteld voor een toewijzing van zijn vordering tot algehele verwijdering van de website [website 9], zodat deze vordering zal worden afgewezen (4.11 sub b onder 1). Dit heeft tot gevolg dat de hierboven onder 3 sub a weergegeven stelling verder geen bespreking behoeft.
4.17.1.
Ten aanzien van de stelling van [geïntimeerde] dat [appellant] (1) (mede)verantwoordelijk is voor de publicatie van voormelde koppen en/of passages (4.15.1 nummers 1 tot en met 14) op de website [website 1], en (2) thans zodanige (indirect) zeggenschap heeft over de website [website 1] dat hij kan voorkomen dat hierop lasterlijke beweringen verschijnen, overweegt het hof als volgt.
4.17.2.
Naar het oordeel van het hof is [geïntimeerde] voorshands geslaagd in het bewijs van voormelde stelling.
In het uittreksel van het handelsregister van 15 oktober 2008 (prod. 4 inl. dagv.) van Stichting Horecafraude wordt immers vermeld dat [appellant] vanaf 17 december 2004 bestuurder was van deze stichting, terwijl achter het kopje
‘domeinnaam’wordt vermeld
‘[website 1]’. Volgens voormeld uittreksel is de stichting Horecafraude weliswaar op 22 augustus 2008 ontbonden, maar de publicaties dateren van medio/eind 2008. Daarbij wordt in de brief van [appellant] aan [advocaten] Advocaten van 4 februari 2005 onder meer vermeld:
‘Met enige regelmaat publiceer ik uiteenlopende teksten op de [website 1] website’, ‘Emailadres: [emailadres 1]’en
‘[website 1] Openheid van zaken!’(prod. 20 [geïntimeerde] eerste aanleg). Voorts wordt in een e-mail van 23 maart 2006 als afzender vermeld
‘[emailadres 2]’, terwijl onderaan deze e-mail wordt vermeld
‘Hoogachtend, Namens de Stichting Horecafraude [voorletters en achternaam van appellant]’(prod. 1 mva inc. appel). Ook in het artikel in het Financieel Dagblad van 9 augustus 2007 wordt vermeld dat [appellant] medeoprichter is van de website [website 1] (prod. 21 [geïntimeerde] eerste aanleg). Daarbij wordt in het ICT rapport vermeld dat [appellant] per 7 oktober 2004 eigenaar, administratief contact en technisch contact was van de website [website 1].
Het voorgaande brengt naar het oordeel van het hof met zich dat voorshands in ieder geval bewezen is dat [appellant] (mede)verantwoordelijk is voor de publicatie van voormelde koppen en/of passages (4.15.1 nummers 1 tot en met 14) op de website [website 1]. Het (voorshandse) gegeven dat dit het geval was, in combinatie met het (tussen partijen vaststaande) gegeven dat de website sinds ongeveer eind 2008 niet meer wordt gebruikt, brengt naar het oordeel van het hof met zich dat voorshands ook bewezen is dat [appellant] thans (indirect) zodanige zeggenschap heeft over de website [website 1] dat hij kan voorkomen dat hierop lasterlijke beweringen verschijnen. Het is immers moeilijk voorstelbaar dat de website dan wel domeinnaam aan een ander is overgedragen en dat deze daar vervolgens niets mee heeft gedaan. Dit geldt temeer daar in het ICT rapport naar aanleiding van de registratie als eigenaar, administratief contact en technisch contact van de website [website 1] van Whois Proof LLP, onder meer wordt vermeld (pag. 16):
‘Het domein staat op naam van “Whois Proof LLP”, dit is een Amerikaans bedrijf dat tegen betaling een domein naar eigen zeggen beschermd tegen bijvoorbeeld Spam, zogenaamde identity theft en fraude, stalkers etc. door de originele registratiegegevens te vervangen met de eigen bedrijfsgegevens. Het bedrijf probeert een situatie na te bootsen die hetzelfde is als een zogenaamd geheim telefoonnummer. Wanneer je een domeinnaam op een dergelijke manier afschermt is het niet mogelijk om de echte eigenaar te achterhalen.’
4.17.3.
[appellant] zal overeenkomstig zijn bewijsaanbod in de gelegenheid worden gesteld tegenbewijs te leveren tegen voormelde voorshands bewezen geachte stelling van [geïntimeerde] (4.17.1).
4.18.1.
Met betrekking tot de stelling van [geïntimeerde] dat [appellant] (1) (mede)verantwoordelijk is voor de publicatie van voormelde koppen en/of passages (4.15.2) op de website [website 2], en (2) thans (indirect) zodanige zeggenschap heeft over de website [website 2] dat hij kan voorkomen dat hierop lasterlijke beweringen verschijnen, wordt het volgende overwogen.
4.18.2.
Naar het oordeel van het hof is [geïntimeerde] voorshands geslaagd in het bewijs van voormelde stelling.
