ECLI:NL:GHSHE:2015:5022

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
3 december 2015
Publicatiedatum
3 december 2015
Zaaknummer
F 200 177 709_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ondertoezichtstelling van minderjarigen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de vader tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, waarin de kinderen [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3] onder toezicht zijn gesteld van de gecertificeerde instelling (GI) voor de duur van zes maanden. De vader, die de kinderen heeft erkend, is van mening dat er geen ernstige ontwikkelingsbedreiging meer is en dat de kinderen goed zijn hersteld van de gevolgen van de relatiebreuk tussen hem en de moeder. Hij heeft hulpverleners ingeschakeld en werkt samen met een familiegroepsplan. De GI en de Raad voor de Kinderbescherming zijn echter van mening dat er nog steeds zorgen zijn over de ontwikkeling van de kinderen en dat de ondertoezichtstelling noodzakelijk blijft. Tijdens de mondelinge behandeling zijn de betrokken partijen gehoord, waaronder de vader, de moeder, de GI en de raad. Het hof oordeelt dat de ontwikkeling van de kinderen nog steeds bedreigd is, maar dat de vader momenteel voldoende hulp accepteert en dat de situatie niet meer zo ernstig is dat een ondertoezichtstelling noodzakelijk is. Het hof vernietigt de beschikking van de rechtbank en wijst het verzoek van de raad tot ondertoezichtstelling af, maar bekrachtigt de beschikking voor de periode van ondertoezichtstelling tot heden.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak : 3 december 2015
Zaaknummer : 200.177.709/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/01/297015 / JE RK 15-1265
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. N.M.J. Schepens,
tegen
Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost Nederland, locatie [locatie] ,
verweerder,
hierna te noemen: de raad.
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
- [de moeder] (hierna te noemen: de moeder);
- Stichting Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant (hierna te noemen: de GI).

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats 's-Hertogenbosch van 1 september 2015.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 28 september 2015, heeft de vader verzocht voormelde beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, te bepalen dat het verzoek van de raad om de hierna nader te noemen kinderen onder toezicht te stellen van de GI wordt afgewezen als zijne ongegrond, onbewezen en niet steunend op de wet.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 23 oktober 2015, heeft de GI verzocht het hoger beroep van de vader af te wijzen en de bestreden beschikking in stand te laten.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 12 november 2015. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de vader, bijgestaan door mr. Schepens.
-de raad, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de raad] ;
- de moeder;
- de GI, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de stichting 1] en mevrouw [vertegenwoordiger van de stichting 2] .

