ECLI:NL:GHSHE:2015:5000

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
1 december 2015
Publicatiedatum
1 december 2015
Zaaknummer
HD 200.175.122_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep kort geding over de tenuitvoerlegging van een onherroepelijk vonnis met betrekking tot een onverdeelde nalatenschap en pachtrechten

In deze zaak gaat het om een hoger beroep in kort geding dat is ingesteld door [appellant] tegen [geïntimeerden c.s.] en de Gemeente Roermond. De zaak betreft de tenuitvoerlegging van een onherroepelijk vonnis van de rechtbank Limburg, waarin [appellant] werd veroordeeld om een koopovereenkomst te sluiten voor een perceel grond dat deel uitmaakt van een onverdeelde nalatenschap. Het hof oordeelt dat het gesloten stelsel van rechtsmiddelen inhoudt dat inhoudelijke bezwaren tegen het vonnis in het stadium van de tenuitvoerlegging niet meer kunnen worden aangevoerd, tenzij er sprake is van misbruik van bevoegdheid. Het hof concludeert dat het te executeren vonnis geen feitelijke of juridische misslag bevat en dat er geen noodtoestand is ontstaan door na het vonnis voorgevallen feiten. De vordering van [appellant] om de tenuitvoerlegging te staken wordt afgewezen, en de vordering in reconventie van [geïntimeerden c.s.] om [appellant] te veroordelen tot ontruiming van het perceel wordt toegewezen. Het hof bekrachtigt het vonnis van de voorzieningenrechter en veroordeelt [appellant] in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer 200.175.122/01
arrest van 1 december 2015
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
advocaat: mr. P.B.A. Acda te Roermond,
tegen

1.[geïntimeerde 1] ,wonende te [woonplaats] ,

2.
[geïntimeerde 2],
wonende te [woonplaats] ,
3.
[geïntimeerde 3],
wonende te [woonplaats] ,
4.
[geïntimeerde 4],
wonende te [woonplaats] ,
5.
[geïntimeerde 5],
wonende te [woonplaats] ,
6.
[geïntimeerde 6],
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. Y.G.M.J. Breukers te Roermond,
7.
Gemeente Roermond,
zetelende te Roermond,
in hoger beroep niet verschenen,
geïntimeerden,
op het bij exploot van dagvaarding van 6 augustus 2015 ingeleide hoger beroep van het vonnis in kort geding van de voorzieningenrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 10 juli 2015, gewezen tussen appellant ( [appellant] ) als eiser in conventie, verweerder in reconventie, geïntimeerden sub 1 tot en met 6 ( [geïntimeerden c.s.] ) als gedaagden in conventie, eisers in reconventie, en geïntimeerde sub 7 (de Gemeente) als gevoegde partij aan de zijde van [geïntimeerden c.s.]

1.Het geding in eerste aanleg (zaaknr. C/03/208129/KG ZA 15-342)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep;
  • de memorie van grieven met producties;
  • de memorie van antwoord van [geïntimeerden c.s.] ;
  • de akte van [appellant] ;
  • de antwoordakte van [geïntimeerden c.s.] ;
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