Weliswaar staat de website [website 2] nu geregistreerd op naam van [geregistreerde naam], maar in het ICT rapport wordt vermeld dat de site in ieder geval op 9 september 2006 nog op naam stond van [appellant] (pag. 35). Daarbij zijn het postbusnummer en de postcode van [geregistreerde naam] volgens het overzicht van DomainTools van 22 oktober 2008 gelijk aan die van [Beheer] Beheer B.V. volgens het uittreksel van het handelsregister van 29 januari 2013 van deze vennootschap (zie voor beide stukken prod. 3 mva princ. appel/mvg inc. appel; in voormeld uittreksel wordt vermeld dat [appellant] enig aandeelhouder en bestuurder is van [Beheer] Beheer B.V.). Voorts wordt in het persbericht
‘APS: Advocaat veroordeeld voor fraude’van 3 mei 2007 onder meer vermeld:
‘Wilt u meer informatie of direct inzage in de tucht klachtdossiers en vonnissen dan kunt u terecht bij: [voorletters en achternaam van appellant] Tel: [telefoonnummer 1] Tel: [telefoonnummer 2] Downloads: [website 10]’(prod. 4 mva princ. appel/mvg inc. appel). Verder wordt in de brief van [appellant] aan [advocaten] Advocaten van 16 februari 2007 onder meer vermeld:
‘Dit schrijven treft u al aan op [website 11]. Dit is een pagina waarop publicaties gaan komen die nog niet zichtbaar is voor bezoekers van [website 2], doch in een later stadium geïntegreerd zal worden in het navigatie menu aan de linkerzijde van de pagina. De beheerder en eigenaar van de website wil hiermee wachten tot dat u uw eventuele reactie(s) hebt ingezonden, doch niet later dan 13 maart a.s., daar ik mijn pleidooi met producties direct na de hoorzitting van 12 maart a.s. op de voormelde pagina zal publiceren’(prod. 3 mva princ. appel/mvg inc. appel).
4.18.3.
[appellant] zal overeenkomstig zijn bewijsaanbod in de gelegenheid worden gesteld tegenbewijs te leveren tegen voormelde voorshands bewezen geachte stelling van [geïntimeerde] (4.18.1).
4.19.1.
Voor wat betreft de stelling van [geïntimeerde] dat [appellant] (1) (mede)verantwoordelijk is voor de publicatie van voormelde koppen en/of passages (4.15.3) op de website [website 9], en (2) thans (indirect) zodanige zeggenschap heeft over de website [website 9] dat hij kan voorkomen dat hierop lasterlijke beweringen verschijnen, en (3) thans (indirect) zodanige zeggenschap heeft over de website [website 9] dat hij lasterlijke beweringen van deze website kan verwijderen, overweegt het hof het volgende.
4.19.2.
[geïntimeerde] heeft ter onderbouwing van voormelde stelling onder meer overgelegd een besprekingsverslag van [medewerker van Profi-Projecten] (Profi-Projecten bv) van 20 mei 2012, waarin wordt vermeld
‘Over de internet hetze tegen [naam 2] via onder meer andere de site [website 9] zegt dhr. [appellant] dat door andere gebruik wordt gemaakt van zijn IP adres en dat de teksten door iemand anders worden geplaatst.’(prod. 7 mva princ. appel/mvg inc. appel) en het commentaar op voormelde (beweerde) mededeling door [appellant] afkomstig van [Y] bij e-mail van 30 januari 2013 (prod. 8 mva princ. appel/mvg inc. appel). Naar het oordeel van het hof volstaan deze bewijsmiddelen niet om voormelde stelling (4.19.1) voorshands bewezen te achten. Dit wordt niet anders door de door [geïntimeerde] overgelegde verklaringen van personen die beweren dat [appellant] zou hebben gezegd erop uit te zijn [geïntimeerde] te belasteren, zoals de e-mail van 14 augustus 2008 (prod. 22 [geïntimeerde] eerste aanleg).
4.19.3.
[geïntimeerde] zal overeenkomstig zijn bewijsaanbod in de gelegenheid worden gesteld voormelde stelling (4.19.1) alsnog te bewijzen.
4.19.4.
Indien [appellant] faalt in het door hem te leveren tegenbewijs (4.17.3. en 4.18.3.) en/of [geïntimeerde] slaagt in het door hem te leveren bewijs (4.19.3.), is [appellant] (mede) verantwoordelijk voor publicatie van bepaalde koppen en/of passages. In dat geval is relevant of (een gedeelte van) die publicaties onrechtmatig is (geweest).
Schending eer en goede naam
4.20.
Naar het oordeel van het hof schendt elke van de hierboven bedoelde 35 koppen en/of passages de eer en goede naam van [geïntimeerde], met uitzondering van de in 4.15.1. onder 4 en 8 en in 4.15.3 onder 30 en 36 weergegeven koppen en/of passages. Zonder nadere toelichting die ontbreekt valt van deze koppen en/of passages niet in te zien dat hierdoor de eer en goede naam van [geïntimeerde] is geschonden. Nu [geïntimeerde] ook anderszins onvoldoende kenbaar motiveert waarom de deze publicaties onrechtmatig zouden zijn, oordeelt het hof dat het openbaar maken van de onder 4,8, 30 en 36 weergegeven koppen en/of passages niet onrechtmatig was.
4.21.
