ECLI:NL:GHSHE:2015:541

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
17 februari 2015
Publicatiedatum
17 februari 2015
Zaaknummer
HD 200.117.563_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtsgeldigheid van een volmacht verleend aan een notaris in het kader van hypotheekrecht en projectontwikkeling

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch werd behandeld, ging het om de rechtsgeldigheid van een volmacht die door [geïntimeerde] aan notaris [notaris 1] was verleend. De volmacht betrof het vervallen verklaren van een hypotheekrecht op het pand [B-straat]. Het hof moest beoordelen of de notaris binnen de grenzen van de aan hem verleende volmacht had gehandeld. De procedure volgde op een tussenarrest van 18 maart 2014, waarin [geïntimeerde] was toegelaten tot bewijslevering over de vraag of de notaris onbevoegd had gehandeld. Tijdens de enquête heeft [geïntimeerde] zichzelf en een getuige gehoord, maar het hof oordeelde dat het bewijs niet was geleverd dat de notaris niet bevoegd was om de rechtshandeling te verrichten. Het hof concludeerde dat de notaris, op basis van de volmacht, het hypotheekrecht mocht royeren, ook al was er discussie over de voorwaarden waaronder de volmacht gebruikt mocht worden. Het hof verwierp de stellingen van [geïntimeerde] dat de notaris onrechtmatig had gehandeld en dat de transacties als onrechtmatig moesten worden aangemerkt. Uiteindelijk werd de vordering van [geïntimeerde] afgewezen en werd het eindvonnis van de rechtbank vernietigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer HD 200.117.563/01
arrest van 17 februari 2015
in de zaak van

1.[Beheer] Beheer B.V.,gevestigd te [vestigingsplaats],

2.
Agriovo BV in Liquidatie,
gevestigd te [vestigingsplaats],
appellanten,
advocaat: mr. E.C.M.J. van Kempen te Boxmeer,
tegen
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
advocaat: mr. R.L.A. van Buul te 's-Hertogenbosch,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 18 maart 2014 in het hoger beroep van de door de rechtbank Roermond onder zaaknummer 109231/HA ZA 11-391 gewezen vonnissen van 28 september 2011 en 1 augustus 2012.

6.Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenarrest van 18 maart 2014;
  • het proces-verbaal van de enquête van 22 mei 2014;
  • de akte van [Beheer] c.s. van 30 september 2014 met producties;
  • de memorie na enquête van [geïntimeerde];
  • de antwoordmemorie na enquête van [Beheer] c.s.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald.

7.De verdere beoordeling

7.1.
Bij genoemd tussenarrest is [geïntimeerde] toegelaten te bewijzen feiten en omstandigheden die de conclusie rechtvaardigen dat notaris [notaris 1] als gevolmachtigde van [geïntimeerde] niet binnen de grenzen van zijn bevoegdheid in naam van [geïntimeerde] de rechtshandeling (afstand van het hypotheekrecht) heeft verricht omdat de voorwaarden voor het verrichten van deze rechtshandeling niet waren vervuld (rov. 4.10.2).
7.2.
[geïntimeerde] heeft in enquête zichzelf en [getuige] ([getuige]) als getuige doen horen. [Beheer] c.s. heeft afgezien van contra-enquête.
7.3.
Alvorens het hof overgaat tot bewijswaardering, worden ten behoeve van de leesbaarheid van dit arrest eerst de thans nog van belang zijnde tussen partijen vaststaande feiten herhaald alsmede de inhoud van de door [geïntimeerde] overgelegde brief van notaris mr. [notaris 2] van 3 februari 2011, zoals vermeld in rov. 4.3. en 4.10.2. van voormeld tussenarrest.
