ECLI:NL:HR:2011:BP1079
Hoge Raad
- Cassatie
- J.B. Fleers
- A.M.J. van Buchem-Spapens
- A. Hammerstein
- F.B. Bakels
- C.A. Streefkerk
- E.J. Numann
- Rechtspraak.nl
Huur woonruimte en verzoek tot medehuurderschap na overlijden huurder
In deze zaak gaat het om een verzoek tot medehuurderschap van de zoon en zijn levenspartner na het overlijden van de huurder, de moeder van de zoon. De Hoge Raad behandelt de vraag of de vordering tot medehuurderschap kan worden toegewezen, ondanks dat de huurder ten tijde van haar overlijden al geruime tijd in een zorgcentrum verbleef. De zaak begint met de verhuur van een woning door de woningbouwvereniging Volksbelang aan de moeder van de eiser, [betrokkene 1], die op 20 april 2005 in een zorgcentrum werd opgenomen. De eiser, [eiser 1], heeft vrijwel zijn hele leven bij zijn moeder gewoond en zijn levenspartner, [eiseres 2], heeft ook haar hoofdverblijf op hetzelfde adres. Na het overlijden van [betrokkene 1] op 30 november 2006, hebben [eiser 1] en [eiseres 2] een verzoek ingediend om medehuurderschap op grond van artikel 7:267 en 7:268 lid 2 BW. De kantonrechter heeft de vorderingen afgewezen, en het hof heeft dit vonnis bekrachtigd, met de overweging dat er geen duurzame gemeenschappelijke huishouding meer was ten tijde van het verzoek. De Hoge Raad oordeelt echter dat het hof een onjuiste rechtsopvatting heeft gehanteerd. De enkele omstandigheid dat de 'samenwoner' ten tijde van het overlijden van de huurder al geruime tijd geen gemeenschappelijke huishouding meer voerde, staat niet in de weg aan de toewijzing van de vordering op grond van artikel 7:268 lid 2. De Hoge Raad vernietigt het arrest van het hof en verwijst de zaak naar het gerechtshof te Arnhem voor verdere behandeling.