ECLI:NL:GHSHE:2015:5054

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
3 december 2015
Publicatiedatum
7 december 2015
Zaaknummer
200.179.720/01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid in hoger beroep van verzoekster inzake schuldsaneringsregeling

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 3 december 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende de schuldsaneringsregeling van de appellante. De appellante had in eerste aanleg een schuldsaneringsregeling aangevraagd, welke op 14 december 2012 was uitgesproken. De rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft op 15 oktober 2015, op verzoek van de bewindvoerder, de schuldsaneringsregeling tussentijds beëindigd omdat de appellante haar verplichtingen niet nakwam. De appellante heeft hiertegen hoger beroep ingesteld, maar heeft de beroepstermijn overschreden. Het hof heeft vastgesteld dat de appellante op 5 november 2015 haar beroepschrift heeft ingediend, terwijl de termijn op 23 oktober 2015 was verstreken. De appellante heeft aangevoerd dat haar termijnoverschrijding verschoonbaar was vanwege haar medische problemen, maar het hof oordeelde dat zij niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat deze problemen haar hebben belet om tijdig hoger beroep in te stellen. Het hof heeft benadrukt dat aan beroepstermijnen strikt de hand moet worden gehouden en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een uitzondering op deze regel rechtvaardigen. Gezien het feit dat de appellante niet-ontvankelijk is verklaard, is er geen inhoudelijke behandeling van de zaak meer aan de orde. Het hof heeft ook opgemerkt dat, zelfs als de appellante ontvankelijk was geweest, het vonnis van de rechtbank zou zijn bekrachtigd op basis van de tekortkomingen in de nakoming van haar verplichtingen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak : 3 december 2015
Zaaknummer : 200.179.720/01
Zaaknummer eerste aanleg : C/02/12/1088 R
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: [appellante] ,
advocaat: mr. P.F.M. Gulickx.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 15 oktober 2015.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 5 november 2015, heeft [appellante] verzocht voormeld vonnis te vernietigen en, naar het hof begrijpt, haar schuldsaneringsregeling te continueren.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 25 november 2015. Bij die gelegenheid zijn mr. Gulickx en mevrouw [bewindvoerder 2] , waarnemend voor de heer [bewindvoerder 1] en hierna te noemen; de bewindvoerder, gehoord. [appellante] is, zonder bericht van verhindering, niet ter zitting in hoger beroep verschenen.
2.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 1 oktober 2015;
  • de brieven met bijlagen van de advocaat van [appellante] d.d. 12 november 2015, 13 november 2013, 16 november 2015 en 20 november 2015;
  • het begeleidingsformulier met bijlagen van de advocaat van [appellante] d.d. 18 november 2015;
- de brieven met bijlagen van de bewindvoerder d.d. 11 november 2015 en 12 november 2015.

3.De beoordeling

3.1.
Bij vonnis van 14 december 2012 is ten aanzien van [appellante] de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken.
3.2.
Bij vonnis waarvan beroep, heeft de rechtbank op de voet van artikel 350 lid 3 aanhef en sub c Faillissementswet (Fw) de toepassing van de schuldsaneringsregeling op verzoek van de bewindvoerder d.d. 29 juli 2015 tussentijds beëindigd, nu [appellante] een of meer van haar uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen niet naar behoren nakomt of door haar doen of nalaten de uitvoering van de schuldsaneringsregeling anderszins belemmert dan wel frustreert. Bij het ontbreken van enige baten voor uitdeling eindigt de schuldsaneringsregeling door het in kracht van gewijsde gaan van het vonnis.
3.3.
De rechtbank heeft dit, zakelijk weergegeven, als volgt gemotiveerd:
“Vast staat dat de bewindvoerder de rechtbank reeds tweemaal eerder heeft verzocht over te gaan tot tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling omdat schuldenaar niet voldeed aan de inlichtingen- en sollicitatieverplichting. (…)
Thans is echter vast komen te staan – en schuldenaar heeft dat ter zitting ook erkend – dat schuldenaar geen gebruik heeft gemaakt van de tweede (en derde) kans die haar is gegeven nu zij wederom in gebreke is gebleven naar behoren te voldoen aan haar informatie- en sollicitatieverplichting. De rechtbank neemt hierbij tevens in aanmerking dat de omstandigheid dat schuldenaar ziek is dan wel ziek is geweest haar niet ontslaat van de verplichting, voortvloeiend uit de schuldsaneringsregeling. Als schuldenaar zelf niet in staat was om haar verplichtingen, voortvloeiend uit de schuldsaneringsregeling naar behoren na te komen had het op haar weg gelegen daarbij hulp in te roepen van derden.”