De relevante gepubliceerde mededelingen waarover [geïntimeerde] zich beklaagt (4.15.1 tot en met 4.15.3, nummers 1 tot en met 3, 5 tot en 7, 9 tot en met 14, 16 tot en met 29 en 31 tot en met 35) houden samengevat in dat [geïntimeerde] (dan wel zijn vennootschap [vennootschap van geintimeerde] B.V. dan wel een andere vennootschap waarmee [geïntimeerde] min of meer kan worden geïdentificeerd):
( a) een op een voormalige zakenpartner van [geïntimeerde] door beschieting gepleegde aanslag heeft opgeëist;
( b) verstoorde zakenrelaties heeft waarvan er meerdere zijn beschoten;
( c) – onder meer middels medewerkers en/of een knokploeg - personen heeft bedreigd en gestalked, waaronder Inbev vertegenwoordigers/pachters en medewerkers van [café 1], welke bedreigingen onder meer in (de nabijheid van) het gerechtsgebouw in ’s-Hertogenbosch hebben plaatsgevonden;
( d) voorkomt in een uitspraak van de raad van discipline ‘s-Hertogenbosch naar aanleiding van een klachtprocedure van [appellant] tegen de advocaat van [geïntimeerde], en dat in deze uitspraak onder meer wordt vermeld dat [appellant] heeft aangevoerd dat hij lang heeft gewacht met het indienen van de klacht vanwege bedreigingen, sms berichten, vernielingen en intimidaties door [geïntimeerde], en dat de Raad vervolgens heeft geoordeeld dat [appellant] aan de hand van overgelegde stukken en tijdens de mondelinge behandeling aannemelijk heeft gemaakt dat [appellant] zich niet eerder tot de deken durfde te wenden;
( e) op enig moment niet meer werd betaald door de uitbaters van café De Stunt omdat deze meenden door [geïntimeerde] dan wel [vennootschap van geintimeerde] B.V. te zijn opgelicht, waarna [geïntimeerde] (een aantal van) deze uitbaters heeft bedreigd;
( f) heeft gefraudeerd, onder meer via Nels B.V. en Café De Stunt, en de hiermee verkregen gelden (deels) in eigen zak heeft gestoken;
( g) volgens een curator strafrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld;
( h) zijn advocaat opdracht tot fraude heeft gegeven;
( i) geconfronteerd is met een aangifte tegen zich ter zake fraude/bedrog;
( j) spookfacturen (facturen waar geen verrichtte werkzaamheden dan wel geleverde goederen tegenover staan) heeft verzonden, en de hiermee verkregen gelden (deels) in eigen zak heeft gestoken;
( k) personen heeft opgelicht;
( l) volgens de gemeente Eindhoven wordt omgeven door een crimineel luchtje;
( m) een nauwe band had met zijn advocaat en dat deze daardoor regelmatig in de tuchtrechtelijke problemen kwam;
( n) een procedure tegen zijn (voormalige) vennoot van het [café 1] in [vestigingsplaats] – namelijk [(voormalige) vennoot van café 1] - op alle punten heeft verloren, terwijl in de desbetreffende gerechtelijke uitspraak werd vastgesteld dat [geïntimeerde] [(voormalige) vennoot van café 1] dwangcontracten heeft laten ondertekenen en vanwege dit misbruik is veroordeeld tot betaling aan [(voormalige) vennoot van café 1];
( o) een verzekerings- en hypotheekbedrijf teloor heeft laten gaan en de polissen en hypotheken op een andere naam heeft gezet, waarschijnlijk om schuldeisers te ontlopen;
( p) ten opzichte van Inbev contractbreuk heeft gepleegd en enorme huurachterstanden had;
( q) op dubieuze wijze betrokken was bij meerdere faillissementen en – al dan niet via vennootschappen - eigenaar is van meerdere overgefinancierde panden;
( r) volgens een voormalig pachter (spreekwoordelijk) over lijken zou gaan;
( s) deelnam in een aantal vennootschappen waarvan de cash-flow slecht was; en
Onrechtmatigheid
4.22.
Bij beantwoording van de vraag of publicatie van de in 4.20. genoemde 31 resterende koppen en/of passages (deels) onrechtmatig is geweest, stelt het hof voorop dat het in deze zaak gaat om de botsing van twee fundamentele rechten namelijk aan de zijde van [appellant] zijn recht op vrijheid van meningsuiting en aan de zijde van [geïntimeerde] zijn recht op bescherming van zijn eer en goede naam (HR 5 oktober 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW9230, NJ 2012/571). Het antwoord op de vraag welk van beide rechten in het onderhavige geval zwaarder weegt, moet worden gevonden door een afweging van alle ter zake dienende omstandigheden van het geval, en met inachtneming van de noodzakelijkheids- en proportionaliteitstoets. Tot deze omstandigheden behoren onder meer de aard van de openbaarmakingen en de ernst van de te verwachten gevolgen hiervan voor [geïntimeerde], het belang van [appellant] bij het (gestelde) uiten van de mededelingen, de mate waarin de mededelingen ten tijde van het uiten ervan steun vond in het toen beschikbare feitenmateriaal, en de inkleding van de feiten.
4.23.
Ter zake de aard van de openbaarmakingen en de inkleding van de feiten overweegt het hof als volgt.
Voor zover de koppen en/of passages de in 4.20 sub a tot en met l samengevatte beweringen bevatten - neerkomend op onder meer onder meer (de suggestie van) betrokkenheid bij beschietingen, bedreigingen, vernielingen, oplichting en fraude - worden hierdoor de eer en goede naam van [geïntimeerde] in ernstige mate aangetast.
Voor zover de koppen en/of passages de in 4.20 sub m tot en met s samengevatte beweringen bevatten - neerkomend op onder meer (de suggestie van) zakelijke onbetrouwbaarheid en de slechte financiële situatie van [geïntimeerde], met name bestaande uit het plegen van contractbreuk, wanbetaling, dubieuze betrokkenheid bij faillissementen en slecht bij kas zittende ondernemingen en het verliezen van procedures - worden hierdoor evenzeer de eer en goede naam van [geïntimeerde] geschonden, zij het niet in ernstige mate.
De koppen en/of passages zijn veelal in stevige bewoordingen gegoten, maar niet in onnodig grievende bewoordingen.
4.24.
Wat betreft de ernst van de te verwachten gevolgen van publicatie van de koppen en/of passages voor [geïntimeerde] overweegt het hof als volgt.
Nu de koppen en/of passages de eer en goede naam van [geïntimeerde] (ernstig) schenden (4.23), oordeelt het hof dat de te verwachten schadelijke gevolgen van de publicaties (ook iedere publicatie voor zich) voor [geïntimeerde] tamelijk ernstig zouden kunnen zijn. Dit wordt niet anders wanneer (veronderstellenderwijs) er vanuit wordt gegaan dat de drie websites in kwestie niet vaak worden bezocht en de koppen en/of passages niet lang gepubliceerd zijn geweest.
Overigens heeft [geïntimeerde] onweersproken gesteld dat (tenminste een deel van) de koppen en/of passages bij het intoetsen van zijn naam in de zoekmachine Google bij de resultaten werden weergegeven.