7.3.1
Op 24 oktober 2008 heeft [geïntimeerde] aan notaris [notaris 1] een onherroepelijke volmacht verleend om namens [geïntimeerde] het aan haar verleende recht van hypotheek op het pand [B-straat] vervallen te verklaren “
omdat de vordering tot zekerheid waarvoor zij werd verleend is voldaan, en/of de overeenkomst of rechtsverhouding tot waarborg waarvan zij strekte
-voorzover verbonden aan deze hypothecaire zekerheid- is beëindigd”en de inschrijving van het hypotheekrecht door te halen. De notaris heeft op de volmacht handgeschreven aangetekend dat deze op 4 januari 2010 aan [geïntimeerde] is teruggegeven en op 8 januari 2010 weer aan de notaris is geretourneerd en
“Uitsluitend te gebruiken indien het noodzakelijk is voor de voortgang van het project [B-straat]”(prod. 1-5 inl. dagv.).
7.3.2
Bij notariële akte van 12 maart 2010 heeft notaris [notaris 1] met gebruikmaking van de volmacht namens [geïntimeerde] verklaard dat afstand wordt gedaan van het hypotheekrecht op het pand [B-straat] c.a. en dat het recht van hypotheek is vervallen (prod. 5 inl. dagv.).
7.3.3
Bij brief van notaris mr. [notaris 2] van 3 februari 2011 (prod. 9 inl. dagv.) is over het gebruik van de volmacht het volgende vermeld:
“In de volmacht tot royement is een passage opgenomen dat uitsluitend indien het noodzakelijk is voor de voortgang van het project [B-straat] gebruik zou kunnen worden gemaakt van de door mevrouw [geïntimeerde] ondertekende volmacht tot vervallen verklaring van het hypotheekrecht.
De heer () [notaris 1], destijds notaris (), heeft, voordat hij tot doorhaling van het hypotheekrecht is overgegaan, rekening gehouden met de belangen van alle betrokkenen. In uw schrijven vermeld u dat de heer [notaris 1] zou hebben medegedeeld dat de heer [schuldenaar] en Agriovo B.V. hun betalingsverplichtingen waren nagekomen. De ondergetekende heeft hieromtrent nog overleg gehad met de heer [notaris 1]. Volgens de heer [notaris 1] heeft hij het vorenstaande niet medegedeeld.
Omtrent de feitelijke situatie van de heer [schuldenaar] casu quo diens vennootschappen kan gezien de geheimhouding geen informatie worden verstrekt. Deze feitelijke situatie is wel van belang geweest bij de uiteindelijke beslissing door de heer [notaris 1]. De heer [notaris 1] heeft weloverwogen een beslissing genomen omtrent de doorhaling van de hypothecaire inschrijving. Hetgeen in ieder geval mede heeft bijgedragen aan de keuze is de verklaring welke is afgelegd door de projectontwikkelaar. Bij de gemeente Nederweert is navraag gedaan omtrent de voorgenomen projectontwikkeling. De voorgenomen projectontwikkeling is bij de gemeente bekend.”
7.4.
Het hof heeft in voormeld tussenarrest (rov. 4.10.2.) geoordeeld dat, gelet op de inhoud van voormelde brief van mr. [notaris 2], het feit dat op 8 januari 2010 aan de door [geïntimeerde] aan notaris [notaris 1] verleende volmacht is toegevoegd
“Uitsluitend te gebruiken indien het noodzakelijk is voor de voortgang van het project [B-straat]”en begin maart 2010 bekend was dat de gemeente haar medewerking zou verlenen aan de voorgenomen projectontwikkeling van [B-straat], nog geenszins vaststaat dat de notaris op 12 maart 2010 onbevoegd van de volmacht gebruik heeft gemaakt. [geïntimeerde] is vervolgens toegelaten tot bewijslevering zoals hiervoor in rov. 7.1. is vermeld.
7.5.1
Vooropgesteld wordt dat [geïntimeerde] als partij is belast met het leveren van bewijs. De door haar als getuige afgelegde verklaring kan daarom alleen bewijs in haar voordeel opleveren, indien aanvullend bewijs voorhanden is dat zodanig sterk is en zulke essentiële punten betreft dat het haar verklaring voldoende geloofwaardig maakt. Naar het oordeel van het hof is dergelijk aanvullend bewijs niet voorhanden. Het hof overweegt daartoe als volgt.
