3.1.Geen grieven zijn gericht tegen de feiten, zoals door de rechtbank weergegeven in onderdeel 2 van het vonnis van 15 oktober 2014. Het hof zal derhalve van diezelfde feiten uitgaan. Voorts staan nog enkele andere feiten als enerzijds gesteld en anderzijds niet voldoende gemotiveerd betwist tussen partijen vast. Het hof zal hierna de relevante feiten weergeven, waarbij tevens een enkele onnauwkeurigheid in de door de rechtbank weergegeven feiten zal worden hersteld.
Waar hierna wordt verwezen naar artikel 1035 Rv c.a. wordt gedoeld op de vóór 1 januari 2015 geldende tekst.
a. Vanaf september 2004 heeft [geïntimeerde] tezamen met [compagnon] (hierna: [compagnon] ), beiden tandarts, in maatschapsverband de tandartsenpraktijk TCH uitgeoefend.
Daarnaast heeft [geïntimeerde] vanaf 1 september 2004 met [echtgenoot compagnon] (hierna: [echtgenoot compagnon] , de echtgenoot van [compagnon] ) in een vennootschap onder firma (hierna: ADMC) een handelsonderneming in tandartsbenodigdheden gedreven.
c. Tussen [geïntimeerde] enerzijds en [compagnon] en [echtgenoot compagnon] (hierna tezamen: [echtgenoot compagnon] c.s.) anderzijds zijn in 2007 ten aanzien van beide samenwerkingsverbanden ernstige geschillen ontstaan. [geïntimeerde] heeft overeenkomstig de geschillenregeling in artikel 19 van het maatschapscontract met [compagnon] een arbitrage-aanvrage voor het geschil met [compagnon] ingediend bij de voorzitter van de Kamer van Koophandel Brabant.
d. Bij het Benoemingsbesluit d.d. 2 oktober 2008 (prod. 1 cva) zijn [appellanten] door de voorzitter van de Kamer van Koophandel Brabant als arbiters benoemd “
met inachtneming van het bepaalde in het arbitragereglement van de Kamer van Koophandel Brabant”.
Dit arbitragereglement (prod. 9 cva) houdt onder meer in:
Artikel 63 – Uitsluiting van aansprakelijkheid
De kamer, haar voorzitter, directeur, enig werknemer of een arbiter kan niet aansprakelijk worden gesteld voor enig handelen of nalaten met betrekking tot een arbitrage waarop dit Reglement van toepassing is.”
e. Op verzoek van de advocaat van [echtgenoot compagnon] c.s. en met instemming van [geïntimeerde] en [appellanten] zijn de geschillen tussen [geïntimeerde] en [echtgenoot compagnon] met betrekking tot ADMC tegelijkertijd met voornoemde arbitrageprocedure aan [appellanten] als arbiters ter beslissing voorgelegd. Het hof zal deze tweevoudige arbitrage hierna aanduiden als de arbitrageprocedure.
f. In de arbitrageprocedure hebben [echtgenoot compagnon] c.s. op 14 mei 2009 en op 8 februari 2010 een wrakingsverzoek ingediend. [appellanten] hebben zich in geen van beide gevallen teruggetrokken als arbiters. [echtgenoot compagnon] c.s. hebben daarna geen van beide wrakingsverzoeken op de voet van het bepaalde in artikel 1035 lid 2 Rv aan de voorzieningenrechter ter beslissing voorgelegd.
g. Bij brief van 8 juni 2010 (prod. 4 cva) heeft appellant sub 3 (hierna: [appellant 3] ) namens [appellanten] aan de raadslieden van [geïntimeerde] en [echtgenoot compagnon] c.s. (respectievelijk mr. Theunissen en mr. Van Gastel) bericht dat het arbitraal vonnis voor toezending aan partijen gereed ligt. In deze brief wordt aan [geïntimeerde] en [echtgenoot compagnon] c.s. verzocht om elk een nader depot van € 7.500,-- te storten ter aanvulling van de reeds verstrekte voorschotten voor de kosten van de arbitrage, waarna tot afgifte van het vonnis zal worden overgegaan.
h. Bij brief van 2 juli 2010 (prod. heeft 8 cva) heeft mr. Van Gastel aan [appellanten] het volgende bericht:
“
Inmiddels heeft de behandeling in hoger beroep plaatsgevonden van het faillissement van [geïntimeerde] . Ter zitting bleek, dat zowel de curator als mr Theunissen, hoewel arbiters het vonnis nog niet uitgesproken hebben, op de hoogte waren van de inhoud daarvan. Ik stel vast dat hiermede door arbiters fundamentele beginselen van procesrecht zijn geschonden, zodat het vonnis als zijnde in strijd met de openbare orde, voor vernietiging in aanmerking komt ingeval dit al zou worden uitgesproken.”