4.25.
Ter zake het belang van [appellant] bij het uiten van de koppen en/of passages overweegt het hof als volgt.
Veronderstellenderwijs ervan uitgaande dat de koppen en/of passages voldoende steun vonden in het feitenmateriaal (zie hierna 4.26), brengt de aard van de mededelingen met zich dat bij openbaarmaking hiervan een publiek belang bestond. [geïntimeerde] zou alsdan zich schuldig maken aan strafrechtelijk verwijtbaar gedrag en/of zakelijk onbetrouwbaar zijn, zodat mensen die zaken met [geïntimeerde] deden er belang bij hadden voor hem te worden gewaarschuwd. Nu [appellant] onbetwist heeft gesteld dat [geïntimeerde] (in zekere mate) een publieke figuur was, diende [geïntimeerde] zich ook enigszins meer te laten welgevallen dan een doorsnee-burger.
4.26.1.
Wat betreft de mate waarin de 31 koppen en/of passages ten tijde van het uiten ervan steun vonden in het toen beschikbare feitenmateriaal, overweegt het hof als volgt.
4.26.2.
[appellant] stelt dat er vóór de publicatie van de koppen en/of passages voldoende aanknopingspunten waren om uit te gaan van de juistheid van de koppen en/of passages, dan wel in ieder geval dat de juistheid niet te lichtvaardig is aangenomen.
Deze stelling wordt door [geïntimeerde] gemotiveerd betwist.
Naar het oordeel van het hof rust de bewijslast van de juistheid van voormelde stelling op [appellant]. Voor zover deze bewijslastverdeling afwijkt van artikel 150 Rv, is aanleiding voor een – in het algemeen met terughoudendheid en slechts onder bijzondere omstandigheden toe te passen – uitzondering op de hoofdregel. Immers is in het algemeen wenselijk dat degenen die een diffamerende bewering openbaar maakt, – bij tegenspraak – in de rechte aantoont over voldoende aanknopingspunten voor de (feitelijke) juistheid van deze bewering te beschikken, dan wel anderszins niet lichtvaardig te hebben gehandeld. Het is naar het oordeel van het hof in overeenstemming met dit uitgangspunt dat de bewijslast van voldoende grondslag voor de juistheid van de koppen en/of passages rust op [appellant].
Bij de beoordeling of [appellant] het bewijs voorshands heeft geleverd, mag ook meewegen of en in hoeverre achteraf is komen vast te staan dat er voldoende aanknopingspunten waren voor de (feitelijke) juistheid van de koppen en/of passages.
4.26.3.
Ten aanzien van de (samengevatte) bewering dat (a) [geïntimeerde] een procedure tegen zijn (voormalige) vennoot van het [café 1] in [vestigingsplaats] namelijk [(voormalige) vennoot van café 1] - op alle punten heeft verloren, (b) terwijl in de desbetreffende gerechtelijke uitspraak werd vastgesteld dat [geïntimeerde] [(voormalige) vennoot van café 1] dwangcontracten heeft laten ondertekenen en vanwege dit misbruik is veroordeeld tot betaling aan [(voormalige) vennoot van café 1] (
4.20 sub n), wordt het volgende overwogen. Naar het oordeel van het hof heeft [appellant] genoegzaam onderbouwd gesteld dat er voldoende aanknopingspunten waren om uit te gaan van de juistheid van deze bewering, dan wel in ieder geval dat de juistheid niet te lichtvaardig is aangenomen. De juistheid van deze bewering kan worden afgeleid uit het arrest van het hof ‘s-Hertogenbosch van 20 juli 2010 (prod. 9 mva inc. appel, bijlage 1, zie met name de rechtsoverwegingen 12.2, 12.7 en 12.8). Weliswaar is niet [geïntimeerde] maar [Holding] Holding B.V. de (veroordeelde) procespartij, maar uit het arrest blijkt ook dat [geïntimeerde] directeur was van voormelde vennootschap en ook als zodanig persoonlijk betrokken was bij het misbruik van [(voormalige) vennoot van café 1]. Overigens blijkt uit het arrest dat [café 1] niet op alle punten in het ongelijk is gesteld (zie onder meer rechtsoverweging 12.10 en het dictum), maar dit onjuiste deel van de bewering betreft slechts een ondergeschikt detail. Tegen deze achtergrond heeft [geïntimeerde] bovengenoemde bewering onvoldoende betwist.
Hetzelfde geldt voor de stelling dat er voldoende grond was om uit te gaan van de juistheid van de (samengevatte) bewering dat [geïntimeerde] geconfronteerd is met een aangifte tegen zich ter zake fraude/bedrog (
4.20 sub i). Bij de overgelegde stukken bevindt zich immers onder meer de aangifte van [broer van geintimeerde] tegen [geïntimeerde] ter zake fraude/bedrog van 4 januari 2005 (prod. 6 inl. dagv., pag. 23 e.v.). Ook op dit punt heeft [geïntimeerde] geen voldoende betwisting naar voren gebracht.
Tot slot heeft [appellant] genoegzaam onderbouwd dat er voldoende grond was om uit te gaan van de juistheid van de bewering dat [geïntimeerde] voorkomt in een uitspraak van de raad van discipline ‘s-Hertogenbosch naar aanleiding van een klachtprocedure van [appellant] tegen de advocaat van [geïntimeerde], en dat in deze uitspraak onder meer wordt vermeld dat (a) [appellant] heeft aangevoerd dat hij lang heeft gewacht met het indienen van de klacht vanwege bedreigingen, sms berichten, vernielingen en intimidaties door [geïntimeerde], en (b) dat de Raad vervolgens heeft geoordeeld dat [appellant] aan de hand van overgelegde stukken en tijdens de mondelinge behandeling aannemelijk heeft gemaakt dat [appellant] zich niet eerder tot de deken durfde te wenden en derhalve onlangs het tijdsverloop ontvankelijk is in zijn klacht (
4.20 sub d). De juistheid van deze bewering blijkt uit de uitspraak van de raad van discipline (prod. 6 inl. dagv. pag. 31 e.v.) en is onvoldoende door [geïntimeerde] betwist.
