6.1.In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
SWZ heeft met ingang van 24 april 2002 de woning aan [het adres] te [woonplaats] verhuurd aan [appellante] . [appellante] is geboren op [geboortedatum] 1936 en zij was op 24 april 2002 dus 65 jaar oud.
Op de huurovereenkomst zijn algemene voorwaarden van toepassing verklaard. In artikel 7 lid 1 van de algemene voorwaarden staat onder meer dat de huurder het gehuurde als een goed huurder zal gebruiken. In artikel 7 lid 4 van de algemene voorwaarden staat dat de huurder omwonenden geen hinder of overlast zal bezorgen.
SWZ heeft bij de inleidende dagvaarding een aanzienlijk aantal klachtbrieven en klachtformulieren van omwonenden van acht verschillende adressen in de straat overgelegd, die betrekking hebben op door [appellante] veroorzaakte overlast.
Acht bewoners van de straat hebben in mei 2012 een schriftelijke klacht over de door [appellante] veroorzaakte overlast ingediend bij de burgemeester. In dat kader heeft SWZ een schriftelijke klachteninventarisatie gemaakt. Ook die inventarisatie is in het geding gebracht
Inschakeling van politie, Bemoeizorg en het Riagg heeft niet tot een afname van de klachten geleid. [appellante] heeft kenbaar gemaakt geen hulpverlening te willen accepteren.
Bij brief van 19 maart 2013 heeft SWZ [appellante] gesommeerd het veroorzaken van geluidsoverlast in de voor de nachtrust bestemde uren te staken, en aangekondigd dat bij gebreke daarvan verdere juridische stappen zullen worden genomen. Ook op 10 juni 2013 heeft SWZ een brief met een vergelijkbare strekking aan [appellante] verzonden.
Bij brief van 2 augustus 2013 heeft SWZ aan [appellante] vervangende woonruimte aangeboden. Namens [appellante] heeft haar broer kenbaar gemaakt dat het aanbod alleen zal worden geaccepteerd als [appellante] een verhuiskostenvergoeding ontvangt.
SWZ heeft een rapport van de wijkagent van 2 oktober 2013 overgelegd. In dat rapport staat onder meer het volgende:
“In mijn hoedanigheid als wijkagent heb ik binnen de wijk een belangrijke informatiepositie. (…)
Ambtshalve is mij bekend dat in het gebied waarin perceel [het adres] te [postcode] [woonplaats] is gelegen, sprake is van veel overlastmeldingen gerelateerd aan genoemd adres. (…)
In deze straat is een pleintje gelegen waar omheen en dicht in de buurt woningen zijn gelegen waarin in hoofdzaak ouderen en 1 persoon huishoudens wonen.
De betreffende woning betreft een zogenaamd rijtjeshuis en maakt deel uit van zogenaamde seniorenwoningen verhuurt door wonen-Zuid.
Deze woning is een eenpersoonswoning en wordt bewoond door een vrouwelijk persoon welke in onze politieregistratie voorkomt. Er kan worden gesteld dat deze persoon, reeds over vele jaren veel overlast heeft veroorzaakt vanuit haar woonsituatie.
(…)
Hierdoor bestaat er, zoals is gebleken in gesprekken, een angstgevoel bij andere bewoners van [het adres] .
Enkele voorbeelden zijn:
(…)
In het verleden is geregeld contact geweest met hulpverleningsinstanties, zoals Bemoeizorg van het Riagg, maatschappelijk werk, waarbij de bewoner van [het adres] te [woonplaats] bekend is. In overleg is getracht aan haar professionele hulp aan te bieden. Dit wordt door haar stelselmatig geweigerd.
Als wijkagent maak ik mij ernstig zorgen over de veiligheid en leefbaarheid in directe omgeving van [het adres] .
Er zijn al geluiden gehoord dat mensen voornemens zijn eigen rechter te willen spelen. Deze geluiden zijn afkomstig van hoofdzakelijk oudere mensen, lees 65 plus.
De persoon van [het adres] te [woonplaats] heeft vermoedelijk psychische problemen en in het kader daarvan is haar reeds diverse keren professionele hulp aangeboden doch zij staat niet open voor deze hulp.
(…)”
i. Bij brief van 11 oktober 2013 heeft SWZ aan [appellante] meegedeeld dat aan haar geen verhuiskostenvergoeding zal worden verstrekt en dat, als [appellante] het aanbod voor een andere woning niet accepteert, een procedure zal worden gestart waarin de ontbinding van de huurovereenkomst zal worden gevorderd.