7.5.2
[geïntimeerde] heeft als getuige verklaard dat zij tijdens de bespreking van 8 januari 2010 met notaris [notaris 1] en [schuldenaar] zelf de voorwaarde heeft gesteld dat de volmacht alleen mocht worden gebruikt indien dat noodzakelijk was voor de voortgang van het project [B-straat] en dat de notaris alleen van de volmacht gebruik zou maken op het moment dat haar geld op de derdenrekening van de notaris zou staan. [geïntimeerde] heeft echter eveneens verklaard dat de projectontwikkeling in een zodanig vergevorderd stadium was dat de bouwplaats bouwrijp gemaakt kon worden, dat [schuldenaar] een bouwplaats zou verkopen, dat met het geld van de verkoop andere bouwplaatsen bouwrijp zouden worden gemaakt voor projectontwikkeling, maar dat voor de projectontwikkeling wel de hypotheekrechten er af moesten zijn.
7.5.3
Uit de verklaring van [geïntimeerde] lijkt aldus te volgen dat de verkoopopbrengst van de bouwplaats niet meteen ten goede zou komen aan [geïntimeerde], omdat de opbrengst zou worden aangewend voor het bouwrijp maken van andere bouwplaatsen, maar dat hiervoor wel al afstand moest zijn gedaan van het aan [geïntimeerde] verleende hypotheekrecht op [B-straat]. Dit zou naar het oordeel van het hof betekenen dat de notaris kennelijk al met gebruikmaking van de aan hem verleende onherroepelijk volmacht namens [geïntimeerde] het hypotheekrecht van [geïntimeerde] mocht royeren voordat Agriovo haar schuld (de koopsom voor de woning van [geïntimeerde] aan de [A-straat]) aan [geïntimeerde] had voldaan. In die zin valt ook de latere toevoeging te begrijpen dat van de volmacht alleen gebruikt mocht worden indien dat noodzakelijk was voor de voortgang van het project [B-straat]. [geïntimeerde] heeft als partij ook gesteld dat zij op 8 januari 2010 de aan notaris [notaris 1] verleende volmacht heeft teruggegeven
“juist met het oog op de noodzaak voor de projectontwikkeling de hypotheek snel te kunnen royeren” (par. 48 inl. dagv.).
Uit de bewoordingen van de volmacht kan naar het oordeel van het hof ook niet worden opgemaakt dat de notaris uitsluitend van de volmacht gebruik zou mogen maken indien zowel sprake zou zijn van voortgang van het project [B-straat] als van voldoening van de betalingsverplichtingen uit hoofde van de tussen [geïntimeerde] en Agriovo gesloten koopovereenkomst en gebruiksovereenkomst. Dat ligt ook niet in rede. Als alleen van de volmacht gebruik zou mogen worden gemaakt indien Agriovo tevens aan haar betalingsverplichtingen jegens [geïntimeerde] zou hebben voldaan, zou de latere toevoeging
“Uitsluitend te gebruiken indien het noodzakelijk is voor de voortgang van het project [B-straat]”zinledig zijn. Immers, indien Agriovo haar betalingsverplichtingen jegens [geïntimeerde] zou zijn nagekomen, zou [geïntimeerde] geen belang meer hebben bij de voortgang van het project. Uit de hiervoor geciteerde brief van notaris [notaris 2] blijkt ook dat notaris [notaris 1] de omvang van de volmacht aldus heeft begrepen dat hij de hypothecaire inschrijving mocht doorhalen op het moment dat de voorgenomen projectontwikkeling doorgang zou vinden en dat notaris [notaris 1] zich hiervan heeft vergewist bij de gemeente alvorens hij hiertoe op grond van de aan hem verleende volmacht is overgegaan.