Samenvattend heeft [geïntimeerde] onvoldoende betwist dat er voldoende aanknopingspunten waren voor de hierboven besproken beweringen, zodat dit ten aanzien van die beweringen vaststaat. Aan bewijslevering op dit punt wordt niet toegekomen.
4.26.4.
Ten aanzien van de hierna onder i. tot en met viii te bespreken (samengevatte) beweringen is het hof van oordeel dat [appellant] niet voorshands heeft bewezen dat daar voldoende grond voor bestond. Het gaat om de (samengevatte) beweringen dat
i. [geïntimeerde] verstoorde zakenrelaties heeft waarvan er meerdere zijn beschoten (
4.20 sub b) en een op een voormalige zakenpartner van [geïntimeerde] door beschieting gepleegde aanslag heeft opgeëist (
4.20 sub a). De aangiftes van [appellant] van geweld zonder letsel met vuurwapen van 1 augustus 2005 met de foto’s van de ruiten met kogelgaten (prod. 7 mva inc. appel, bijlage 9), de brief van [appellant] aan [advocaten] van 28 maart 2006 (prod. 9 mva inc. appel, bijlage 8), en de aangifte van [appellant] van stalking door [geïntimeerde] van 16 december 2006 (prod. 9 mva inc. appel, bijlage 9), vormen ook wanneer de bewijsmiddelen in onderling verband worden beschouwd – onvoldoende concreet, duidelijk en overtuigend bewijs voor de bewering dat [geïntimeerde] verstoorde zakenrelaties heeft waarvan er meerdere zijn beschoten. Dit geldt temeer daar van de bewering de suggestie uitgaat dat [geïntimeerde] bij deze beschieting betrokken is. Bovendien impliceert de beschieting van de woning van [appellant] niet zonder meer een beschieting van [appellant] zelf. Overigens zijn geen bewijsmiddelen overgelegd waaruit blijkt dat [geïntimeerde] ter zake beschieting dan wel stalking is vervolgd. De e-mail van [appellant] van 23 maart 2006 en de e-mails afkomstig @wooninc.nl van 24 en 28 maart 2006 (prod. 9 mva inc. appel, bijlage 8), bevatten weliswaar een zekere aanwijzing dat [geïntimeerde] een door beschieting gepleegde aanslag heeft opgeëist, maar zijn voor een dergelijke ernstige beschuldiging onder de maat. Dit geldt temeer daar een mail waarin de aanslag zou zijn opgeëist, door [appellant] niet is overgelegd en de aanduiding van een ‘ernstige tekstuele bedreiging’ waarover [appellant] in zijn e-mail van 23 maart 2006 schrijft niet zonder meer het opeisen van een aanslag impliceert.
[geïntimeerde] – onder meer middels medewerkers en/of een knokploeg - personen heeft bedreigd en gestalked, waaronder Inbev vertegenwoordigers/pachters en medewerkers van [café 1], welke bedreigingen onder meer in (de nabijheid van) het gerechtsgebouw in ’s-Hertogenbosch hebben plaatsgevonden (
4.20 sub c) en personen heeft opgelicht (
4.20 sub k). Hiertoe volstaat niet het bewijs als genoemd in de vorige rechtsoverweging (4.26.4), genoemd arrest van het hof ‘s-Hertogenbosch van 20 juli 2010, de brief van [appellant] aan [vennootschap van geintimeerde] B.V. van 16 februari 2005 (prod. 14 mva inc. appel), de aangifte van [broer van geintimeerde] tegen [geïntimeerde] ter zake fraude/bedrog van 4 januari 2005 (prod. 6 inl. dagv., pag. 23 e.v.), de geanonimiseerde aangifte ter zake bedreiging van 24 januari 2006 (prod. 18 inl. dagv., bijlage ICT concept rapport), de uitspraak van de raad van discipline (prod. 6 inl. dagv. pag. 31 e.v.), de citaten van R. van der Ploeg als weergegeven in het op de website van www.quotenet.nl geplaatste artikel ‘De schandpaal van Eindhoven’ (prod. 4 mva inc. appel) en de verklaring van B. Fierst van Wijnandsbergen van 28 maart 2013 (prod. 3 mva inc. appel), ook niet wanneer de bewijsmiddelen in onderling verband worden beschouwd. Dit geldt temeer daar het gaat om ernstige beschuldigingen en de beweringen stellig zijn.
[geïntimeerde] heeft gefraudeerd, onder meer via Nels B.V. en Café De Stunt, en de hiermee verkregen gelden (deels) in eigen zak heeft gestoken (
4.20 sub f), volgens een curator strafrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld (
4.20 sub g) en zijn advocaat opdracht tot fraude heeft gegeven (
4.20 sub h). Onvoldoende hiertoe is met name de vermelding in het derde faillissementsverslag in het faillissement van Nels B.V. op pagina vier onder het kopje
‘onbehoorlijk bestuur’van
‘De belastingdienst heeft onderzoek gedaan ten aanzien van de afgedragen loonheffing/premies volksverzekeringen over de jaren 2001 tot en met 2005. Op 15 november 2007 is een rapport uitgebracht. Daaruit kan worden afgeleid dat er op onjuiste c.q. niet adequate wijze is boek gehouden en dat de jaarrekeningen niet zijn opgemaakt en gedeponeerd. De curator onderzoekt of de toenmalige bestuurders ter zake aansprakelijk kunnen worden gesteld.’(bijlage bij ICT concept rapport; prod. 18 inl. dagv.). Het mogelijk door het bestuur van Nels B.V. niet op adequate wijze voeren van de boekhouding en het in gebreke blijven met het opmaken van jaarrekeningen, impliceert nog niet dat [geïntimeerde] zich schuldig heeft gemaakt aan voormelde beschuldigingen. Bewijs hiervan wordt evenmin geleverd door het commentaar van enkele lezers op de website van het Eindhovens Dagblad onder het artikel met de kop
‘Horecamagnaat veroordeeld’, dat onder meer luidt:
‘Als de Belastingdienst i.s.m. de FIOD de boekwerken van [naam 2] gaat controleren is waarschijnlijk nog enkele tonnen aan belastinggeld binnen te halen. Mogelijkerwijs komt dan een verborgen crimineel naar boven, die al vele mensen op een verdachte manier heeft behandeld.’(prod. 4 mva inc. appel). Het is niet duidelijk wie deze lezer is en hoe zijn beweringen worden gestaafd.
