Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.[de vrouw 1],wonende te [woonplaats],
[de vrouw 2],wonende te [woonplaats],
[de vrouw 3],wonende te [woonplaats],
[de man]wonende te [woonplaats],
1.Het geding in eerste aanleg (zaaknr. C/01/275216/KG ZA 14-130)
2.Het geding in hoger beroep
3.De beoordeling
“(…)2. Onderbouwing van het voorgenomen besluit2.1 (…) Een extern strafrechtelijk advies dat wij hebben ingewonnen heeft uitgewezen dat u zich zeer waarschijnlijk schuldig hebt gemaakt aan de misdrijven “verduistering” (art.321 van het Wetboek van Strafrecht) en/of “beroepsmatige verduistering”(art.322 van het Wetboek van Strafrecht en/of “valsheid in geschrift”(art.225 van het Wetboek van Strafrecht). Wij overwegen serieus om strafrechtelijk aangifte tegen u te doen. (…)”
“(…) Het standpunt van[het ziekenhuis]
dat deze praktijk (in strafrechtelijke zin) frauduleus is, acht het Scheidsgerecht misplaatst. Dat[de artsen]
zich uit een oogpunt van integriteit hebben misdragen, zoals[het ziekenhuis]
meent, is slechts gedeeltelijk juist. Niet weersproken is dat alle betalingen op dezelfde rekening zijn gestort en dat het bedrag van die rekening niet aan[de artsen]
is overgemaakt. (…)”en:
“De aan[de artsen]
verweten gedragingen zijn niet zo ernstig dat zij de opzegging van de toelatingsovereenkomst kunnen rechtvaardigen. (…) De conclusie van[het ziekenhuis]
dat het bij[de artsen]
“In ernstige mate ontbreekt aan integriteit” is niet door de feiten gerechtvaardigd en daarmee ontvalt aan de opzegging in de brief van 5 november 2012 de belangrijkste grond. (…) Het conflict tussen[de artsen en het ziekenhuis]
gaat in de kern ook niet over integriteit, maar om de weigering van[de artsen]
zich te gedragen naar de in het ziekenhuis geldende regels. Dat[de artsen]
daartoe gehouden zijn, is geen punt van discussie. Dat zij kennelijk voortdurend de grenzen hebben opgezocht, is ook aannemelijk. Toen daarover conflicten ontstonden hebben beide partijen dat conflict nodeloos doen escaleren.(…) blijkt wel dat de verhouding tussen[de artsen]
en de raad van bestuur en die tussen[de artsen]
en het stafbestuur grondig zijn verstoord. (…) Onder deze omstandigheden kan het Scheidsgerecht niet oordelen dat de opzegging vernietigd moet worden. Als de verhouding tussen[de artsen]
en[het ziekenhuis]
inderdaad onherstelbaar is verstoord, dan dient de toelating van[de artsen]
per 17 mei 2013 beëindigd te worden.”Het Scheidsgerecht heeft vervolgens de definitieve beslissing over de opzegging van de toelatingsovereenkomst aangehouden om partijen de gelegenheid te geven met elkaar vast te stellen of gemeenschappelijke pogingen kunnen leiden tot herstel van een vruchtbare samenwerking.
“Aan de raad van bestuur valt zonder meer te verwijten dat aan[de artsen]
frauduleus en zelfs strafrechtelijk verwijtbaar gedrag is verweten.”en
“De berichtgeving van[de zijde van CZ]
is tamelijk terughoudend geweest.[De artsen]
hebben zelf ook de publiciteit gezocht en daarbij (….) op de raad van bestuur (….) ongewoon harde kritiek geleverd. (…) Het Scheidsgerecht is van oordeel dat beide partijen in gelijke mate hebben bijgedragen aan het uit de hand lopen van hun conflicten (…).”
“(…) Het Scheidsgerecht blijft bij zijn oordeel dat het door[CZ]
aan[de artsen]
gemaakte verwijt dat hun privépraktijk in het ziekenhuis “in strafrechtelijke zin frauduleus is”, misplaatst is.[CZ]
heeft verzocht om een nadere motivering van dit oordeel. Die motivering komt erop neer dat niet valt in te zien onder welke strafrechtelijke delictsomschrijving het aan[de artsen]
verweten handelen of nalaten zou moeten vallen. Nu[CZ] (…)
nimmer aangifte heeft gedaan van het plegen van een strafbaar feit, is haar zienswijze ook nooit door de bevoegde strafrechter getoetst.(…)”.
De door het Scheidsgerecht toegekende vergoeding van € 250.000,-- per persoon is begin januari 2014 aan de artsen betaald.