7.5.4
De verklaring van de getuige [getuige], die destijds advocaat van [geïntimeerde] was, levert evenmin het verlangde aanvullende bewijs op. Het hof neemt in de eerste plaats in aanmerking dat [getuige] niet uit eigen wetenschap heeft verklaard over hetgeen tijdens de bespreking van 8 januari 2010 is voorgevallen, maar dat hij hierover, naar volgt uit zijn verklaring, is geïnformeerd door [geïntimeerde]. Uit de verklaring van [getuige] blijkt bovendien niet dat [geïntimeerde] hem heeft verteld dat de notaris als gevolmachtigde van [geïntimeerde] alleen mocht handelen indien Agriovo zowel haar betalingsverplichtingen jegens [geïntimeerde] zou zijn nagekomen en als zulks voor de voortgang van het project noodzakelijk was.
[getuige] verklaart immers: “
Het was nodig dat op ieder moment geacteerd kon worden om de projectontwikkeling tot wasdom te laten komen. Maar de koopsom moest worden veilig gesteld. De volmacht kon alleen worden aangesproken als de koopsomkon(onderstreping hof) worden betaald.Ik weet nu niet meer precies of de koopsom al moest worden veilig gesteld voordat van de volmacht gebruik werd gemaakt of dat de koopsom pas zou worden betaald nadat van de volmacht gebruik was gemaakt(onderstreping hof). Het was in ieder geval een ABC-constructie. Op het moment dat Agriovo de gronden zou verkopen aan een derde (C) en daarvoor geld zou worden betaald, zou de koopsom voor de [A-straat] aan [geïntimeerde] worden betaald. De bedoeling van mw. [geïntimeerde] was dat betaald zou worden voor de woning aan de [A-straat] en daarvoor is de volmacht verleend, anders zou zij haar hypotheek niet prijsgeven.”
[getuige] heeft als getuige voorts verklaard over het e-mailbericht dat hij op 29 april 2010 aan notaris [notaris 1] had gestuurd. In dit e-mailbericht is onder meer vermeld:
“() voorts heeft u aangegeven dat het u niet bekend was dat heer [schuldenaar] zijn betalingsverplichting jegens mevrouw [geïntimeerde] niet nakomt en dat, als u dat geweten had, u niet, althans niet zonder meer, tot het royement van de hypotheek ten gunste van cliënte was overgegaan.”
[getuige] heeft verklaard dat hij hiermee doelt op de maandelijkse verplichting tot betaling van de gebruiksvergoeding.
Deze verklaring is evenwel niet in overeenstemming met de inhoud van voormelde brief van notaris [notaris 2] van 3 februari 2011. Uit de hypotheekakte van 11 oktober 2005 (prod. 2-1 inl. dagv.) blijkt bovendien dat het hypotheekrecht slechts is gevestigd tot zekerheid voor de nakoming van de op 26 september 2007 tussen Agriovo en [geïntimeerde] gesloten koopovereenkomst en niet tevens voor de door Agriovo aan [geïntimeerde] te betalen gebruiksvergoeding. Aan de inhoud van voormeld e-mailbericht hecht het hof dan ook geen betekenis.
7.6.
De conclusie luidt dat [geïntimeerde] het verlangde bewijs niet heeft geleverd. Dit betekent dat in rechte niet is komen vast te staan dat notaris [notaris 1] als gevolmachtigde van [geïntimeerde] niet binnen de grenzen van zijn bevoegdheid in naam van [geïntimeerde] afstand heeft gedaan van het aan [geïntimeerde] verleende hypotheekrecht op [B-straat] en dat de afstand van het hypotheekrecht aldus niet geldig zou zijn. De door [geïntimeerde] gevorderde verklaring voor recht dat het royement van het hypotheekrecht ongeldig is, zal derhalve worden afgewezen.
7.7.
