In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [belanghebbende] B.V. tegen de uitspraak van de Rechtbank Oost-Nederland van 18 februari 2013, betreffende aanslagen in de zuiveringsheffing voor de jaren 2009 en 2010. De Rechtbank had de beroepen van belanghebbende ongegrond verklaard. Belanghebbende had voor het jaar 2009 een aanslag van € 52.709,41 opgelegd gekregen, en voor 2010 een aanslag van € 49.242,84. Na bezwaar van belanghebbende handhaafde de Heffingsambtenaar de aanslagen, waarna belanghebbende in beroep ging bij de Rechtbank.
Het Gerechtshof Arnhem - Leeuwarden vernietigde op 12 november 2013 de uitspraak van de Rechtbank voor het jaar 2009, maar bevestigde de uitspraak voor het jaar 2010. Belanghebbende ging in cassatie bij de Hoge Raad, die op 5 december 2014 het beroep gegrond verklaarde en de zaak terugverwees naar het Gerechtshof 's-Hertogenbosch voor verdere behandeling van de aanslag voor het jaar 2010.
Tijdens de zitting op 3 december 2015 heeft het Hof de zaak behandeld. De partijen kwamen tot overeenstemming over het aantal vervuilingseenheden voor 2010, dat op 810,6 werd vastgesteld, wat leidde tot een te betalen bedrag van € 33.023,84. Het Hof vernietigde de uitspraak van de Heffingsambtenaar en verminderde de aanslag voor het jaar 2010 tot dit bedrag. De proceskosten werden door beide partijen gedragen, en het Hof bevestigde dat de Heffingsambtenaar het betaalde griffierecht aan belanghebbende moest vergoeden. De uitspraak werd op 17 december 2015 gedaan.