“Handhaven integriteit kost [CZ] één miljoen euro”. In dat persbericht werd een persconferentie aangekondigd, waarin een toelichting zou worden gegeven op het arbitraal vonnis in de zaak van de artsen tegen CZ en om publiekelijk uitleg te geven over de beslissingen die CZ ten aanzien van de artsen had genomen. De persconferentie is diezelfde dag in het ziekenhuis gehouden. De pers beschikte over de vonnissen van het Scheidsgerecht in de zaak tussen partijen. Aan het persbericht en de persconferentie zijn de uitlatingen van [voorzitter van de Raad van Bestuur] en dr. ir. [lid van de Raad van Bestuur], lid van de Raad van Bestuur van CZ, (hierna te noemen: [lid van de Raad van Bestuur]) ontleend die in het vonnis waarvan beroep zijn weergegeven onder 2.11 en 2.12.
“Antwoorden op Kamervragen van het Kamerlid [kamerlid] (PVV) over het bericht dat het [CZ] in [vestigingsplaats] één miljoen euro moet betalen aan vier frauderende dermatologen.”
De voorzieningenrechter heeft daartoe geoordeeld dat de uitlatingen van CZ op 3 januari 2014 een onrechtmatige aantasting van de eer en goede naam van de artsen opleveren, zodat het grondrecht van CZ op vrijheid van meningsuiting daarvoor moet wijken.
“Het gaat om integriteit. De dermatologen hebben in strijd met de binnen onze organisatie geldende regels gehandeld. Het Scheidsgerecht heeft gezegd:[CZ]
daarin heb je gedeeltelijk gelijk. Als bestuurder van[CZ]
kunnen wij met halve integriteit niet verder. Mensen bij ons zijn integer of ze zijn niet integer.”
“Als een medewerker van het ziekenhuis vanmiddag een printer mee naar huis neemt, die printer vanavond voor 50 euro op marktplaats zet en wij dat morgen ontdekken, staat diezelfde medewerker morgen met 0 euro op straat. Als raad van bestuur bewaken wij de integriteit van onze organisatie. Wij zien geen enkele reden waarom een medisch specialist een grotere speelruimte zou hebben dan een willekeurige andere medewerker.”
“Ik herhaal wat mijn collega [lid van de Raad van Bestuur] heeft gezegd: op het moment dat een medewerker vandaag een printer meeneemt en op Marktplaats zet voor 50 euro; dan staat die ziekenhuismedewerker morgen buiten. Het Scheidsgerecht ziet blijkbaar wel verschil tussen het handelen van medisch specialisten en medewerkers. Dat is een verschil, dat kunnen wij niet uitleggen. Daar doen wij geen pogingen toe. “
“Wij zijn van mening dat daar waar je botox uit de kast haalt, a raison van 232 euro per ampul, zonder toestemming van de Raad van Bestuur, daar waar vervolgens facturen worden gestuurd van 600 euro naar een patiënt, op papier van het [CZ] met een bankrekeningnummer suggererend dat het van het [CZ] komt, dat je daar je nadrukkelijk vraagtekens achter kunt zetten. (…) In het laatste vonnis (….) heeft het Scheidsgerecht als een van de overwegingen om het niet als fraude te betitelen, het feit dat het [CZ] de zaak niet heeft voorgelegd aan de strafrechter.”
“op papier van[CZ]
met een bankrekeningnummer suggererend dat het van[CZ]
komt”. Dat CZ blijkens de toelichting op grief XIV een andere bedoeling had met het geven van die voorbeelden doet aan het voorgaande oordeel niet af. In dit verband wijst het hof op de perspublicaties die op de persconferentie zijn gevolgd. Daarin worden, ondanks het feit dat de pers over de vonnissen van het Scheidsgerecht beschikte, termen gebruikt als
“fraude”en
“illegale praktijk”. In de brief van de Minister naar aanleiding van Kamervragen (geciteerd onder 3.2. k) wordt gerept van
“het bericht over frauderende dermatologen”, waarmee (naar het hof afleidt uit noot 1 onder die brief) bedoeld wordt een bericht in het Financieel Dagblad van 8 januari 2014. Kennelijk heeft ook de pers de uitlatingen van CZ begrepen als een beschuldiging van strafbare feiten.