[geïntimeerde] heeft in haar memorie na enquête bezwaar gemaakt tegen een aantal door hof in het tussenarrest gegeven eindbeslissingen en het hof kennelijk verzocht op deze eindbeslissingen terug te komen. Het hof overweegt als volgt.
7.8.1
Het hof heeft in rov. 4.7.2. van voormeld tussenarrest als volgt geoordeeld:
“De door [geïntimeerde] gevorderde verklaring van waardeloosheid van de doorhaling van de hypothecaire inschrijving op 12 maart 2010 is geen verklaring van waardeloosheid als bedoeld in artikel 3:28 lid 1 BW en 3:29 lid 1 BW. Artikel 3:28 lid 1 BW betreft immers de situatie dat een onmiddellijk belanghebbende in het geval een ingeschreven (hypotheek-)recht waardeloos is (dat wil zeggen rechtens zonder enig belang), van degenen te wier behoeve de inschrijving van dat recht plaatsvond, een schriftelijke verklaring van waardeloosheid kan vorderen. Indien de in artikel 3:28 lid 1 BW bedoelde verklaring niet wordt afgegeven, kan de belanghebbende zulks vervolgens op grond van artikel 3:29 lid 1 BW via de rechter verkrijgen. Het bepaalde in artikel 3:29 lid 3 BW ziet op een dergelijke procedure.
Dit betekent dat het bepaalde in artikel 3:29 lid 3 BW (de inschrijving van het hoger beroep in het rechtsmiddelenregister) in de onderhavige procedure, die niet op deze situatie ziet, niet aan de orde is. De door [geïntimeerde] gevorderde verklaring van waardeloosheid van inschrijving van het royement van haar hypotheekrecht zal, als zijnde een niet op de wet gebaseerde rechtsvordering, worden afgewezen.”
7.8.2
Het hof ziet in hetgeen [geïntimeerde] in haar memorie na enquête ter zake heeft aangevoerd geen aanleiding om op deze bindende eindbeslissing terug te komen. Het bepaalde in artikel 3:274 lid 3 BW, dat door [geïntimeerde] eerst in deze memorie ter ondersteuning van haar stelling is aangehaald, leidt niet tot een ander oordeel. Dit artikel gaat immers, anders dan in deze procedure, om een waardeloos verklaring van de inschrijving ex artikel 3:29 BW wanneer de vereiste verklaring dat de hypotheek is vervallen, niet wordt afgegeven.
7.9.1
Het hof heeft in het tussenarrest in rov. 4.8.6. het volgende overwogen en beslist:
“Vaststaat dat ten tijde van het sluiten van deze koopovereenkomst en de levering op 10 maart 2010 op het pand [B-straat] c.a. nog steeds het hypotheekrecht van [geïntimeerde] rustte. [geïntimeerde] was door het sluiten van de koopovereenkomst (verplichtende tot overdracht van het [B-straat] c.a.) dan ook niet benadeeld. Zij kon als schuldeiser van Agriovo op dat moment haar vordering op Agriovo nog steeds verhalen op het pand [B-straat] c.a. uit hoofde van haar zekerheidsrecht. Het hypotheekrecht van [geïntimeerde] is immers niet teniet gegaan als gevolg van de koopovereenkomst en de levering op 10 maart 2010. Het recht van hypotheek volgt immers van rechtswege het object waaraan zij verbonden is, zodat de hypotheekhouder in beginsel zijn hypotheekrecht kan uitoefenen ongeacht onder wie het object van zijn recht zich bevindt.
[geïntimeerde] stelt ook niet dat [Beheer] c.s. reeds ten tijde van het sluiten van de koopovereenkomst wist of behoorde te weten dat daarvan benadeling van [geïntimeerde] als schuldeiser van Agriovo het gevolg zou zijn en dat [Beheer] c.s. op dat moment reeds wist dat het hypotheekrecht van [geïntimeerde] teniet zou gaan. [geïntimeerde] stelt immers, zoals hiervoor in 4.8.1 is weergeven, dat [Beheer] c.s. (met medewerking van derden) de notaris pas (onmiddellijk) na de overdracht heeft verzocht het hypotheekrecht van [geïntimeerde] met gebruikmaking van de volmacht te royeren.
Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat [geïntimeerde] haar stelling, dat Agriovo door het sluiten van de koopovereenkomst met [Beheer] paulianeus heeft gehandeld, onvoldoende heeft onderbouwd. Het standpunt van [geïntimeerde] dat de verschillende rechtshandelingen (de koopovereenkomst en de vervallenverklaring van haar hypotheekrecht) als één complex moeten worden beschouwd, wordt door de naar voren gebrachte feiten onvoldoende ondersteund en wordt dan ook verworpen.”
In rov. 4.8.1. van het tussenarrest heeft het hof het volgende overwogen:
“[geïntimeerde] heeft gesteld dat het doorhalen van het hypotheekrecht van [geïntimeerde] moet worden gezien als het sluitstuk van de benadelingsactie die [Beheer] c.s. heeft uitgevoerd. Indien het hypotheekrecht van [geïntimeerde] niet teniet zou zijn gegaan, zou [geïntimeerde] als gevolg van de koopovereenkomst tussen Agriovo en [Beheer] weliswaar in haar verhaalsmogelijkheden benadeeld zijn, maar zou zij zich nog steeds kunnen verhalen op [B-straat].
Vrijwel onmiddellijk na de overdracht werd daarom verzocht de hypotheek van [geïntimeerde] met gebruikmaking van de volmacht te royeren. (par. 66 inl. dagv.). Volgens [geïntimeerde] heeft [Beheer] c.s. (met medewerking van derden) notaris [notaris 1] kennelijk ervan overtuigd dat royement van de hypotheek noodzakelijk was voor de projectontwikkeling (par. 47 inl. dagv.).”
7.9.2
[geïntimeerde] heeft in haar memorie na enquête (par. 37) gesteld dat het hof met dit oordeel (in de eerste alinea van rov. 4.8.6) voorbijgaat aan het feit dat de overige vermogensbestanddelen, waaronder de huurvordering en de toekomstige huurtermijnen, die eveneens in de koopovereenkomst waren begrepen, niet werden bestreken door het hypotheekrecht van [geïntimeerde].
Het hof overweegt als volgt. [geïntimeerde] heeft in eerste aanleg en in de memorie van antwoord aan haar vordering ten grondslag gelegd dat zij in haar verhaalsmogelijkheden is benadeeld omdat Agriovo het pand [B-straat], waarop haar hypotheekrecht was gevestigd, onverplicht en voor een te lage prijs heeft verkocht en niet, zoals zij thans in haar memorie na enquête stelt, dat zij is benadeeld omdat ook de (achterstallige en toekomstige) huurtermijnen in de koopovereenkomst waren begrepen die niet door het aan haar verleende hypotheekrecht waren gedekt. De in artikel 347 lid 1 Rv besloten twee-conclusie-regel beperkt echter de aan oorspronkelijk eiser toekomende bevoegdheid tot verandering of vermeerdering van eis in hoger beroep in die zin dat hij in beginsel zijn eis niet later dan in zijn memorie van grieven of antwoord mag veranderen of vermeerderen. Dit geldt ook als de verandering of vermeerdering van eis slechts betrekking heeft op de grondslag van hetgeen ter toelichting van de vordering door de oorspronkelijke eiser is gesteld. Op deze in beginsel strakke regel kunnen onder omstandigheden uitzonderingen worden aanvaard, met name indien de wederpartij ondubbelzinnig erin heeft toegestemd dat de eisverandering of -vermeerdering plaatsvindt, of indien de aard van het geschil meebrengt dat in een later stadium nog een zodanige verandering of vermeerdering van eis kan plaatsvinden. Onverkort blijft dan gelden dat toelating van de eisverandering of eisvermeerdering niet in strijd mag komen met de eisen van een goede procesorde.