Het hof gaat uit van de volgende feiten.
3.1.1.
[appellant] en [geïntimeerden c.s.] zijn (klein)kinderen en de erfgenamen van [erflater] en [erflaatster] , overleden op 29 augustus 1981 respectievelijk 2 november 1985. Tot de nog onverdeelde nalatenschap behoort de onroerende zaak [het perceel] te [plaats] , een perceel grond van 1.605 m2 met daarop een stal (hierna: het perceel). Een voorheen op het perceel aanwezige hoeve en berging zijn gesloopt. Het perceel beschikt niet over een water- of elektriciteitsaansluiting.
3.1.2.
Bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis van 5 februari 2014 (zaaknummer C/04/117237/HA ZA 12-235, productie 2 bij inleidende dagvaarding) heeft de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, op vordering van [geïntimeerden c.s.] :
- [appellant] veroordeeld om binnen 14 dagen na betekening van het vonnis een overeenkomst van koop en verkoop te sluiten betreffende het perceel, tezamen met de overige erven als verkoper en met de gemeente Roermond als koper, zulks conform het aanbod van de Gemeente bij brief van 1 november 2011 en voor het overige onder de gebruikelijke bedingen;
- [appellant] veroordeeld om na de totstandkoming van de koopovereenkomst alle noodzakelijke medewerking te verlenen aan het passeren van de voor levering van het perceel vereiste notariële akte en de inschrijving daarvan in de openbare registers;
- bepaald dat, indien en voor zover [appellant] aan deze veroordelingen geen gevolg geeft, het vonnis in de plaats treedt van de toestemming en/of wilsverklaring en/of handtekening van [appellant] bij het tot stand komen van de koopovereenkomst en/of bij het opmaken van de voor levering vereiste notariële akte.
In het door [appellant] tegen dit vonnis ingestelde hoger beroep is hij bij arrest van dit hof van 16 september 2014 (zaaknummer HD 200.150.539/01) niet-ontvankelijk verklaard, met veroordeling van [appellant] in de proceskosten van [geïntimeerden c.s.]
3.1.3.
Bij exploot van betekening en bevel van 22 juni 2015 (productie 1 bij inleidende dagvaarding) zijn [geïntimeerden c.s.] tot tenuitvoerlegging van het vonnis van 5 februari 2014 overgegaan, in die zin dat [appellant] is opgeroepen om op 6 juli 2015 ten kantore van de notaris de koopovereenkomst te komen ondertekenen.
3.2.
[appellant] vordert in de onderhavige procedure in conventie [geïntimeerden c.s.] te verbieden eerdergenoemd vonnis van 5 februari 2014 en eerdergenoemd arrest van 16 september 2014 ten uitvoer te doen leggen, dan wel die tenuitvoerlegging te schorsen, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 100.000,-, althans van een in goede justitie te bepalen bedrag.
[appellant] voert ter onderbouwing van zijn vordering kort gezegd aan dat [geïntimeerden c.s.] hun bevoegdheid genoemde uitspraken ten uitvoer te leggen misbruiken. Volgens [appellant] berust de executoriale titel op een feitelijke en/of juridische misslag en doet de tenuitvoerlegging op grond van na de uitspraak aan het licht gekomen feiten een noodtoestand ontstaan.
[geïntimeerden c.s.] hebben gemotiveerd verweer gevoerd tegen de vordering in conventie.
In reconventie hebben [geïntimeerden c.s.] gevorderd [appellant] te veroordelen het perceel binnen twee maanden na de totstandkoming van de koopovereenkomst met de Gemeente te ontruimen en ontruimd te houden.
3.3.
Bij het bestreden vonnis heeft de voorzieningenrechter de vordering in conventie afgewezen en de vordering in reconventie toegewezen.
3.4.
Bij memorie van grieven heeft [appellant] drie grieven aangevoerd en geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden vonnis en tot het alsnog toewijzen van zijn vordering in conventie.
[geïntimeerden c.s.] concluderen bij memorie van antwoord tot bekrachtiging van het bestreden vonnis.
3.5.
In de eerste plaats constateert het hof dat de rolraadsheer aan de Gemeente, die hoewel behoorlijk opgeroepen niet in hoger beroep is verschenen, ten onrechte geen verstek heeft verleend. Het hof zal daartoe alsnog overgaan.
in conventie:
3.6.