Ook de suggestie van CZ op de persconferentie dat de artsen
“niet integer”zijn wijst er naar het oordeel van het hof op dat de artsen volgens CZ strafbare feiten hebben gepleegd. Die uitlating is (en kon naar het oordeel van het hof ook worden) opgevat in de in het normale spraakgebruik niet ongebruikelijke, en derhalve op de persconferentie relevante, betekenis van “onbetrouwbaar, oneerlijk gedrag dat tendeert naar strafbaar gedrag”. Dat CZ het begrip “integriteit” gebruikte als synoniem voor “compliance”(hetgeen volgens CZ betekent “handelen volgens de regels van een organisatie”) en dat dit de, in de ziekenhuiswereld en in managementcursussen, gebruikelijke betekenis van dat woord is, doet aan dit oordeel niet af. Een persconferentie dient immers de belangen van de pers en derhalve het publiek. De pers en dat publiek hebben, blijkens de inhoud van de latere, hiervoor genoemde, publicaties het woord “integriteit” in de gebruikelijke, dat wil (in de woorden van CZ) zeggen: ethische en morele, betekenis van het woord opgevat. Ook in dit verband hebben de geadresseerden tegenover wie CZ de gewraakte uitlatingen deed, de thans gestelde bedoeling van CZ niet begrepen noch, naar het oordeel van het hof, hoeven begrijpen. Het feit dat CZ onbetwist ook uitlatingen als
“apert fout gedrag”, “wangedrag”, “het met voeten treden van de integriteitscode”en
“scharrelruimte”heeft gedaan, versterkt deze conclusie. Terzijde merkt het hof nog op dat de (in de woorden van CZ) “institutionele” betekenis van het woord “integriteit” ook bij CZ niet, althans niet consequent, lijkt te hebben voorgezeten. Het is immers, anders dan CZ betoogt, wel degelijk mogelijk om in die zin van het woord “een beetje integer” te zijn, nu overtreding van een regel van een organisatie nog niet met zich brengt dat alle regels van die organisatie overtreden worden.
De slotsom is dat er voorshands van uitgegaan moet worden dat CZ op de persconferentie door zijn uitlatingen minst genomen gesuggereerd heeft dat de artsen strafbare feiten hebben gepleegd. Grief XIV en de hiermee samenhangende grieven VI, VII, XII en XIII falen derhalve.
“strafrechtelijke bewoordingen”zijn te hangen aan het handelen van de artsen. De opzeggingsbrief van 15 november 2012 (productie 20 mva) refereert aan voornoemd strafrechtelijk advies en de conclusie van dit advies. In de daarop gevolgde procedure over de al dan niet toelaatbaarheid van de opzegging en de gronden waarop deze plaatsvond is door het Scheidsgerecht in het vonnis van 6 mei 2013 (evenals in het eindvonnis van 31 december 2013) geoordeeld dat het strafrechtelijke verwijt dat CZ aan de artsen maakte misplaatst was, dat het oordeel van CZ dat het de artsen in ernstige mate ontbrak aan integriteit niet door de feiten gerechtvaardigd werd en dat daarmee aan de opzegging van de toelatingsovereenkomst de belangrijkste grond ontviel. Aldus heeft het Scheidsgerecht geoordeeld dat de opzeggingsgronden de opzegging van de toelatingsovereenkomst niet konden dragen. De overeenkomst diende volgens het Scheidsgerecht wel te eindigen omdat de verhouding tussen (onder meer) partijen grondig was verstoord.
“aan de stakeholders in de zorgsector verantwoording af te leggen”. Nog daargelaten evenwel dat CZ dit belang niet anders concretiseert dan met de stelling dat zij
“verantwoording wil afleggen over de besteding van gemeenschapsgeld”en dat daartoe naar het oordeel van het hof andere wegen openstaan dan een persconferentie in verband met een privaatrechtelijk geschil, valt niet in te zien waarom voor die verantwoording nodig zou zijn dat CZ (wederom) in het openbaar de suggestie wekt dat de artsen strafbare feiten hebben gepleegd. Bij dit oordeel betrekt het hof eveneens dat CZ nimmer aangifte bij de politie heeft gedaan van enig door de artsen naar de stellingen van CZ gepleegd strafbaar feit. Blijkens de uitlatingen van [voorzitter van de Raad van Bestuur] op de persconferentie meent hij kennelijk dat het plegen van strafbare feiten valt onder de conflicten die krachtens de toelatingsovereenkomst via arbitrage door het Scheidsgerecht dienen te worden opgelost, doch zulks ten onrechte. Onderzoek en berechting van strafbare feiten geschieden door politie en justitie. De grief faalt.
In dit verband staat vast dat het Scheidsgerecht in het tussenvonnis van 11 september 2013 oordeelde als vermeld onder 3.2.g.) hiervoor. Dit oordeel komt er op neer dat partijen in gelijke mate hebben bijgedragen aan het uit de hand lopen van hun conflicten. CZ heeft de artsen ten onrechte strafrechtelijk verwijten gemaakt, doch is terughoudend geweest in de publiciteit en de artsen hebben zelf de publiciteit gezocht en ongewoon harde kritiek op CZ geleverd, aldus het Scheidsgerecht. Van deze feiten gaat ook het hof voorshands uit. Dat het bewijsrecht in arbitragezaken niet geldt is in dit verband niet relevant.