3.De beoordeling

3.1.
Uit een eerdere relatie van de moeder is geboren:
- [minderjarige 1] (hierna te noemen: [minderjarige 1] ), op [geboortedatum] 2010 te [geboorteplaats] .
Uit de inmiddels verbroken relatie van de moeder en de vader (hierna tezamen: de ouders) zijn geboren:
- [minderjarige 2] (hierna te noemen: [minderjarige 2] ), op [geboortedatum] 2011 te [geboorteplaats] ;
- [minderjarige 3] (hierna te noemen: [minderjarige 3] ), op [geboortedatum] 2013 te [geboorteplaats] .
De vader heeft [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] erkend. De ouders zijn belast met het gezamenlijk ouderlijk gezag over de kinderen.
De kinderen hebben hun hoofdverblijfplaats bij de vader.
3.2.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking heeft de rechtbank [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] onder toezicht gesteld voor de duur van zes maanden.
3.3.
De vader kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.4.
De vader voert in het beroepschrift, zoals aangevuld ter zitting – samengevat – aan dat geen sprake (meer) is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging van de kinderen. De kinderen zijn eind 2014 geconfronteerd met de relatiebreuk tussen de ouders waardoor zij enige tijd uit hun normale doen zijn geweest. Zij zijn inmiddels gewend aan de huidige situatie. [minderjarige 1] heeft zich goed herpakt en heeft verbetering in de klas laten zien. Hij is overgegaan naar groep 2. Voor [minderjarige 2] heeft de vader hulp ingeschakeld van specialisten binnen het St. Anna Ziekenhuis te [plaats] . Wat betreft [minderjarige 3] waren er nauwelijks zorgen.
De vader stelt voorts, gedurende het gehele proces op eigen initiatief hulpverleners te hebben betrokken naar aanleiding van allerlei zorgen die via de GI naar voren kwamen. De kinderen hebben bij de vader de hoogste prioriteit; hij stelt open en transparant te zijn en te blijven richting alle betrokken hulverleners. De ouders werken thans in het kader van het familiegroepsplan samen met Wij [vestigingsnaam] . Het familiegroepsplan is een werkwijze van de ouders waarin zij samenwerken met hulpverlenende instanties. Het groepsplan is in ontwikkeling; daarbij worden directe familie, vrienden en buren betrokken en het staat los van een ondertoezichtstelling, zodat de huidige ondertoezichtstelling daarvoor niet gehandhaafd hoeft te worden.
De ouders gaan goed met elkaar om. Zij maken reeds maandenlang samen afspraken over de zorgregeling en de kinderen hebben regelmatig en onbelast contact met de moeder.
Subsidiair stelt de vader dat niet is gebleken dat de ouders onvoldoende hulp accepteren, dat de ingezette hulpverlening mogelijk niet passend zou zijn of dat coördinatie door de GI nodig zou zijn in een gedwongen kader. De vader stelt in staat te zijn om de benodigde hulpverlening zelf in te schakelen en te accepteren.
3.5.
De raad voert ter zitting aan dat de betrokkenen vooral bezig zijn om structuur te brengen aan de hulpverlening, maar dat deze nog onvoldoende staat. De raad stelt dat sinds de ondertoezichtstelling onvoldoende concreet is gewerkt aan de begeleiding van de ontwikkeling van de kinderen en het wegnemen van de ontwikkelingsbedreiging die de raad bij de kinderen zag.
3.6.
De moeder voert ter zitting aan dat er recentelijk een behandelplan met betrekking tot haar verslaving en andere problematiek is opgesteld door Novadic Kentron; na een plaatsing bij het Moeder- en kindcentrum van Kompaan en De Bocht zal de moeder EMDR-therapie gaan volgen. Daarbij zullen er onverwacht urinecontroles worden uitgevoerd. De eerder gestelde diagnose PTSS zal opnieuw worden beoordeeld. De moeder stelt verder dat zij nu wel met Wij [vestigingsnaam] samenwerkt, dat de ouders thans op één lijn zitten en dat zij druk doende is alle zaken op een rij te zetten.
Verder stelt de moeder dat zij onder begeleiding contact heeft met de kinderen.
3.7.
De GI voert in het verweerschrift, zoals aangevuld ter zitting, aan dat zij zich ernstig zorgen maakt om de aanwezige ontwikkelingsbedreigingen van de kinderen, de gemelde zorgsignalen en het ontbreken van voldoende zicht op hoe en of hiervoor adequate hulpverlening is ingezet. De GI richt zich thans nog met name op het vergaren van informatie. De GI is aangesloten bij de wens van de vader om de regie te mogen voeren. Tijdens regelmatige evaluaties zal de voortgang van de hulpverlening, de kinderen op school en andere bijzonderheden worden besproken, zodat de GI in staat is te inventariseren wat er is aan hupverlening, te kijken of wat reeds is gestart wel voldoende is en zo nodig de hulp bij te stellen. Het familiegroepsplan moet nog verder van de grond komen; er dient meer inbedding van de hulpverlening te zijn alvorens het mogelijk is de ondertoezichtstelling op te heffen. Volgens de GI wordt hulpverlening momenteel door de ouders geaccepteerd, omdat wordt aangesloten bij de hulpverlening die de ouders hebben opgestart. De GI zet echter haar vraagtekens bij de mate van acceptatie van de hulpverleners door de ouders indien de huidige hulpverlening onvoldoende uitkomst biedt.