6.2.1.In de onderhavige procedure vorderde SWZ in het geding in eerste aanleg, kort gezegd:
ontbinding van de huurovereenkomst;
veroordeling van [appellante] tot ontruiming van het gehuurde;
veroordeling van [appellante] tot betaling van een gebruiksvergoeding van € 518,92 per maand over de periode vanaf de ontbinding van de huurovereenkomst tot het eind van de maand waarin de ontruiming van het gehuurde plaatsvindt;
met veroordeling van [appellante] in de proceskosten.
Aan deze vordering heeft SWZ ten grondslag gelegd dat [appellante] in de nakoming van de huurovereenkomst is tekortgeschoten door langdurig ernstige overlast te veroorzaken voor omwonenden. Volgens SWZ is in verband daarmee niet van haar te vergen de huurovereenkomst nog te laten voortduren.
6.2.2.[appellante] heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.
6.2.3.In het vonnis van 25 juni 2014 heeft de kantonrechter geoordeeld dat [appellante] in de nakoming van de huurovereenkomst tekort geschoten is door in grote mate overlast te veroorzaken en dat die tekortkoming zodanig ernstig is dat van SWZ niet te vergen is de huurovereenkomst nog te laten voortduren. Op grond van deze oordelen heeft de kantonrechter, kort gezegd:
de huurovereenkomst ontbonden;
[appellante] veroordeeld om het gehuurde binnen een maand na betekening van het vonnis te ontruimen;
[appellante] veroordeeld tot betaling van een gebruiksvergoeding van € 518,92 per maand over de periode vanaf de ontbinding van de huurovereenkomst tot het eind van de maand waarin de ontruiming van het gehuurde plaatsvindt;
[appellante] in de proceskosten veroordeeld.
6.2.4.Op 12 augustus 2014 heeft de ontruiming van de woning plaatsgevonden. [appellante] heeft geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om de woning in de maand na de betekening van het vonnis zelf te ontruimen.
Naar aanleiding van de “wijziging van eis” van [appellante]
6.3.1.[appellante] heeft aan het slot van de dagvaarding in hoger beroep geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis van 25 juni 2014 en tot het alsnog afwijzen van de vorderingen van SWZ, met veroordeling van SWZ in de proceskosten. In de “memorie van grieven tevens houdende wijziging van eis” heeft [appellante] vervolgens geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis van 25 juni 2014, tot het alsnog afwijzen van de vorderingen van SWZ, tot het veroordelen van SWZ tot betaling van schadevergoeding aan [appellante] “wegens de onrechtmatige ontruiming”, op te maken bij staat en tot veroordeling van SWZ in de proceskosten. De “wijziging van eis” komt er dus op neer dat [appellante] bij de memorie van grieven een vordering heeft ingesteld tot het veroordelen van SWZ tot betaling van schadevergoeding aan [appellante] “wegens de onrechtmatige ontruiming”, op te maken bij staat.
6.3.2.Het hof overweegt daarover het volgende. In geval van vernietiging in hoger beroep van een vonnis ontvalt de rechtsgrond aan hetgeen reeds ter uitvoering van dit vonnis is verricht en dan ontstaat op de voet van art. 6:203 BW een vordering tot ongedaanmaking van deze prestatie. Het strookt met de eisen van een goede rechtspleging de mogelijkheid aan te nemen dat in hoger beroep met het oog op het verkrijgen van een executoriale titel aan de vordering tot vernietiging van het bestreden vonnis een vordering tot ongedaanmaking van de ingevolge dat vonnis verrichte prestatie wordt verbonden (vgl. HR 30-1-2004, ECLI:NL:HR:2004:AN7327). Dat geldt met name indien een partij ter voldoening aan een vonnis een geldsom heeft betaald. 6.3.3.Een dergelijke vordering tot ongedaanmaking van een ingevolge het vonnis verrichte prestatie is in dit geval echter niet aan de orde. [appellante] heeft bij de memorie van grieven een vordering ingesteld die strekt tot verkrijging van schadevergoeding. De vraag of en in hoeverre plaats is voor schadevergoeding wegens de tenuitvoerlegging van een vonnis kan in hoger beroep niet als een “noodzakelijk en onafscheidelijk gevolg” van de vernietiging van het vonnis aan de orde worden gesteld, aangezien het bij de vordering tot schadevergoeding kan gaan om vragen die tot ongewenste complicaties en vertraging van de procedure in hoger beroep kunnen leiden, zoals bijvoorbeeld de vragen of de onmogelijkheid van ongedaanmaking aan de geïntimeerde kan worden toegerekend, of oorzakelijk verband bestaat, en in welke vorm en in welke omvang schadevergoeding zou moeten worden toegekend (vgl. HR 30-1-2004, ECLI:NL:HR:2004:AN7327). De vordering die [appellante] heeft ingesteld moet daarom worden opgevat als een eis in reconventie. Een eis in reconventie kan niet voor het eerst in hoger beroep worden ingesteld (art. 353 lid 1 Rv). Het hof zal [appellante] daarom niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering tot veroordeling van de gemeente tot schadevergoeding. 6.3.4.Dat de ontruiming van de woning reeds heeft plaatsgevonden en dat de tenuitvoerlegging van het vonnis in zoverre bezwaarlijk ongedaan kan worden gemaakt, ontneemt aan [appellante] niet het belang bij het onderhavige hoger beroep. Als het hoger beroep doel zou treffen, zou [appellante] SWZ kunnen aanspreken tot schadevergoeding wegens wanprestatie (zie in vergelijkbare zin onder meer HR 18 maart 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP1079). Naar aanleiding van grief 1: ontbinding van de huurovereenkomst
6.4.1.[appellante] voert door middel van grief 1 aan dat de kantonrechter de huurovereenkomst ten onrechte heeft ontbonden. In de toelichting op de grief betoogt [appellante] naar de kern genomen dat SWZ bij de inleidende dagvaarding een eenzijdig dossier heeft overgelegd waarin de aangiften en meldingen die [appellante] over buurtbewoners heeft gedaan, ten onrechte buiten beschouwing zijn gelaten. Volgens [appellante] is zij geen dader maar slachtoffer van de omwonenden, in het bijzonder van de bewoonster van [het adres] , mevr. [buurtbewoonster] .
