Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Onderzoek ter zitting
Beslissing
bevestigtde uitspraak van de Rechtbank.
Gronden
cassatie is gericht.
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 18 december 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant van 3 juli 2014. De belanghebbende had aangifte gedaan voor de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) over het jaar 2010, met een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 2.836. Hierbij had de belanghebbende een restant persoonsgebonden aftrek van € 3.233 van zijn echtgenoot uit 2008 in mindering gebracht. Het Hof oordeelde dat deze aftrek ten onrechte was meegenomen, aangezien deze al was verrekend bij de onherroepelijke aanslag IB/PVV 2008 van de echtgenoot. De Hoge Raad had eerder in een uitspraak van 13 februari 2015 bevestigd dat de persoonsgebonden aftrek al in aanmerking was genomen bij de aanslag van 2008.
Daarnaast verzocht de belanghebbende om kwijtschelding van de aanslag IB/PVV 2010 en om uitstel van betaling. Het Hof verklaarde zich echter niet bevoegd om over deze verzoeken te oordelen, verwijzend naar de Algemene wet bestuursrecht en de Invorderingswet. De belanghebbende stelde ook dat de hoorplicht was geschonden, maar het Hof onderschreef de overwegingen van de Rechtbank dat de belanghebbende voldoende gelegenheid had gekregen om gehoord te worden.
Het Hof bevestigde de uitspraak van de Rechtbank en oordeelde dat er geen redenen waren om de Inspecteur te veroordelen tot vergoeding van griffierecht of proceskosten. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden op de hoogte gesteld van de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.