3.4.
[appellante] kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen. [appellante] heeft in het beroepschrift - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. [appellante] stelt erg ziek te zijn en te zijn geweest en daardoor onder de medicatie te zitten. Hierdoor was het voor haar onmogelijk om aan al haar verplichtingen te voldoen. Bovendien was er niemand in haar directe omgeving is staat om deze verplichtingen van haar over te nemen. Van de bewindvoerder heeft [appellante] evenmin hulp ontvangen en ook hij heeft nagelaten om voor [appellante] hulp in te schakelen. Het niet voldoen aan alle verplichtingen valt [appellante] naar haar idee dan ook niet te verwijten. Vanwege deze fysieke gesteldheid was zij ook niet in staat om tijdig hoger beroep tegen het vonnis waarvan beroep in te stellen. Deze termijnoverschrijding acht [appellante] dan ook op die grond verschoonbaar.
3.5.
Hieraan is door mr. Gulickx namens [appellante] ter zitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - het volgende toegevoegd. Mr. Gulickx geeft desgevraagd aan niet te weten waarom [appellante] niet ter zitting in hoger beroep is verschenen. De dag voor voornoemde zitting heeft hij immers nog telefonisch contact met haar gehad en bij die gelegenheid heeft [appellante] hem te verstaan gegeven bij de behandeling van haar hoger beroep aanwezig te zullen zijn. Mr. Gulickx betreurt daarom dat zijn cliënte niet aanwezig is, maar hij merkt daarbij wel op het niet uit te sluiten dat [appellante] vanwege plotseling opgekomen pijnklachten, hetgeen bij [appellante] immers niet ongebruikelijk is, zich niet in staat achtte om zich naar het gerechtshof te begeven. Deze medische problematiek van [appellante] ligt volgens haar advocaat ook ten grondslag aan het feit dat zij haar hoger beroep veel te laat heeft ingesteld. [appellante] gebruikt voor haar pijnklachten immers sterke pijnstillers met versuffende bijwerkingen. Daar komt bij dat [appellante] naar de inschatting van haar advocaat ook nog eens onvoldoende door haar maatschappelijk werkster wordt begeleid en ondersteund. Overigens weet [appellante] dat haar hoger beroep te laat is ingesteld; dit is haar immers door mr. Gulickx medegedeeld. Met betrekking tot de nakoming van de informatieverplichting merkt mr. Gulickx op dat [appellante] wel degelijk informatiebescheiden aan haar bewindvoerder heeft doen toekomen en dat zij dit, nu zij deze informatie middels het zogenaamde “track and trace” principe heeft verzonden, ook kan aantonen. Voorts merkt mr. Gulickx op dat [appellante] ook geen nieuwe schulden heeft laten ontstaan; alle inkomsten van [appellante] gaan rechtstreeks naar de GKB, die maakt een gedeelte over aan de budgetbeheerder van [appellante] en van laatstgenoemde ontvangt [appellante] maandelijks een bescheiden bedrag aan leefgeld. Tot slot merkt mr. Gulickx op dat naar zijn inschatting [appellante] bij een continuering, al dan niet met een verlenging, van haar schuldsaneringsregeling gebaat zou zijn bij de aanstelling van een andere, adequater opererende maatschappelijk werker. [appellante] is immers niet in staat om haar eigen zaken naar behoren te behartigen en ontvangt nu uitsluitend enige steun van haar bejaarde moeder.
3.6.