Nu [Beheer] c.s. in haar memorie na enquête met een beroep op de eisen van een goede procesorde bezwaar heeft gemaakt tegen de door [geïntimeerde] aangevoerde nieuwe feiten, is de vermeerdering van eis reeds hierom niet toelaatbaar.
Aan de stelling van [geïntimeerde] in haar memorie van enquête (par.37) “dat de financiering van de beweerde() koopsom slechts voor € 183.904 was ingevuld”, waarmee [geïntimeerde] kennelijk bedoelt dat de in de notariële akte van levering van 10 maart 2010 vermelde koopprijs van € 210.000 niet juist is, komt geen zelfstandige betekenis toe. Het hof gaat hieraan voorbij.
7.9.3
[geïntimeerde] heeft in haar memorie na enquête (par. 38-43) gesteld dat het hof met zijn hiervoor in 7.9.1 weergegeven oordeel (in de tweede alinea van rov. 4.8.6) voorbij is gegaan aan de stellingen van [geïntimeerde] in de inleidende dagvaarding (par. 48-60) en de memorie van antwoord (par. 31-43) dat [Beheer] c.s. al te voren had bepaald dat koop/levering en royement zouden worden uitgevoerd en dat ook uit de eigen stellingen van [Beheer] c.s. volgt dat zij bij voorbaat heeft geweten dat het hypotheekrecht zou worden geroyeerd. De garantie dat royement van de hypotheek zou plaatsvinden was immers volgens [Beheer] c.s. voorwaarde voor de financiering van de koop van [B-straat], aldus [geïntimeerde].
Het hof overweegt als volgt. Het feit dat in verband de voorgenomen projectontwikkeling de op [B-straat] c.s. gevestigde hypotheekrechten (van zowel Rabobank als [geïntimeerde]) moesten worden geroyeerd - wat alle partijen bekend was - betekent niet dat [geïntimeerde] door het sluiten van de koopovereenkomst (verplichtende tot overdracht van [B-straat]) in haar verhaalsmogelijkheden is benadeeld als bedoeld in artikel 3:45 BW en dat [Beheer] c.s. wist dat [geïntimeerde] hierdoor zou worden benadeeld. Vaststaat immers dat ten tijde van het sluiten van de koopovereenkomst en de levering op 10 maart 2010 op het pand Boek 2 nog het hypotheekrecht van [geïntimeerde] rustte. Het door het hof in rov. 4.8.1. gegeven oordeel moet aldus worden begrepen.
Het hof merkt daarbij nog nadrukkelijk op dat het niet [Beheer] c.s. is geweest die opdracht heeft gegeven tot het royement van het hypotheekrecht van [geïntimeerde]. Het was immers notaris [notaris 1] die op 12 maart 2010 met gebruikmaking van de door [geïntimeerde] aan hem verleende onherroepelijk volmacht namens [geïntimeerde] tot royement is overgegaan (zie rov. 7.3.2). Uit voormelde brief van notaris [notaris 2] van 3 februari 2012 blijkt dat ook dat notaris [notaris 1] (en dus niet [Beheer] c.s.) de beslissing heeft genomen om met gebruikmaking van de volmacht afstand te doen van het hypotheekrecht van [geïntimeerde] en het hypotheekrecht door te halen. Het hof ziet in hetgeen [geïntimeerde] heeft aangevoerd, derhalve geen aanleiding om op de in rov. 4.8.6 gegeven bindende eindbeslissingen terug te komen.
7.10.
Aan de stelling van [geïntimeerde] dat notaris [notaris 1] door opzettelijk onjuiste mededelingen of een andere kunstgreep van de zijde van [Beheer] c.s., dan wel door misbruik van omstandigheden, is bewogen tot het royement van het aan haar verleende hypotheekrecht, zal het hof voorbijgaan. Het hof heeft hiervoor in 7.6. reeds geoordeeld dat in rechte niet is komen vast te staan dat de notaris niet bevoegd was om in naam van [geïntimeerde] afstand te doen van het aan haar verleende hypotheekrecht. Daarmee ontvalt de grondslag aan het door [geïntimeerde] gestelde bedrog en misbruik van omstandigheden.