6.4.2.Het hof constateert dat [appellante] in de toelichting op haar grief niet gemotiveerd betwist dat de situatie in de straat in de jaren voorafgaand aan de aanvang van de onderhavige procedure in toenemende mate is geëscaleerd. Volgens [appellante] staat echter niet vast dat zij de oorzaak is van de problemen. Het hof verwerpt dat standpunt omdat het in het licht van de grote hoeveelheid informatie, waaronder politiemeldingen, de rapportage van de wijkagent en diverse verklaringen, die SWZ bij de inleidende dagvaarding heeft overgelegd, onvoldoende onderbouwd is. De stelling van [appellante] dat de problemen met name zijn ontstaan nadat mevrouw [buurtbewoonster] in 2011 de straat is komen wonen, is niet te verenigen met het feit dat een aanzienlijk deel van de klachten over [appellante] dateert van vóór de komst van mevrouw [buurtbewoonster] in de straat. Het feit dat meerdere bewoners klachten over [appellante] hebben geuit en dat die klachten ten dele dateren van voor de komst van [buurtbewoonster] , brengt mee dat [appellante] niet kan worden gevolgd in haar stelling dat [buurtbewoonster] de oorzaak van de problemen is en dat [buurtbewoonster] de andere bewoners tegen haar heeft opgezet.
6.4.3.Illustratief voor de situatie die in de straat is ontstaan, acht het hof bijvoorbeeld de politiemutatie over de gang van zaken op 7 maart 2013 te 02:28 uur. Bij het betreffende incident is door de verbalisant onder meer de volgende toelichting gegeven:
“Bij [appellante] aan de deur geweest. Het is echter bijna onmogelijk om met [appellante] een gesprek aan te gaan, omdat zij maar blijft door praten. Ze verteld een onsamenhangend en warrig verhaal. [appellante] heeft totaal geen inzicht in haar eigen gedrag en de overlast die zij verzorgd.
Ze geeft ook aan dat niemand zich moet bemoeien met het feit of ze ’s nachts wel of niet slaapt. (…)
Wij hebben [appellante] verteld dat wij geen meldingen meer willen krijgen met betrekking tot overlast c.q. geluidsoverlast.”
Deze melding bevestigt het ook uit de andere producties rijzende beeld dat [appellante] geen inzicht heeft in de overlast die zij zelf veroorzaakt en dat zij niet goed aanspreekbaar is op haar eigen gedrag. Naar het oordeel van het hof heeft [appellante] dit in de toelichting op grief 1 onvoldoende betwist.
6.4.4.Het hof komt dus evenals de kantonrechter tot het oordeel dat [appellante] in de nakoming van de huurovereenkomst tekort geschoten is door structureel ernstige overlast te veroorzaken voor haar woonomgeving. Die overlast bestaat onder meer uit geluidsoverlast in de voor de nachtrust bestemde uren, vernielingen en het uiten van beledigingen. [appellante] heeft dat in de toelichting op haar grief onvoldoende betwist. Dat de tekortkoming wellicht niet ten volle aan [appellante] kan worden toegerekend omdat er een psychische problematiek aan ten grondslag ligt, doet aan de aanwezigheid van de tekortkoming niet af.