De bewindvoerder heeft in zijn brief - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. [appellante] heeft de wettelijke beroepstermijn ruimschoots overtreden en deze overschrijding acht de bewindvoerder geenszins verschoonbaar. [appellante] heeft immers niet aangetoond dat het vonnis haar te laat zou hebben bereikt of dat er sprake zou zijn van een fout of verzuim die haar niet valt toe te rekenen. Ook toont zij niet aan dat zij vanwege haar fysieke gesteldheid niet in staat geacht kon worden om gedurende de beroepstermijn contact op te nemen met een advocaat. Voorts stelt de bewindvoerder dat er met het oog op de informatieplicht en ondanks herhaalde aansporingen en herinneringen nog immer een groot aantal stukken ontbreekt. Tevens merkt de bewindvoerder op dat uit de stukken is gebleken dat [appellante] gedurende het hele jaar 2014 zowel een ziektewetuitkering heeft ontvangen als werkzaamheden heeft verricht, hetgeen niet verenigbaar met elkaar is. Daarnaast heeft [appellante] nimmer medische stukken of rapportages overgelegd waaruit blijkt wanneer de problemen met haar zwangerschap zijn begonnen dan wel stukken of rapportages waaruit kon worden herleid wat de maximale belastbaarheid van [appellante] was. Tevens merkt de bewindvoerder op dat het heel wel mogelijk is dat [appellante] een boedelachterstand heeft laten ontstaan. De boedelstand zou immers aanzienlijk wijzigen als zou blijken dat [appellante] recht heeft op een aanvullende uitkering vanuit de Participatiewet. Tot slot merkt de bewindvoerder op dat het, zo [appellante] al niet in staat was om de voor haar uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren na te komen, nadrukkelijk op haar weg heeft gelegen om hiervoor hulp van derden in te schakelen, waarbij hij opmerkt dat hij, in reactie op hetgeen hieromtrent door [appellante] is gesteld, als bewindvoerder hiertoe niet gemachtigd is nu dit niet behoort tot zijn bevoegdheden.
3.7.
Hieraan is door de bewindvoerder ter zitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - het volgende toegevoegd. De bewindvoerder merkt op dat [appellante] haar inderdaad, zij het incidenteel onder het principe van “track and trace” informatiebescheiden heeft doen toekomen, maar dat het hier onvolledige informatie betrof. Het niet naar behoren nakomen van de informatieverplichting speelt ook eigenlijk al vanaf de aanvang van de schuldsaneringsregeling en hierin is, alle aansporingen van de bewindvoerder hiertoe ten spijt, nimmer enige substantiële dan wel duurzame verbetering gekomen. De bewindvoerder ziet dan ook geen heil in een eventuele termijnverlenging van de schuldsaneringsregeling. Aanwijzingen, laat staan garanties, dat [appellante] haar gedragingen alsdan alsnog zal verbeteren zijn er immers niet, zo stelt de bewindvoerder. De bewindvoerder heeft het verzoek om de schuldsaneringsregeling tussentijds te beëindigen dan ook gehandhaafd.
3.8.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.8.1.
De uitspraak in eerste aanleg dateert van 15 oktober 2015. De appeltermijn eindigde acht dagen nadien, derhalve op 23 oktober 2015. Het beroepschrift is ter griffie op 5 november 2015 binnengekomen en dus (in beginsel) te laat. Bij de beoordeling of deze overschrijding van de appeltermijn wellicht verschoonbaar moet worden geacht stelt het hof, mede overeenkomstig het recente arrest van de Hoge Raad van 11 juli 2014, ECLI:NL:HR:2014:1682, het navolgende voorop.
3.8.2.
Uitgangspunt is dat in het belang van een goede rechtspleging duidelijkheid dient te bestaan omtrent het tijdstip waarop een termijn voor het instellen van hoger beroep of cassatie begint te lopen (en eindigt), en dat aan beroepstermijnen strikt de hand moet worden gehouden. Slechts onder bijzondere omstandigheden kan daarop een uitzondering worden gemaakt. Een uitzondering is met name gerechtvaardigd indien degene die beroep instelt, ten gevolge van een door (de griffie van) de rechtbank of het hof begane fout of verzuim niet tijdig wist en redelijkerwijs ook niet kon weten dat de rechter uitspraak heeft gedaan en de uitspraak hem als gevolg van een niet aan hem toe te rekenen fout of verzuim pas na afloop van de termijn voor het instellen van hoger beroep of cassatie is toegezonden of verstrekt.
3.8.3.
Van dergelijke bijzondere omstandigheden is in onderhavige zaak evenwel geen enkele sprake. [appellante] stelt immers niet dat er met betrekking tot de verzending van het vonnis waarvan beroep door de griffie van de rechtbank een fout of verzuim zou zijn begaan waardoor zij niet wist en redelijkerwijs ook niet kon weten dat de uitspraak zou zijn gedaan. Ten overvloede merkt het hof hierbij op dat blijkens het proces-verbaal van die zitting de rechter [appellante] bij gelegenheid van de beëindigingszitting op 1 oktober 2015 ook de uitspraakdatum heeft medegedeeld.
