ECLI:NL:GHSHE:2015:5348

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
22 december 2015
Publicatiedatum
22 december 2015
Zaaknummer
HD 200.178.193_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Internationaal privaatrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Internationale bevoegdheid en terugverwijzing in civiele procedure met betrekking tot juridische bijstand

In deze zaak vorderde een advocatenkantoor, handelende onder de naam [Advocaten], bij de kantonrechter te Roermond betaling van facturen van een in België wonende verweerder, [geïntimeerde]. De kantonrechter verklaarde zich ambtshalve onbevoegd, omdat volgens de Herschikte EEX-Verordening de Nederlandse rechter niet bevoegd was. Het hof oordeelde echter dat de kantonrechter ten onrechte onbevoegd was verklaard, omdat de verweerder geen beroep had gedaan op de onbevoegdheid van de Nederlandse rechter. Het hof concludeerde dat de Nederlandse rechter bevoegd was om van de vordering kennis te nemen, en vernietigde het vonnis van de kantonrechter. De zaak werd terugverwezen naar de kantonrechter voor verdere behandeling.

De procedure begon met een dagvaarding op 7 januari 2015, waarin [Advocaten] vorderde dat [geïntimeerde] werd veroordeeld tot betaling van € 5.503,09, vermeerderd met rente en incassokosten. De kantonrechter had zich onbevoegd verklaard op basis van de Herschikte EEX-Verordening, die bepaalt dat personen die woonplaats hebben in een EU-lidstaat in beginsel voor de gerechten van die lidstaat moeten worden opgeroepen. Het hof stelde vast dat de dagvaarding op 15 januari 2015 was betekend, waardoor de Herschikte EEX-Verordening van toepassing was.

Het hof oordeelde dat de kantonrechter de bevoegdheid had moeten aanvaarden, omdat er geen betwisting van de bevoegdheid was door [geïntimeerde]. Het hof benadrukte dat de kantonrechter ten onrechte had aangenomen dat de Nederlandse rechter niet bevoegd was, en dat de zaak terugverwezen moest worden voor verdere behandeling. De kosten van het hoger beroep werden gereserveerd tot de einduitspraak van de kantonrechter, waarbij de kosten aan de zijde van [Advocaten] werden begroot op € 1.420,84.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer 200.178.193/01
arrest van 22 december 2015
in de zaak van
[Advocaten] N.V.,
handelende onder de naam [Advocaten] Advocaten,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
appellante,
hierna aan te duiden als: [Advocaten] ,
advocaat: mr. M. Woisch te Sittard,
tegen
[geïntimeerde],
thans wonende te [woonplaats 1] ,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als: [geïntimeerde] ,
in hoger beroep niet verschenen,
op het bij exploot van dagvaarding van 5 oktober 2015 ingeleide hoger beroep van het vonnis van de kantonrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 5 augustus 2015, gewezen tussen [Advocaten] als eiseres en [geïntimeerde] als gedaagde.

1.Het geding in eerste aanleg (zaaknr. 3864514 \ CV EXPL 15-1437)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep met grieven;
  • het tegen [geïntimeerde] verleende verstek;
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op de appeldagvaarding houdende grieven en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