7.11.
[geïntimeerde] heeft voorts geopperd dat, naar het hof begrijpt, de transacties die in de periode maart tot en met juni 2010 hebben plaatsgevonden (zie rov. 4.3. sub (vi) t/m (viii) van het tussenarrest), waarbij notaris [notaris 1] als instrumenterend notaris was betrokken, aanleiding geven om te vermoeden dat de notaris willens en wetens heeft meegewerkt aan benadeling van [geïntimeerde]. Het moet de notaris, aldus [geïntimeerde], zijn opgevallen dat [B-straat] werd verkocht aan een aan Agriovo gelieerde vennootschap voor een lage prijs, terwijl de notaris ervan op de hoogte was dat in de toekomst te realiseren verhoogde waarde van [B-straat] van groot belang was voor de afwikkeling van de overeenkomst tussen [geïntimeerde] en Agriovo. Door mee te werken aan de overdracht en vervolgens het royement van de hypotheek wist de notaris dat de overwaarde op het pand en daarmee het verhaalsrecht van [geïntimeerde] verloren ging.
Het betreft hier veronderstellingen en vermoedens van [geïntimeerde] die niet door concrete feiten worden gestaafd. Het hof zal hieraan als te vaag en onbepaald voorbijgaan.
7.12.
[geïntimeerde] heeft tot slot gesteld dat het handelen van [Beheer] c.s. als onrechtmatig jegens [geïntimeerde] moet worden aangemerkt.
[geïntimeerde] heeft aan deze grondslag evenwel geen andere stellingen ten grondslag gelegd, dan in voormeld tussenarrest en hiervoor reeds zijn besproken en gepasseerd. De op onrechtmatige daad aangedragen grondslag zal bij gebreke van een feitelijke onderbouwing worden verworpen.
7.13.
Nu de grieven (grotendeels) slagen zal het eindvonnis waarvan beroep dienen te worden vernietigd en de vorderingen van [geïntimeerde] alsnog dienen te worden afgewezen. Het hof heeft in voormeld tussenarrest reeds geoordeeld dat [Beheer] c.s. geen grieven heeft gericht tegen het vonnis van 28 september 2011 en dat zij in zoverre niet ontvankelijk zal worden verklaard in haar hoger beroep. De vordering tot restitutie van al hetgeen [Beheer] c.s. op grond van het veroordelend vonnis aan [geïntimeerde] heeft betaald zal, bij gebreke aan betwisting, eveneens worden toegewezen.
[geïntimeerde] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van de eerste aanleg en het hoger beroep.

8.De uitspraak

Het hof:
verklaart [Beheer] c.s. niet ontvankelijk in het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Roermond van 28 september 2011;
vernietigt het eindvonnis van de rechtbank Roermond van 1 augustus 2012;
en opnieuw rechtdoende:
wijst de vorderingen van [geïntimeerde] af;
veroordeelt [geïntimeerde] tot terugbetaling aan [Beheer] c.s. van al hetgeen [Beheer] c.s. op grond van het vonnis van de rechtbank Roermond van 1 augustus 2012 aan [geïntimeerde] heeft betaald;
veroordeelt [geïntimeerde] in de proceskosten van de eerste aanleg en het hoger beroep, welke kosten tot op heden aan de zijde van [Beheer] c.s. worden begroot op € 568,00 aan verschotten en op € 904,00 aan salaris advocaat in eerste aanleg en op € 742,17 aan verschotten en op € 2.682,00 aan salaris advocaat voor het hoger beroep;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. S. Riemens, E.K. Veldhuijzen van Zanten en M.J. Pesch en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 17 februari 2015.