6.4.5.Het hof volgt [appellante] niet in haar stelling dat SWZ onvoldoende heeft gedaan om de ontstane en escalerende situatie te stoppen. [appellante] erkent dat SWZ meerdere hulpverlenende instanties heeft ingeschakeld. Dat die instanties niet met de benodigde zorgvuldigheid hebben gehandeld, zoals [appellante] in de toelichting op haar grief stelt, is naar het oordeel van het hof niet aannemelijk geworden. [appellante] heeft niet betwist dat zij de aanbiedingen voor hulpverlening die haar werden gedaan, heeft afgewezen. Door die handelwijze heeft zij het de hulpverlenende instanties moeilijk gemaakt om adequate hulp te verlenen.
6.4.6.Naar het oordeel van het hof kan ook niet worden gezegd dat SWZ zich onvoldoende inspanningen heeft getroost om de problemen zonder gerechtelijke procedure op te lossen. Toen inschakeling van hulpverlenende instanties geen succes bleek te hebben en de situatie in de straat verder escaleerde, heeft SWZ aan [appellante] vervangende woonruimte aangeboden. Ook na de in eerste aanleg gehouden comparitie van partijen heeft SWZ, nadat de kantonrechter had onderzocht of een regeling van het geschil mogelijk zou zijn, nog tweemaal een andere woning aan [appellante] aangeboden. Dat [appellante] deze aanbiedingen niet heeft geaccepteerd, moet voor haar rekening worden gelaten. Tot het verstrekken van een verhuiskostenvergoeding was SWZ in de gegeven omstandigheden niet verplicht.
6.4.7.Ingevolge artikel 6:265 lid 1 BW geeft iedere tekortkoming van een partij in de nakoming van een overeenkomst, aan de wederpartij de bevoegdheid om de overeenkomst te ontbinden, tenzij de tekortkoming, gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis, deze ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt. Naar het oordeel van het hof kan niet worden gezegd dat de onderhavige tekortkoming van [appellante] de ontbinding van de huurovereenkomst niet rechtvaardigt. SWZ heeft jegens haar andere huurders de verplichting om te zorgen voor een leefbare woonomgeving. Naar het oordeel van het hof was in de gegeven omstandigheden niet langer van SWZ te vergen de huurovereenkomst met [appellante] nog te laten voortduren. Dat de ontbinding van de huurovereenkomst en de ontruiming voor [appellante] ingrijpend zijn, voert niet tot een ander oordeel. Overigens heeft [appellante] in de memorie van grieven erkend dat zij zich in verband met de ontruiming heeft kunnen aanmelden voor het “project Passende Huisvesting en begeleiding”, welk project onder meer bedoeld is voor mensen die vanwege overlast gevend gedrag uit hun huis zijn gezet. Ook heeft [appellante] in de memorie van grieven gesteld dat zij inmiddels in elk geval tijdelijk onderdak heeft gevonden.
6.4.8.Op grond van het voorgaande komt het hof tot het oordeel dat de ontbinding van de huurovereenkomst en de veroordeling van [appellante] tot ontruiming van de woning gerechtvaardigd waren. Voor bewijslevering acht het hof geen redenen aanwezig, aangezien [appellante] onvoldoende heeft weersproken dat zij gedurende een lange periode bij herhaling overlast heeft veroorzaakt. Het hof verwerpt daarom grief 1.
Naar aanleiding van grief 2: ontruimingstermijn
6.5.1.De tweede grief van [appellante] is gericht tegen de beslissing van de kantonrechter om bij de veroordeling van [appellante] tot ontruiming van de woning een termijn van een maand na betekening van het vonnis te hanteren. In de toelichting op de grief voert [appellante] echter geen concrete bezwaren aan tegen het feit dat de kantonrechter de ontruimingstermijn heeft gesteld op een maand, maar betoogt zij dat SWZ onrechtmatig heeft gehandeld door de ontruiming met inachtneming van die termijn daadwerkelijk te laten plaatsvinden zonder alternatieven te onderzoeken. Verder betoogt [appellante] , kort gezegd, dat zij door de gang van zaken bij de ontruiming schade heeft geleden.
6.5.2.Het hof acht het feit dat de kantonrechter bij de veroordeling tot ontruiming een termijn van een maand na betekening van het vonnis heeft gehanteerd, niet onjuist. Deugdelijke argumenten om die termijn onjuist te achten, zijn in de toelichting op de grief niet te lezen. In zoverre moet grief 2 worden verworpen.
6.5.3.Voor het overige bevat grief 2 geen bezwaren tegen het vonnis, maar het standpunt dat aan [appellante] een schadevergoeding toekomt in verband met de wijze waarop SWZ het vonnis ten uitvoer heeft gelegd. Het staat het hof niet vrij om dat standpunt in dit hoger beroep te beoordelen. Het hof verwijst daartoe naar hetgeen hiervoor in rov. 6.3.3 en rov. 6.3.4 is overwogen.
6.5.4.Om bovenstaande redenen verwerpt het hof grief 2.
Naar aanleiding van grief 3