[appellant] is bij arrest van dit hof van 16 september 2014 niet-ontvankelijk verklaard in het door hem ingestelde hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank van 5 februari 2014, terwijl gesteld noch gebleken is dat [appellant] tegen dat arrest beroep in cassatie heeft ingesteld. Er moet dus van worden uitgegaan dat het vonnis van 5 februari 2014 kracht van gewijsde heeft gekregen. Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen brengt mee dat inhoudelijke bezwaren tegen het onherroepelijk geworden vonnis van 5 februari 2014 in het stadium van de tenuitvoerlegging in beginsel niet meer kunnen worden aangevoerd. Slechts indien sprake is van misbruik van bevoegdheid bij de tenuitvoerlegging kan staking daarvan worden bevolen. Dat zal het geval kunnen zijn indien het te executeren vonnis klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag berust of indien de tenuitvoerlegging op grond van na dit vonnis voorgevallen of aan het licht gekomen feiten klaarblijkelijk aan de zijde van de geëxecuteerde een noodtoestand zal doen ontstaan, waardoor een (onverwijlde) tenuitvoerlegging niet kan worden aanvaard.
3.7.1.
De rechtbank heeft in rechtsoverweging 4.4 van haar vonnis van 5 februari 2014 overwogen:
" [appellant] heeft aangevoerd dat de vonnissen van 1 juli 1993 en 18 augustus 1994 enkele aperte onjuistheden bevatten, met name waar het gaat om de pachtrechten op zowel de hoeve, het woonhuis en de varkensstallen. Het oordeel van de Pachtkamer ter zake is gebaseerd op onjuiste en onvolledige informatie betreffende de afspraken tussen [appellant] en zijn ouders over de pacht, aldus [appellant] . Ook dit verweer kan geen doel kan treffen. De vonnissen van 1 juli 1993 en 18 augustus 1994 hebben gezag van gewijsde. Net als in het vonnis van 1 juli 1993 is overwogen, dient de rechtbank in deze procedure uit te gaan van hetgeen is uitgemaakt in de uitspraak van de pachtkamer van het kantongerecht Roermond van 12 december 1991, namelijk dat [appellant] pachter is van de hoeve, met uitzondering van het woonhuis en de varkensstallen. Hetgeen [appellant] hieromtrent meer naar voren heeft gebracht behoeft geen bespreking".
Bij genoemd vonnis van 18 augustus 1994, dat tussen partijen gezag van gewijsde heeft, is ter verdeling van de nalatenschap de openbare dan wel onderhandse verkoop van het perceel gelast (zie de rechtsoverwegingen 2.4 en 4.3 van het vonnis van 5 februari 2014).
3.7.2.
Met grief I stelt [appellant] aan de orde dat rechtsoverweging 4.4 van het vonnis van 5 februari 2014 volgens hem een kennelijke misslag vormt, omdat de (nog steeds geldende) pachtovereenkomst betrekking heeft op
"gebouwen en erf", zoals ook blijkt uit een taxatie van februari 2011, en omdat voorts uit een schriftelijk stuk van 11 september 1970 blijkt dat tussen [appellant] en zijn ouders is overeengekomen dat [appellant] na het overlijden van zijn ouders ook de woning in pacht zou krijgen. Het feit dat sprake is van pacht van zowel de gebouwen als het erf brengt mee dat [appellant] , zo voert hij aan, niet kan worden veroordeeld mee te werken aan een overeenkomst van koop en verkoop aan de Gemeente vrij van pacht.
3.7.3.
Partijen hebben in de procedure die heeft geleid tot het vonnis van 5 februari 2014 uitvoerig gedebatteerd over de vraag of en in hoeverre aan [appellant] nog pachtrechten toekomen en of daadwerkelijk nog sprake is van een door [appellant] op het perceel gevoerd bedrijf en uitgeoefende pachtrechten. Voor een hernieuwd debat daaromtrent is in dit executiegeschil geen plaats. Naar het oordeel van het hof is, mede gezien rechtsoverweging 4.4 van het vonnis van 5 februari 2014, in ieder geval geen sprake van een evidente, direct duidelijke en redelijkerwijs niet voor discussie vatbare onjuiste beslissing van de rechtbank. Er moet derhalve van worden uitgegaan dat, zoals de rechtbank heeft overwogen en beslist, de pachtrechten van [appellant] aan toewijzing van de vordering van [geïntimeerden c.s.] en levering van het perceel vrij van pachtrechten aan de Gemeente niet in de weg staan. Grief I faalt.
3.8.1.
Met grief II betoogt [appellant] dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat tenuitvoerlegging van het vonnis van 5 februari 2014 voor [appellant] een noodtoestand tot gevolg zal hebben. Als gevolg van de executie zal [appellant] op straat komen te staan, zal hij zijn bedrijf niet meer kunnen uitoefenen en zullen naar aannemelijk is de pachtrechten van [appellant] niet gerespecteerd worden. [appellant] heeft aangevoerd dat uit de balans van zijn onderneming betreffende het jaar 2013 (productie 5 bij inleidende dagvaarding), die de rechtbank in haar vonnis van 5 februari 2014 niet heeft kunnen meewegen, blijkt dat het bedrijf van [appellant] nog immer is gevestigd aan de [het perceel] en dat [appellant] daar nog steeds vee houdt.
3.8.2.
Alleen indien op grond van
