Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.[geïntimeerde 1] ,wonende te [woonplaats] ,
[geïntimeerde 2],
wonende te [woonplaats] ,
[geïntimeerde 3],
wonende te [woonplaats] ,
[geïntimeerde 4],
[geïntimeerde 5],
[geïntimeerde 6],
Gemeente Roermond,
1.Het geding in eerste aanleg (zaaknr. C/03/208129/KG ZA 15-342)
2.Het geding in hoger beroep
- de dagvaarding in hoger beroep;
- de memorie van grieven met producties;
- de memorie van antwoord van [geïntimeerden c.s.] ;
- de akte van [appellant] ;
- de antwoordakte van [geïntimeerden c.s.] ;
3.De beoordeling
" [appellant] heeft aangevoerd dat de vonnissen van 1 juli 1993 en 18 augustus 1994 enkele aperte onjuistheden bevatten, met name waar het gaat om de pachtrechten op zowel de hoeve, het woonhuis en de varkensstallen. Het oordeel van de Pachtkamer ter zake is gebaseerd op onjuiste en onvolledige informatie betreffende de afspraken tussen [appellant] en zijn ouders over de pacht, aldus [appellant] . Ook dit verweer kan geen doel kan treffen. De vonnissen van 1 juli 1993 en 18 augustus 1994 hebben gezag van gewijsde. Net als in het vonnis van 1 juli 1993 is overwogen, dient de rechtbank in deze procedure uit te gaan van hetgeen is uitgemaakt in de uitspraak van de pachtkamer van het kantongerecht Roermond van 12 december 1991, namelijk dat [appellant] pachter is van de hoeve, met uitzondering van het woonhuis en de varkensstallen. Hetgeen [appellant] hieromtrent meer naar voren heeft gebracht behoeft geen bespreking".
"gebouwen en erf", zoals ook blijkt uit een taxatie van februari 2011, en omdat voorts uit een schriftelijk stuk van 11 september 1970 blijkt dat tussen [appellant] en zijn ouders is overeengekomen dat [appellant] na het overlijden van zijn ouders ook de woning in pacht zou krijgen. Het feit dat sprake is van pacht van zowel de gebouwen als het erf brengt mee dat [appellant] , zo voert hij aan, niet kan worden veroordeeld mee te werken aan een overeenkomst van koop en verkoop aan de Gemeente vrij van pacht.
na het ten uitvoer te leggen vonnisvoorgevallen of aan het licht gekomen feiten en omstandigheden geconcludeerd moet worden dat door de executie aan de zijde van de geëxecuteerde een noodtoestand zal ontstaan en dat de executant misbruik van zijn bevoegdheid maakt door het vonnis desondanks ten uitvoer te leggen, kan staking of schorsing van de executie worden bevolen. Feiten en omstandigheden die de rechter die het desbetreffende vonnis heeft gewezen in aanmerking heeft genomen, of in aanmerking zou hebben kunnen nemen indien de feiten en omstandigheden in die procedure naar voren waren gebracht, moeten in het kader van een executiegeschil buiten beschouwing blijven.