3.8.4.
[appellante] stelt (dan ook) enkel dat zij ten gevolge van haar ernstige medische problematiek niet in staat was om eerder, feitelijk tijdig, hoger beroep in te stellen dan thans het geval is. Deze lezing de feiten wordt naar het oordeel van het hof op geen enkele wijze voldoende aannemelijk gemaakt. Niet valt in te zien wat het causale verband is tussen de door [appellante] geschetste medische problematiek en haar vermeende onvermogen tot het tijdig instellen van hoger beroep. Een en ander klemt des temeer nu [appellante] , blijkens een door haarzelf overgelegde rapportage, klaarblijkelijk wel in staat was op gedurende de appeltermijn haar huisarts te bezoeken. Van extreme medische omstandigheden die onderhavige termijnoverschrijding wellicht alsnog verschoonbaar zouden kunnen maken is derhalve evenmin enige sprake.
3.8.5.
Het hof acht onder deze omstandigheden de termijnoverschrijding dan ook niet verschoonbaar. De slotsom is dan ook dat [appellante] in haar beroep niet ontvankelijk is.
Aan een inhoudelijke behandeling van de zaak behoeft het hof dan ook niet meer toe te komen..
3.8.6.
Ten overvloede merkt het hof evenwel op dat, indien [appellante] haar beroepschrift tijdig zou hebben ingediend en derhalve wel ontvankelijk zou zijn geweest, het hof alsdan , gelet op het bepaalde in artikel 350 lid 3 aanhef en sub c Fw, zou hebben dienen te beoordelen of er bij [appellante] , in het licht van de overige omstandigheden van het geval, sprake is van het niet naar behoren nakomen van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen of het door haar doen of nalaten anderszins belemmeren dan wel frustreren van de uitvoering van de schuldsaneringsregeling. Alsdan zou het hof, op basis van de thans voorhanden gegevens, het vonnis waarvan beroep hebben bekrachtigd. [appellante] heeft immers meerdere kansen gekregen om de nakoming van de voor haar uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen, waaronder met name de informatieverplichting, alsnog naar behoren na te komen maar deze kansen heeft zij, zoals door [appellante] bij gelegenheid van de beëindigingszitting op 1 oktober 2015 ook is erkend, bij herhaling onbenut gelaten. Daargelaten dat het hof de bij herhaling geconstateerde tekortkomingen te ernstig en te structureel van karakter acht heeft het hof, gelet op de voorgeschiedenis zoals die blijkt uit de processtukken, er verder ook onvoldoende vertrouwen in dat [appellante] bij een eventuele verlenging alsnog correct en tijdig aan alle verplichtingen uit de wettelijke schuldsanering zal voldoen. Daar komt nog bij dat [appellante] zonder bericht van verhindering ter zitting in hoger beroep niet is verschenen en derhalve geen gebruik heeft gemaakt van de geboden gelegenheid een (persoonlijke) toelichting te geven op het door haar in hoger beroep gedane verzoek tot voortzetting van de toepassing van de schuldsaneringsregeling. Naar het oordeel van het hof dient dit voor rekening en risico van [appellante] te komen. Mede doordat de bewindvoerder al twee keer heeft verzocht om een tussentijdse beëindiging (mede in het kader waarvan door [appellante] toezeggingen zijn gedaan om in het vervolg aan haar verplichtingen te voldoen zoals [appellante] ook op 19 juni 2015, tijdens haar zwangerschap, naar niet of onvoldoende gemotiveerd is weersproken, toezeggingen heeft gedaan om de ontbrekende informatie nog diezelfde maand naar de bewindvoerder op te sturen hetgeen niet is gebeurd), acht het hof de handelwijze c.q. de gedragingen, ook gelet op de strekking van het overwogene in r.o. 3.8.5. ten aanzien van de door [appellante] geschetste medische problematiek, van [appellante] verwijtbaar.
3.9.
Het hof zal [appellante] niet-ontvankelijk verklaren in het door haar ingestelde hoger beroep.

4.De uitspraak

Het hof:
verklaart [appellante] niet-ontvankelijk in het hoger beroep.
Dit arrest is gewezen door mrs. L.Th.L.G. Pellis, A.P. Zweers-van Vollenhoven en A.J. Coster en in het openbaar uitgesproken op 3 december 2015.