3.1.
Bij inleidende dagvaarding van 7 januari 2015 heeft [Advocaten] gevorderd [geïntimeerde] te veroordelen tot betaling van € 5.503,09 in hoofdsom, te vermeerderen met de overeengekomen rente ad 1% per maand (berekend tot en met 1 oktober 2014 een bedrag van € 779,58) en met € 650,15 ter zake van buitengerechtelijke incassokosten. De inleidende dagvaarding is betekend aan het adres in [woonplaats 2] (België) waar [geïntimeerde] toen woonde, althans feitelijk verbleef. Het geding heeft derhalve internationale aspecten.
[Advocaten] heeft aan haar vordering ten grondslag gelegd dat zij in opdracht van [geïntimeerde] aan hem juridische bijstand heeft verleend en dat [geïntimeerde] tot eerstgenoemd bedrag in gebreke is gebleven de desbetreffende facturen te voldoen.
3.2.
[geïntimeerde] is in eerste aanleg in persoon verschenen en heeft tegen de vordering inhoudelijk verweer gevoerd.
3.3.
Bij het bestreden vonnis heeft de kantonrechter zich ambtshalve onbevoegd verklaard van het geschil kennis te nemen. Daartoe heeft de kantonrechter overwogen, kort weergegeven, dat ingevolge artikel 4 van de Herschikte EEX-Verordening (EU-verordening 1215/2012 van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken) zij die woonplaats hebben in een EU-lidstaat in beginsel worden opgeroepen voor de gerechten van die lidstaat. Volgens de kantonrechter doet zich in het onderhavige geval niet één van de in (artikel 7 van) de Herschikte EEX-Verordening geregelde uitzonderingen op dat beginsel voor, zodat [Advocaten] haar vordering dient in te stellen bij de bevoegde rechter te België.
3.4.
[Advocaten] heeft in hoger beroep twee grieven aangevoerd en concludeert tot vernietiging van het bestreden vonnis en tot het alsnog toewijzen van haar vordering. [Advocaten] heeft zich op het standpunt gesteld, kort weergegeven, dat de uitzondering van artikel 7 sub 1, punt b, tweede gedachtestreepje, van de Herschikte EEX-Verordening van toepassing is, zodat de Nederlandse rechter bevoegd is van de vordering kennis te nemen en de kantonrechter zich ten onrechte onbevoegd heeft verklaard.
Het hof overweegt als volgt.
3.5.
In de door [Advocaten] gehanteerde algemene voorwaarden (productie 2 bij inleidende dagvaarding) is een forumkeuzebeding opgenomen (artikel 8) waarin de rechtbank [woonplaats 1] (Limburg) bevoegd wordt verklaard om van geschillen met opdrachtgevers kennis te nemen. [Advocaten] doet evenwel met het oog op artikel 108 lid 2 Rv uitdrukkelijk geen beroep op dat beding (punt 1 van de inleidende dagvaarding).
3.6.
Artikel 66 van de Herschikte EEX-Verordening luidt, voor zover thans van belang:
"Deze verordening is slechts van toepassing op rechtsvorderingen die zijn ingesteld (…) op of na 10 januari 2015".Op rechtsvorderingen die vóór die datum zijn ingesteld is de EEX-Verordening (EU-verordening 44/2001 van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken) nog van toepassing, welke verordening per genoemde datum door de Herschikte EEX-Verordening is vervangen.
De inleidende dagvaarding is uitgebracht (dat wil zeggen: naar de ontvangende instantie in België verzonden) op 7 januari 2015. Daadwerkelijke betekening van de dagvaarding aan het adres van [geïntimeerde] in België heeft blijkens de in het geding gebrachte betekeningsstukken plaatsgevonden op 15 januari 2015.
Gelet op artikel 9 lid 1 van de EG-betekeningsverordening (EG-verordening 1393/2007 van 13 november 2007 inzake de betekening en de kennisgeving in de lidstaten van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in burgerlijke of in handelszaken), waarin is bepaald dat als datum van betekening in beginsel geldt de datum waarop betekening overeenkomstig het recht van de aangezochte lidstaat is geschied, gaat ook het hof (in navolging van de kantonrechter en [Advocaten] in haar appeldagvaarding houdende grieven) ervan uit dat de rechtsvordering moet worden geacht te zijn ingesteld op 15 januari 2015 en dat daarom de Herschikte EEX-Verordening op de onderhavige zaak (een burgerlijke zaak als bedoeld in artikel 1 van die verordening) van toepassing is.
Overigens zijn de artikelen 4, 7 en 26 van de Herschikte EEX-Verordening voor zover het de voor deze procedure relevante onderdelen betreft gelijkluidend aan de artikelen 2, 5 en 24 van de (oude) EEX-Verordening. Voor de beoordeling van de onderhavige bevoegdheidskwestie maakt het dus geen verschil van welke van de twee verordeningen wordt uitgegaan.
3.7.
Ten aanzien van de vraag of de Nederlandse rechter, meer in het bijzonder de kantonrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, bevoegdheid toekomt geldt allereerst het volgende. Artikel 26 van de Herschikte EEX-Verordening luidt:
"1.
Buiten de gevallen waarin zijn bevoegdheid voortvloeit uit andere bepalingen van deze verordening, is het gerecht van een lidstaat waarvoor de verweerder verschijnt bevoegd. Dit voorschrift is niet van toepassing indien de verschijning ten doel heeft de bevoegdheid te betwisten, of indien er een ander gerecht bestaat dat krachtens artikel 24 bij uitsluiting bevoegd is.2. In aangelegenheden als bedoeld in afdelingen 3, 4 of 5, waarin de polishouder, de verzekerde, een begunstigde van een verzekeringsovereenkomst, de benadeelde partij, de consument of de werknemer verweerder is, vergewist het gerecht zich ervan, alvorens bevoegdheid op grond van lid 1 te aanvaarden, dat de verweerder op de hoogte is gebracht van zijn recht de bevoegdheid van het gerecht te betwisten en van de gevolgen van verschijnen of niet-verschijnen."