[geïntimeerde] spookfacturen heeft verzonden, en de hiermee verkregen gelden (deels) in eigen zak heeft gestoken (
4.20 sub j). De beweringen dat [geïntimeerde] spookfacturen verzond van R. van der Ploeg, een anonieme aangever, B. Fierst van Wijnandsbergen en [appellant] in respectievelijk het artikel op de website www.quotenet.nl (prod. 4 mva inc. appel), een anonieme aangifte (prod. 18 inl. dagv.; bijlage ICT concept rapport), de verklaring van B. Fierst van Wijnandsbergen van 28 maart 2013 (prod. 3 mva inc. appel) en de brief van [appellant] aan [café 1] ([geïntimeerde]) van 22 juli 2005 met aangehechte factuur (pag. 35 prod. 6 inl. dagv.), zijn hiertoe weliswaar aanwijzingen. Echter, voor de stellige beweringen van [appellant] over spookfacturen volstaan deze bewijsmiddelen naar het oordeel van het hof niet.
[geïntimeerde] volgens de gemeente Eindhoven wordt omgeven door een crimineel luchtje (
4.20 sub l). Met name is hiertoe niet voldoende dat in het artikel met de kop
‘Duistere horecapraktijken’op de website www.eindhoven.sp.nl wordt vermeld dat er rare praktijken plaatsvinden in de Eindhovense horecawereld rond het kopen en verpachten van panden, dat de fractievoorzitter van de SP aan de burgemeester heeft gevraagd (en toegezegd heeft gekregen) om hiernaar een onderzoek te doen, en dat een ieder die iets weet over [geïntimeerde] en [(voormalige) vennoot van café 1] wordt gevraagd daarover contact op te nemen (prod. 4 mva inc. appel). Evenmin volstaat de uitlating van een anonieme bron in voormeld artikel ‘De schandpaal van Eindhoven’ geplaatst op de website van www.quotenet.nl
‘Crimineel is het goede woord’.
[geïntimeerde] een nauwe band had met zijn advocaat en dat deze daardoor regelmatig in de tuchtrechtelijke problemen kwam (
4.20 sub m). Weliswaar wordt in het artikel ‘Delicate klacht’ (prod. 4 mva inc. appel; tijdschrift/krant onbekend) vermeld dat R. Van Dalen als advocaat van [geïntimeerde] een waarschuwing heeft gekregen, maar hiermee staat nog niet vast dat dit een patroon was.
[geïntimeerde] een verzekerings- en hypotheekbedrijf teloor heeft laten gaan en de polissen en hypotheken op een andere naam heeft gezet, waarschijnlijk om schuldeisers te ontlopen (
4.20 sub o), ten opzichte van Inbev contractbreuk heeft gepleegd en enorme huurachterstanden had (
4.20 sub p), betrokken was bij meerdere vennootschappen die failliet zijn gegaan en – al dan niet via vennootschappen - eigenaar is van meerdere overgefinancierde panden (
4.20 sub q), volgens een voormalige pachter (spreekwoordelijk) over lijken zou gaan (
4.20 sub r), en deelnam in een aantal vennootschappen waarvan de cash-flow slecht was (
4.20 sub s). Weliswaar zijn er aanwijzingen dat [geïntimeerde] (dan wel aan hem gelieerde vennootschappen) zijn verplichtingen niet altijd nakwam/nakomt, zoals bijvoorbeeld de veroordeling ten opzichte van [(voormalige) vennoot van café 1] (4.26.3), het vonnis in de zaak tussen [vennootschap van geintimeerde] B.V. en [appellant] van de rechtbank ‘s-Hertogenbosch van 1 juni 2011 (prod. 9 mva inc. appel, bijlage 81), de uitlatingen van R. van der Ploeg als aangehaald in de artikelen
‘Rob van der Ploeg’in 20.000 mijlen onder Eindhoven en
‘Ik ben mijn bedrijf ik bén Nieuwe Haven’in het Eindhovens Dagblad (beide artikelen zijn te vinden bij prod. 4 mva inc. appel), de verklaring van S.R. Hess van 22 maart 2013 (prod. 3 mva inc. appel) en de verklaring van B. Fierst van Wijnandsbergen van 28 maart 2013 (prod. 3 mva inc. appel). Deze bewijsmiddelen zijn echter - ook in onderlinge samenhang beschouwd - onvoldoende overtuigend, specifiek en duidelijk.
[geïntimeerde] op enig moment niet meer werd betaald door de uitbaters van café De Stunt omdat deze meenden door [geïntimeerde] dan wel [vennootschap van geintimeerde] B.V. te zijn opgelicht, waarna [geïntimeerde] (een aantal van) deze uitbaters heeft bedreigd (
4.20 sub e). Hiervoor heeft het hof geen noemenswaardige bewijsmiddelen in de gedingstukken aangetroffen.