i. Bij brief van 7 juli 2010 (prod. 10 cva) heeft appellant sub 1 (hierna: [appellant 1] ) als voorzitter van het scheidsgerecht in reactie op laatstgenoemde brief aan mr. Van Gastel laten weten dat het vonnis nog niet is uitgesproken en dat eventuele uitlatingen hierover ter zitting door de curator en mr. Theunissen voor hun rekening komen en niet zijn gebaseerd op kennisname van het (concept)vonnis.
j. Bij brief van 20 juli 2010 (prod. 5 cva) heeft mr. Van Gastel namens [echtgenoot compagnon] c.s. aan [appellanten] en aan mr. Theunissen meegedeeld dat zij [appellanten] wraken op de in die brief onder 3.a tot en met 3.h genoemde gronden en dat zij [appellanten] verzoeken om zich als arbiters terug te trekken. De onder 3.f genoemde grond komt overeen met de inhoud van de hierboven onder h. genoemde brief d.d. 2 juli 2010.
k. Arbiters hebben bij brief van 2 augustus 2010 (prod. 6 cva) aan mr. Van Gastel meegedeeld zich niet terug te zullen trekken.
l. Nadat [geïntimeerde] op 8 augustus 2010 het gehele aanvullende voorschot ad € 15.000,-- had betaald, hebben [appellanten] op 9 augustus 2010 het arbitrale (gedeeltelijke eind)vonnis gewezen (prod. 3 inl. dagv.).
m. Bij beschikking van 30 september 2010 (prod. 5 inl. dagv.) heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank ’s-Hertogenbosch op een verzoekschrift van [echtgenoot compagnon] c.s. de wraking van [appellanten] in de arbitrageprocedure gegrond verklaard. De voorzieningenrechter heeft daartoe onder meer overwogen dat het op de weg van [appellanten] had gelegen om de wrakingsprocedure ten aanzien van de in de brief van 20 juli 2010 onder 3. f genoemde grond af te wachten alvorens met een gedeeltelijk eindvonnis te komen.
n. Bij vonnis van 16 november 2011 (prod. 8 inl. dagv.) heeft de rechtbank ’s-Hertogenbosch het arbitrale vonnis van 9 augustus 2010 vernietigd. De rechtbank heeft daartoe onder meer – zakelijk weergegeven – overwogen dat [appellanten] als arbiters niet overeenkomstig artikel 1035 Rv en de uitleg daarvan in HR 29-06-2007 (NJ 2008,177) de in dit artikel genoemde termijn hebben afgewacht alvorens vonnis te wijzen en dat de gegrondverklaring van de wraking in de beschikking d.d. 30 september 2010 leidt tot het rechtsgevolg dat het scheidsgerecht, toen het op 9 augustus 2010 vonnis wees, in strijd met de daarvoor geldende regelen was samengesteld (art. 1065 lid 1 sub b. Rv).
o. Bij brief van 1 december 2011 heeft de raadsman van [geïntimeerde] [appellanten] ieder afzonderlijk aansprakelijk gesteld voor de schade als gevolg van de vernietiging van het arbitrale vonnis
3.2.1In de inleidende dagvaarding heeft [geïntimeerde] gevorderd voor recht te verklaren dat [appellanten] ieder voor zich aansprakelijk zijn voor de schade, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, die [geïntimeerde] lijdt en nog zal lijden door de vernietiging van het arbitraal vonnis van 9 augustus 2010.
3.2.2[appellanten] hebben primair als verweer aangevoerd dat – sterk verkort weergegeven – zij als arbiters geen verwijtbare fout hebben gemaakt. Subsidiair hebben [appellanten] zich beroepen op de exoneratieclausule in artikel 63 van het arbitragereglement en meer subsidiair hebben zij de hoogte van de schade betwist.
3.2.3In het beroepen vonnis heeft de rechtbank voor recht verklaard dat [appellanten] vanwege de kennelijke grove miskenning van wat een behoorlijke taakvervulling meebrengt onrechtmatig jegens [geïntimeerde] hebben gehandeld en aansprakelijk zijn voor de schade die [geïntimeerde] lijdt en/of zal lijden. Voorts zijn [appellanten] veroordeeld tot vergoeding van voornoemde schade, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet. [appellanten] zijn veroordeeld in de kosten van de procedure.
De rechtbank heeft in het beroepen vonnis overwogen dat het beroep van [appellanten] op de exoneratieclausule in de schadestaatprocedure beoordeeld moet worden.