Enige exclusieve bevoegdheid van een rechter in een andere lidstaat van de Europese Unie is niet gebleken. Van enige betwisting van de bevoegdheid van de kantonrechter van de rechtbank Limburg als bedoeld in lid 1 van artikel 26 voornoemd door [geïntimeerde] is evenmin gebleken. In zijn conclusie van antwoord gaat [geïntimeerde] daarentegen aanstonds in op de inhoudelijke kant van het geschil. Uit zijn conclusie van antwoord blijkt voorts dat de door [geïntimeerde] ingeroepen rechtsbijstand van de zijde van [Advocaten] gerelateerd is aan een beroeps- of bedrijfsmatig geschil over een franchisefee, terwijl het dossier geen aanknopingspunten bevat om aan te nemen dat sprake is van aangelegenheden als bedoeld in de afdelingen 3, 4 of 5, als in lid 2 van artikel 26 voornoemd bedoeld. Derhalve speelt de vergewisplicht van lid 2 evenmin en heeft de verschijning door [geïntimeerde] in de procedure geleid tot bevoegdheid van de kantonrechter van de rechtbank Limburg ingevolge artikel 26 lid 1, eerste zin, van de Herschikte EEX-Verordening.
Het hof is bevoegd om dit ambtshalve ook buiten de aangevoerde grieven om vast te stellen (vergelijk onder meer HR 17 april 2015 inzake Northern River Shipping Company c. Kompas Overseas Inc, ECLI:NL:HR:2015:1077).
Om die reden dient het vonnis waarvan beroep te worden vernietigd, met inbegrip van de ten laste van [Advocaten] uitgesproken proceskostenveroordeling (waarop haar tweede grief ziet).
3.8.
Ten overvloede overweegt het hof ten aanzien van de door de kantonrechter gegeven uitleg aan artikel 7 van de Herschikte EEX-Verordening nog het volgende.
Artikel 7 van de Herschikte EEX-Verordening luidt, voor zover thans van belang:
"Een persoon die woonplaats heeft op het grondgebied van een lidstaat, kan in een andere lidstaat voor de volgende gerechten worden opgeroepen:
1. a) ten aanzien van verbintenissen uit overeenkomst, voor het gerecht van de plaats waar de verbintenis die aan de eis ten grondslag ligt, is uitgevoerd of moet worden uitgevoerd;
b) voor de toepassing van deze bepaling is, tenzij anders is overeengekomen, de plaats van uitvoering van de verbintenis die aan de eis ten grondslag ligt:
- (…)
- voor de verstrekking van diensten, de plaats in een lidstaat waar de diensten volgens de overeenkomst verstrekt werden of verstrekt hadden moeten worden;
c) punt a) is van toepassing indien punt b) niet van toepassing is; (…)."
Hieruit volgt dat met betrekking tot overeenkomsten tot het verstrekken van diensten, zoals de onderhavige overeenkomst van opdracht tot het verrichten van juridische bijstand, steeds (als alternatief voor artikel 4 van de Herschikte EEX-Verordening) de rechter bevoegd is van de plaats waar de diensten volgens de overeenkomst (hoofdzakelijk) geleverd werden of geleverd hadden moeten worden (sub 1, punt b, tweede gedachtestreepje), ook in het geval de betaling van die diensten in geschil is. Er geldt dus in beginsel een concentratie van geschillen uit hoofde van de desbetreffende overeenkomst tot het verstrekken van diensten bij één rechter, en wel de rechter ter plaatse waar die diensten volgens de overeenkomst moesten worden verricht.
De kantonrechter heeft dit, zoals [Advocaten] met haar eerste grief terecht aan de orde stelt, miskend en is er ten onrechte van uitgegaan dat ingevolge artikel 7 van de Herschikte EEX-Verordening bevoegd is de rechter van de plaats waar de betaling diende te worden verricht.
3.9.
Indien in hoger beroep een uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd, waarbij deze zich onbevoegd had verklaard wegens het ontbreken van rechtsmacht, verwijst het hof de zaak op grond van artikel 76 Rv naar de rechtbank voor de verdere behandeling en beslissing. Indien partijen verklaren dat zij verlangen dat het hof de zaak aan zich houdt, kan het hof er evenwel van afzien de zaak naar de rechtbank terug te verwijzen, aldus laatstgenoemd artikel.
[Advocaten] , die in hoger beroep concludeert tot toewijzing van haar vordering, wenst kennelijk dat het hof de zaak aan zich houdt. [geïntimeerde] , die in hoger beroep niet is verschenen, kan naar het oordeel van het hof evenwel niet zonder zijn instemming een inhoudelijke behandeling door de kantonrechter worden onthouden. Nu [geïntimeerde] niets heeft verklaard in hoger beroep en het hof de zaak slechts aan zich kan houden indien alle betrokken partijen dat verlangen, doet zich de uitzondering van artikel 76 slot Rv niet voor. Gelet daarop zal het hof de zaak verwijzen naar de rechtbank.
3.10.
De kosten van dit hoger beroep zullen worden gereserveerd tot de einduitspraak van de kantonrechter. Tot dit arrest worden de kosten aan de zijde van [Advocaten] begroot op € 1.420,84 (€ 77,84 explootkosten, € 711,- griffierecht en € 632,- salaris advocaat) en de kosten aan de zijde van [geïntimeerde] op nihil.

4.De uitspraak

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep;
verwijst de zaak in de stand waarin deze zich bevindt terug naar de kantonrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, teneinde de zaak verder te behandelen en te beslissen met inachtneming van hetgeen het hof in dit arrest heeft overwogen;
reserveert de kosten van dit hoger beroep tot de einduitspraak in de eerste aanleg en begroot deze kosten tot dit arrest aan de zijde van [Advocaten] op € 1.420,84 en aan de zijde van [geïntimeerde] op nihil.
Dit arrest is gewezen door mrs. S. Riemens, R.R.M. de Moor en J.J. Janssen en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 22 december 2015.
griffier rolraadsheer