4.26.5.
Zoals al overwogen, volgt uit het voorgaande dat als onvoldoende betwist vaststaat dat er vóór de publicatie van de (samengevatte) beweringen in 4.20 sub d, i en n voldoende aanknopingspunten waren om uit te gaan van de juistheid van deze beweringen, dan wel in ieder geval dat de juistheid niet te lichtvaardig is aangenomen.
Verder volgt uit het voorgaande dat [appellant] er niet in is geslaagd van de overige in 4.20 (samengevatte) beweringen voorshands te bewijzen dat er vóór publicatie hiervan voldoende aanknopingspunten waren om uit te gaan van de juistheid van deze beweringen, dan wel in ieder geval dat de juistheid niet te lichtvaardig is aangenomen. [appellant] dient naar het oordeel van het hof in beginsel in de gelegenheid worden gesteld op dit punt bewijs te leveren. Dit is echter pas relevant indien en voorzover bij de hierboven in 4.17.3., 4.18.3. en 4.19.3. bedoelde (tegen)bewijslevering komt vast te staan dat [appellant] (mede)verantwoordelijk is voor de publicatie van bepaalde koppen en/of passages. Het hof gaat er van uit dat ten aanzien van die (mede) verantwoordelijkheid niet (grotendeels) dezelfde getuigen gehoord dienen te worden als ten aanzien van de gegrondheid van bepaalde beweringen. Derhalve zal het hof uit een oogpunt van proceseconomie een eventuele bewijsopdracht ten aanzien van die gegrondheid geven in een volgend arrest.
4.27.
De hierboven behandelde omstandigheden leiden tot de volgende slotsom.
Voor zover de koppen en/of passages de in 4.20 onder d, i en n (samengevatte) beweringen bevatten, heeft [appellant] door deze koppen en/of passages openbaar te maken (veronderstellenderwijs ervan uitgaande dat hij dit heeft gedaan), niet onrechtmatig gehandeld. Voor het doen van deze beweringen bestond voldoende grond, terwijl ook (enig) publiek belang bestond bij het doen van deze beweringen. [geïntimeerde] moest (moet) deze koppen en/of passages gedogen, ook al schenden ze zijn eer en goede naam en leidt hij hierdoor (mogelijk) schade. Het voorgaande heeft tot gevolg dat niet onrechtmatig was (is) de koppen en/of passages met de volgende nummers te publiceren: 4.15.1. sub 13 en 14 en 4.15.3 sub 27 en 31. (Eerder is al overwogen (4.20.), dat het evenmin onrechtmatig was (is) de onder 4, 8, 30 en 36 weergegeven koppen en/of passages te publiceren.).
Voor zover de koppen en/of passages de overige in 4.20 (samengevatte) beweringen bevatten, heeft [appellant] door deze koppen en/of passages openbaar te maken (veronderstellenderwijs ervan uitgaande dat hij dit heeft gedaan), mogelijk onrechtmatig gehandeld (afhankelijk van de in 4.26.5. bedoelde bewijslevering). In het geval dat die bewijslevering te zijner tijd zal worden opgedragen en [appellant] slaagt in het te leveren bewijs, heeft dit tot gevolg dat het onrechtmatig was (is) de volgende koppen en/of passages te publiceren: 4.15.1 sub
1 tot en met 3, 5 tot en met 7 en 9 tot en met 12; 4.15.2 sub
16 tot en met 23en 4.15.3 sub
24 tot en met 26, 28, 29 en 32 tot en met 35.
Journalist
4.28.
[appellant] stelt dat hij journalist is en dat hem daarom een grotere vrijheid toekomt bij het aan de kaak stellen van misstanden. Ter onderbouwing van zijn stelling legt [appellant] een op 1 maart 2013 gedateerde aan [appellant] geadresseerde VAR-verklaring over van de Belastingdienst, waarin onder meer wordt vermeld
‘Uw verzoek betreft werkzaamheden die door u worden omschreven als:marketing en journalistieke werkzaamheden(prod. 5 mva inc. appel). Verder legt [appellant] een kopie over van een op zijn naam gestelde kaart waarop wordt vermeld
‘Nationale Perskaart (..) geldig tot 31-12-2014’(prod. 6 mva inc. appel).
Het hof begrijpt het beroep door [appellant] op zijn journalist zijn als een verweer tegen toewijzing van de vordering tot een verbod tot publicatie (4.11 sub a) en het gebod om publicaties te verwijderen (4.11 sub b) (zie nr. 5.22 eerste zin mva inc. appel), maar niet als een verweer tegen de gevorderde verklaring voor recht en veroordeling van [appellant] in de schade, op te maken bij staat (4.11 sub e en f). Het hof heeft daarom bij de beoordeling hierboven (4.23-4.27.) geen rekening gehouden met het al dan niet journalist zijn van [appellant]. Overigens volgt uit de VAR-verklaring en de perskaart van [appellant] niet zonder meer dat hij ten tijde van de openbaarmaking van de koppen en/of passages journalist was.
Zonodig zal het hof in een later stadium bij de behandeling van de vorderingen waarop het verweer ziet (4.11 sub a en b), op dit verweer terugkomen.
Contactverbod
4.29.1.
