Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.[appellant 1] h.o.d.n. Shoarma Grillroom en Café [handelsnaam] ,wonende te [woonplaats] ,
[appellant 2],
wonende te [woonplaats] ,
5.Het verloop van de procedure
- de dagvaarding van 10 januari 2014 met producties;
- de akte van [appellanten] ;
- de akte van [geïntimeerde] ;
- de memorie van grieven met eiswijziging;
- de memorie van antwoord;
- het pleidooi, waarbij partijen pleitnotities hebben overgelegd en [appellanten] kopieën van de reeds eerder overgelegde “afrekenbonnen/facturen” in de procedure hebben gebracht;
- de akte van depot van 14 januari 2015.
6.De gronden van het hoger beroep
7.De beoordeling
a) [geïntimeerde] , speelautomatenexploitant, heeft met [appellanten] , horecaondernemers, twee opeenvolgende exploitatieovereenkomsten voor kansspelautomaten in de horecaonderneming Shoarma Grillroom en Café [handelsnaam] gesloten. De eerste overeenkomst is aangegaan op 11 maart 2004 voor de duur van vijf jaar, ingaande op 25 maart 2004 en eindigend op 25 maart 2009 (productie 1 bij inleidende dagvaarding). De tweede overeenkomst is aangegaan op 23 juni 2005, ingaande op 25 maart 2009 voor de duur van één jaar (productie 2 bij inleidende dagvaarding).
de exploitant(hof: [geïntimeerde] )
in de gelegenheid heeft gesteld kansspelautoma(a)t(en) van exploitant in zijn onderneming(en) te plaatsen en partijen daartoe een exploitatie-overeenkomst overeenkomstig het V.A.N.-model zijn aangegaan.
€ 2.705,- en uit hoofde van de geldleningsovereenkomst een bedrag van € 5.087,50, vermeerderd met rente en kosten. [appellanten] hebben de verschuldigdheid van beide bedragen betwist. De rechtbank heeft [appellanten] toegelaten tot bewijslevering van de betaling van genoemde facturen. Ook heeft de rechtbank [appellanten] toegelaten tot de levering van tegenbewijs tegen het door de rechtbank voorshands bewezen geachte feit dat partijen een geldleningsovereenkomst hebben gesloten. De rechtbank heeft na getuigenverhoren geoordeeld dat [appellanten] niet zijn geslaagd in hun (tegen)bewijslevering en de nadere verweren van [appellanten] verworpen. De vordering in conventie is toegewezen met uitzondering van de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten. [appellanten] zijn in de kosten veroordeeld van de procedure in conventie.
“exploitant”en
“klant”, ondertekend.
“in het overgrote merendeel”contant afgerekend tussen partijen. De tellerstanden klopten niet altijd, omdat wel eens sprake was van een kapotte teller. [appellanten] zouden niet binnen een redelijke termijn zijn aangemaand of in gebreke zijn gesteld.
€ 5.087,50 dat zij uit hoofde van een geldleningsovereenkomst verschuldigd zouden zijn. Volgens [appellanten] was sprake van een overeenkomst van geldlening met afstand van recht. Bij aanvang van de samenwerking zijn partijen overeengekomen dat [appellanten] een bonus zouden ontvangen van € 30.000,-, die in de vorm van een plaatsingsovereenkomst of in de vorm van een geldlening zou worden gegoten. Nadat [appellanten] een bedrag van € 25.000,- was verstrekt, is later ook nog een bedrag van € 5.000,- verstrekt. Zolang de exploitatieovereenkomst liep, werd steeds een bedrag kwijtgescholden, zodat uiteindelijk geen betalingsverplichting meer op [appellanten] rustte. Terugbetaling is ook niet gevorderd tot 27 mei 2010. De door [geïntimeerde] overgelegde aanmaning die is gedateerd op 5 december 2005 (productie 6 bij inleidende dagvaarding) is door [appellanten] nooit ontvangen, aldus [appellanten] .