na het ten uitvoer te leggen vonnisvoorgevallen of aan het licht gekomen feiten en omstandigheden geconcludeerd moet worden dat door de executie aan de zijde van de geëxecuteerde een noodtoestand zal ontstaan en dat de executant misbruik van zijn bevoegdheid maakt door het vonnis desondanks ten uitvoer te leggen, kan staking of schorsing van de executie worden bevolen. Feiten en omstandigheden die de rechter die het desbetreffende vonnis heeft gewezen in aanmerking heeft genomen, of in aanmerking zou hebben kunnen nemen indien de feiten en omstandigheden in die procedure naar voren waren gebracht, moeten in het kader van een executiegeschil buiten beschouwing blijven.
3.8.3.
[appellant] heeft in het kader van grief II gewezen op een Hinderwetvergunning van 31 maart 1976 (productie 1 bij memorie van grieven), zijn inschrijving bij de Kamer van Koophandel, de vaststelling van het desbetreffende bestemmingsplan op 24 september 1981, een kroonbeschikking van 16 mei 1986, een uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 26 november 2008 (productie 2 bij memorie van grieven), een brief van de wethouder van de Gemeente van 10 december 2007 (productie 4 bij memorie van grieven) en zijn leeftijd. Al deze feiten en omstandigheden, die in de procedure die heeft geleid tot het vonnis van 5 februari 2014 zijn of hadden kunnen worden ingebracht, moeten worden geacht door de rechtbank te zijn meegewogen bij haar oordeel dat [appellant] op het perceel geen bedrijf meer uitoefent. Dat de rechtbank bij dat oordeel geen rekening heeft kunnen houden met de nadien beschikbaar gekomen balans betreffende het jaar 2013 kan [appellant] niet baten. Van een nieuw, na het vonnis van 5 februari 2014 voorgevallen feit dat tot staking of schorsing van dat vonnis noopt is geen sprake. Grief II faalt.
Evenmin kan het in de geding brengen van bedoelde balans tot het oordeel leiden dat de rechtbank kennelijk de plank heeft misgeslagen door te overwegen dat van een daadwerkelijk op het perceel uitgeoefend bedrijf geen sprake meer is.
in reconventie:
3.9.1.
Grief III is gericht tegen de toewijzing van de vordering van [geïntimeerden c.s.] in reconventie (de veroordeling van [appellant] om het perceel binnen twee maanden na de totstandkoming van de koopovereenkomst te ontruimen en ontruimd te houden). [appellant] voert in dit verband aan dat de ontruiming in strijd is met de hem toekomende pachtrechten.
3.9.2.
Zoals hiervoor reeds overwogen is het vonnis van de rechtbank van 5 februari 2015 onherroepelijk en heeft daarmee tussen partijen gezag van gewijsde.
Gelet daarop moet er in het kader van dit kort geding van worden uitgegaan, zoals de rechtbank in het vonnis van 5 februari 2014 heeft overwogen en beslist, dat de pachtrechten van [appellant] niet in de weg staan aan verkoop van het perceel (vrij van pacht) aan de Gemeente. Daaruit volgt naar het oordeel van het hof dat ook de vordering tot ontruiming (na verkoop van het perceel) toewijsbaar is. De voorzieningenrechter heeft terecht overwogen dat het belang van [geïntimeerden c.s.] en de Gemeente daarbij evident is. Grief III faalt.
3.10.
Gelet op het voorgaande falen de grieven en zal het bestreden vonnis worden bekrachtigd. Er is geen grond [geïntimeerden c.s.] te verbieden het vonnis van 5 februari 2014 en/of het arrest van 16 september 2014 ten uitvoer te leggen.
3.11
Als de in het ongelijk gestelde partij zal [appellant] in de proceskosten van het hoger beroep worden veroordeeld, met inbegrip van de door [geïntimeerden c.s.] gevorderde nakosten.

4.De uitspraak

Het hof:
verleent verstek tegen de Gemeente;
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellant] in de proceskosten van het hoger beroep,
welke kosten tot op heden aan de zijde van de Gemeente worden begroot op nihil,
en welke kosten tot op heden aan de zijde van [geïntimeerden c.s.] worden begroot op € 311,- aan griffierecht en op € 1.341,- aan salaris advocaat, en voorts, indien niet binnen 14 dagen na de datum van dit arrest is voldaan aan deze proceskostenveroordeling, voor wat betreft de nakosten op € 131,- indien geen betekening plaatsvindt, dan wel op € 199,- indien betekening plaatsvindt;
verklaart deze proceskostenveroordeling ten gunste van [geïntimeerden c.s.] uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. S. Riemens, D.A.E.M. Hulskes en J.J. Verhoeven en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 1 december 2015.
griffier rolraadsheer