Daarbij had de moeder weerstand tegen samenwerking met Wij [vestigingsnaam] die in het vrijwillige kader coördinerend en ondersteunend optreedt richting de ouders. De GI vindt vrijwillige hulpverlening dan ook realistisch noch haalbaar en vindt het niet in het belang van de kinderen om de ondertoezichtstelling op te heffen. De GI verwacht dat de ouders de samenwerking met Wij [vestigingsnaam] niet zelfstandig zullen vasthouden gezien de door hen genoemde negatieve ervaringen uit het verleden.
De vader heeft sinds de ondertoezichtstelling stappen gezet; er lijkt een vorm van samenwerking met de GI tot stand te komen. Het aandeel van de moeder is echter summier. Zij lijkt in beslag genomen door haar eigen problemen en blijkt moeizaam afspraken na te komen.
De GI maakt zich zorgen om de veiligheid van de kinderen tijdens het begeleid contact dat de moeder met hen heeft nu de vader in het verleden het drugsgebruik van de moeder onvoldoende heeft onderkend.
Verder wil de GI ook zicht krijgen op de (on)mogelijkheden van de ouders op pedagogisch vlak, omdat de zorgelijke ontwikkeling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] niet lijkt voort te komen uit een vorm van kindeigen problematiek. Daarop is geen hulpverlening gericht.
3.8.
Het hof overweegt het volgende.
3.8.1.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
3.8.2.
Het hof is met de rechtbank van oordeel dat [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd; er zijn de nodige zorgsignalen op het gebied van in ieder geval de sociaal-emotionele en cognitieve ontwikkeling van de kinderen. Het hof overweegt daartoe dat de effecten van de gebeurtenissen in het verleden nog steeds zichtbaar zijn; met name [minderjarige 1] en [minderjarige 2] vertonen gedrag dat niet leeftijdsadequaat wordt geacht. De ontwikkeling van de kinderen dient naar het oordeel van het hof dan ook zorgvuldig te worden bewaakt; het hof acht het dan ook in het belang van de kinderen om de ingezette hulpverlening te continueren. Het hof is echter van oordeel dat onvoldoende is komen vast te staan dat de huidige situatie zo is dat de ontwikkelingsbedreigingen niet in het vrijwillige kader kunnen worden weggenomen. Het hof acht een ondertoezichtstelling op dit moment daarom niet (meer) noodzakelijk. Het hof overweegt voorts dat voldoende is gebleken dat de vader momenteel hulp accepteert; de vader heeft onbestreden gesteld dat de ouders samenwerken met Wij [vestigingsnaam] en overige hulpverlenende instanties en dat hij thans een open en transparante houding aanneemt ten opzichte van de hulpverlening.
De vader toont inzet en neemt initiatieven om de door hem gewenste – en voor de kinderen noodzakelijke – hulpverlening in te schakelen en om het familiegroepsplan van de grond te krijgen. De vader wordt hierin begeleid door Familiegroepsplan.nl.
Het hof gaat ervan uit dat de vader de noodzakelijke hulpverlening verder gestalte zal geven en zal accepteren. Indien dit niet het geval zou blijken en/of de ingezette hulpverlening in het vrijwillig kader onvoldoende is om de ontwikkelingsbedreiging van de kinderen weg te nemen zal alsnog hulpverlening in een gedwongen kader aan de orde zijn. Voor nu is onvoldoende komen vast te staan dat de zorg die in verband met het wegnemen van de ontwikkelingsbedreiging van de kinderen noodzakelijk is voor de kinderen en de ouders door de ouders niet of onvoldoende zal worden geaccepteerd.
3.9.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking vanaf heden zal worden vernietigd en het inleidende verzoek van de raad vanaf heden alsnog dient te worden afgewezen.

4.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 1 september 2015 met ingang van heden;
en in zoverre opnieuw recht doende:
wijst met ingang van heden alsnog af het inleidend verzoek van de raad tot ondertoezichtstelling van voornoemde minderjarigen;
bekrachtigt de genoemde beschikking voor wat betreft de ondertoezichtstelling over de periode van 1 september 2015 tot heden.
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H. van Winkel, J.H.J.M. Mertens-Steeghs en C.M.E. de Koning en in het openbaar uitgesproken op 3 december 2015.