€ 5.000,- pas later worden ontvangen. Van de zijde van [geïntimeerde] is [appellanten] gezegd dat eerst gekeken zou worden hoe het ging draaien en dat [appellanten] mogelijk later weer geld zou krijgen. Toen daarover in 2005 werd gesproken werd van de zijde van [geïntimeerde] aangegeven dat [geïntimeerde] financiële problemen had en geen bedrag uit eigen middelen kon betalen, maar dat van de bank zou worden geleend. Partijen maakten de afspraak dat het geld als een lening zou worden genoteerd, omdat er anders een probleem met de bank zou zijn, maar dat het eigenlijk een bonus was. Van de zijde van [geïntimeerde] werd gezegd dat als de bank zou inzien dat [geïntimeerde] geld als bonus uitkeerde, dat geld niet zou terugkomen, aldus ten slotte appellant sub 2. Appellant sub 1 heeft als getuige verklaard dat [appellanten] een bonus zou krijgen van
€ 5.000,-, maar dat van de zijde van [geïntimeerde] werd gezegd dat [geïntimeerde] bij de bank moest aantonen dat het om een lening ging, omdat [geïntimeerde] daarvoor anders geen geld bij de bank kon lenen. In 2004 was al beloofd dat nog € 5.000,- als bonus zou worden verstrekt, maar dat [geïntimeerde] eerst wilde zien of het goed ging met de omzet van de speelautomaten. Getuige [getuige 1] , neef van [appellanten] heeft verklaard bij het gesprek met [geïntimeerde] in 2005 te zijn geroepen om te vertalen voor appellant sub 2. Het gesprek bleek te gaan om een te ontvangen bonus van
€ 5.000,-. In het betreffende contract werd echter van een lening gesproken. Van de zijde van [geïntimeerde] werd evenwel bevestigd dat het om een bonus, een schenking, ging die niet hoefde te worden terugbetaald. In de overeenkomst werd van een lening gesproken om geld te kunnen lenen van de bank. Er is tot twee maal toe verzekerd dat er niets van de € 5.000,- hoefde te worden terugbetaald. Voorts heeft getuige [getuige 2] , klant, in 2013 verklaard een jaar of acht eerder in café [handelsnaam] een gesprek te hebben opgevangen dat de broers [appellant 1] , en later ook [getuige 1] (hof: voormelde getuige [getuige 1] ) voerden met mensen van het automatenbedrijf. Getuige [getuige 2] heeft gehoord dat dit gesprek ging over een bonus van
€ 5.000,-. Om dit aan de bank te verantwoorden, moest de bonus op papier als lening worden omschreven, zo heeft getuige [getuige 2] ook nog verklaard.
“Door ondertekening van deze afrekenbon komen partijen met ingang van 1 juli 2008, in afwijking van hetgeen tussen hen is overeengekomen in de exploitatieovereenkomst, overeen dat daar waar in de exploitatieovereenkomst “exploitatieopbrengsten”(= inkomsten minus betalingen) staat genoemd, ter zake kansspelautomaten moet worden gelezen: de exploitatieopbrengsten van de kansspelautomaten (= inkomsten minus betalingen minus geldende kansspelbelasting). (…)”.Vanaf deze factuur is op de facturen steeds een post kansspelbelasting in de berekening van het te ontvangen bedrag betrokken. Deze facturen zijn kennelijk steeds zonder protest ondertekend. De stelling van [appellanten] dat zij niet akkoord zijn gegaan met het doorberekenen van kansspelbelasting door [geïntimeerde] verhoudt zich zonder nadere toelichting niet met de ondertekening van deze facturen. Een nadere toelichting ontbreekt evenwel. [appellanten] hebben de grondslag van deze vordering derhalve onvoldoende onderbouwd. De betreffende vordering van [appellanten] is derhalve ook naar het oordeel van het hof niet toewijsbaar.