Ter onderbouwing van zijn vordering strekkende tot een contactverbod met [geïntimeerde] en zijn familie (4.11 sub g), voert [geïntimeerde] aan dat [appellant] op 16 juni 2011 een brief heeft gezonden naar de schoonvader van [geïntimeerde] (Sondag), de leden van het schoolteam van Basisschool Zwaneven (waar de kinderen van [geïntimeerde] naar school gaan) en naar de politie te Oud-Turnhout (prod. 9 mva princ. appel/mvg inc. appel), met 12 bijlagen die de juistheid van de beweringen in de brief zouden bewijzen. In tenminste 17 passages in de brief (nr. 23 mva princ. appel/mvg inc. appel) wordt [geïntimeerde] ten onrechte neergezet als onder meer een oplichter, fraudeur, geweldpleger en een bedreiger, zo stelt [geïntimeerde]. Voorts heeft [appellant] op 9 februari 2012 een brief gezonden naar de schoonvader van [geïntimeerde], waarin wordt vermeld dat het huis van de peetvader van zijn kleindochter doorzeefd zou zijn met kogels en waarin [geïntimeerde] wordt omschreven als een criminele schoonzoon, met als bijlage enkele krantenartikelen (prod. 9 mva princ. appel/mvg inc. appel), aldus [geïntimeerde].
4.29.2.
Naar het oordeel van het hof heeft [appellant] door het sturen van de bewuste brieven op 16 juni 2011 en op 9 februari 2012 de persoonlijke levenssfeer van [geïntimeerde] geschonden. De adressanten van de brieven behoren immers tot de persoonlijke levenssfeer van [geïntimeerde] (de kinderen van [geïntimeerde] zitten op Basisschool Zwaneven).
Naar het hof uit de stellingen van [geïntimeerde] begrijpt, betoogt hij dat het geen geoorloofd doel diende deze adressanten van de beschuldigingen op de hoogte te brengen.Naar het oordeel van het hof heeft [appellant] ter betwisting hiervan niets aangevoerd waaruit volgt dat er wel sprake was van een dergelijk geoorloofd doel. De enkele stelling van [appellant] dat hij van [geïntimeerde] had vernomen dat deze hem met het geld van zijn schoonvader zou kapot procederen, en dat [appellant] aldus probeerde aan de schoonvader duidelijk te maken waar diens geld voor werd gebruikt, is daartoe niet voldoende (nog daargelaten dat dit al helemaal niets zegt over de school als adressant). Geheel ten overvloede wordt nog overwogen dat de schoonvader als gevolg van de brief van 16 juli 2011 inmiddels op de hoogte is van de visie van [appellant]. Dit brengt met zich dat er ook daarom geen beletsel is [appellant] thans te verbieden soortgelijke mededelingen te doen aan de schoonvader.
Het voorgaande brengt met zich dat het sturen van de brieven aan bovengenoemde adressanten onrechtmatig was, ook ongeacht of er voor [appellant] voldoende feitelijke grond bestond voor de beschuldigingen of niet.
4.29.3.
Voormelde onrechtmatige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van [geïntimeerde] brengt met zich dat het contactverbod in zoverre zal worden toegewezen dat [appellant] wordt verboden middels brieven, e-mails, sms, telefonische berichten of anderszins schriftelijk of mondeling mededelingen met een soortgelijke inhoud als die van de brieven van 16 juli 2011 en 9 februari 2012 te doen aan de familie van [geïntimeerde], waaronder zijn kinderen en schoonfamilie, alsmede Basisschool Zwaneven, op straffe van een nader te bepalen dwangsom. Het gegeven dat [appellant] blijkens de brief van 9 februari 2012 niet schroomt de familie van [geïntimeerde] opnieuw te benaderen, geeft voldoende aan dat er een noodzaak is voor voormeld verbod. Voor een ruimere toewijzing van het contactverbod dan hiervoor is weergegeven, heeft [geïntimeerde] te weinig gesteld.
Overig
4.30.
Voor het overige wordt iedere beslissing aangehouden.

5.De uitspraak

Het hof
op het principaal en incidenteel appel
laat [appellant] toe tegenbewijs te leveren tegen de voorshands bewezen geachte stellingen dat:
  • a) [appellant] (1) (mede)verantwoordelijk is voor de publicatie van voormelde koppen en/of passages (4.15.1) op de website [website 1], en (2) thans (indirect) zodanige zeggenschap heeft over de website [website 1] dat hij kan voorkomen dat hierop lasterlijke beweringen verschijnen;
  • b) [appellant] (1) (mede)verantwoordelijk is voor de publicatie van voormelde koppen en/of passages (4.15.2) op de website [website 2], en (2) thans (indirect) zodanige zeggenschap heeft over de website [website 2] dat hij kan voorkomen dat hierop lasterlijke beweringen verschijnen;
laat [geïntimeerde] toe te bewijzen dat [appellant] (1) (mede)verantwoordelijk is voor de publicatie van voormelde koppen en/of passages (4.15.3) op de website [website 9], en (2) thans (indirect) zodanige zeggenschap heeft over de website [website 9] dat hij kan voorkomen dat hierop lasterlijke beweringen verschijnen, en (3) thans (indirect) zodanige zeggenschap heeft over de website [website 9] dat de lasterlijke beweringen van deze website kan verwijderen;
bepaalt, voor het geval partijen of één van hen bewijs door getuigen wil leveren, dat getuigen zullen worden gehoord ten overstaan van mr. P.M. Arnoldus-Smit als raadsheer-commissaris, die daartoe zitting zal houden in het Paleis van Justitie aan de Leeghwaterlaan 8 te 's-Hertogenbosch op een door deze te bepalen datum
verwijst de zaak naar de rol van 3 maart 2015 voor opgave van het aantal getuigen en van de verhinderdata van partijen zelf, hun advocaten en de getuige(n) in de periode van 6 tot 14 weken na de datum van dit arrest;
bepaalt dat de raadsheer-commissaris na genoemde roldatum dag en uur van het getuigenverhoor zal vaststellen;
bepaalt dat de advocaten tenminste zeven dagen voor het verhoor de namen en woonplaatsen van de te horen getuigen zullen opgeven aan de wederpartij en aan de civiele griffie;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. L.R. van Harinxma thoe Slooten, P.M. Arnoldus-Smit en M.J. Pesch en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 17 februari 2015.