ECLI:NL:GHSHE:2015:4977

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
1 december 2015
Publicatiedatum
1 december 2015
Zaaknummer
HD 200.148.697_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kennelijk onredelijk ontslag en re-integratiemogelijkheden binnen het bedrijf

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin de vorderingen van de appellant, een werknemer, zijn afgewezen. De appellant, die sinds 2001 als monteur in dienst was bij Autobedrijf [geïntimeerde], raakte in 2009 arbeidsongeschikt door ernstige visusproblemen. Ondanks inspanningen van de werkgever om de re-integratie te faciliteren, vond de appellant dat zijn re-integratie onvoldoende was en dat hij onterecht was ontslagen. Het hof heeft de procedure in hoger beroep behandeld en de rapportages van verschillende arbeidsdeskundigen in overweging genomen. Het hof concludeert dat de werkgever voldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht en dat er geen reële mogelijkheden waren voor de appellant om binnen het bedrijf te re-integreren. De kantonrechter had terecht geoordeeld dat de opzegging van de arbeidsovereenkomst niet kennelijk onredelijk was. Het hof bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter en veroordeelt de appellant in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer HD 200.148.697/01
arrest van 1 december 2015
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna aan te duiden als [appellant] ,
advocaat: mr. W.H.N.C. van Beek te Breda,
tegen
Autobedrijf [Autobedrijf] [vestigingsplaats] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. L.A.M. Wittenberg te Nijmegen,
op het bij exploot van dagvaarding van 25 april 2014 ingeleide hoger beroep van het vonnis van de kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Tilburg van 29 januari 2014, gewezen tussen [appellant] als eiser en [geïntimeerde] als gedaagde.

1.Het geding in eerste aanleg (zaaknr. 2142816 CV EXPL 13-5348)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis (ECLI:NL:RBZWB:2014:726).

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep;
  • de memorie van grieven met producties;
  • de memorie van antwoord;
  • de akte van [appellant] ;
  • de antwoordakte van [geïntimeerde] .
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

3.1.
In het vonnis waarvan beroep heeft de kantonrechter onder het kopje
2. De feitenvastgesteld van welke feiten in dit geschil wordt uitgegaan. De door de kantonrechter vastgestelde feiten, die zijn niet betwist, vormen ook in hoger beroep het uitgangspunt.
a. [appellant] is op 1 augustus 2001 voor bepaalde tijd bij [geïntimeerde] Hyundai BV, sinds 13 augustus 2001 Autobedrijf [geïntimeerde] [vestigingsplaats] BV genaamd, als monteur in dienst getreden. Op 1 februari 2002 is het dienstverband voortgezet voor onbepaalde tijd.
b. Op 29 juni 2009 is [appellant] , vanwege ernstige problemen met zijn zicht/visus, arbeidsongeschikt geraakt.
c. [appellant] heeft op eigen initiatief Visio, een expertisecentrum voor slechtzienden, ingeschakeld. Na diverse onderzoeken en gesprekken heeft Visio op 5 augustus 2010 een Verslag arbeidsonderzoek uitgebracht waarin onder meer het volgende is vastgelegd:

Derhalve stellen wij voor dat de heer, in overleg met de arbodienst, zijn werkzaamheden hervat op arbeidstherapeutische basis en gedurende een bepaalde tijd noteert welke problemen hij tegenkomt bij de uitvoering van zijn werkzaamheden. Op basis van de ervaringen van de heer kan er bepaald worden of een werkplekonderzoek kan bijdragen aan verbetering van de werksituatie.“
d. De Arbodienst heeft op 29 september 2010 een functionele mogelijkhedenlijst opgesteld. Ten aanzien van de beperkingen van [appellant] wordt gesteld:
“PERSOONLIJK FUNCTIONEREN
* Handelingstempo:
Beperkt, het handelingstempo is aanmerkelijk vertraagd door beperkingen in het zien heeft werknemer tussen de 50% en 100% eer tijd nodig om handelingen te verrichten.
* Specifieke voorwaarden voor het persoonlijk functioneren in arbeid:
ja, de cliënt is aangewezen op werk zonder veelvuldige deadlines of productiepieken
ja, de cliënt is aangewezen op werk zonder verhoogd persoonlijk risico
SOCIAAL FUNCTIONEREN
* Zien:
Beperkt, namelijk heeft meer tijd nodig om visuele informatie tot zich te nemen. Kan minder lang dan 15 minuten achter elkaar lezen.
* Vervoer:
Normaal, kan autorijden of fietsen, of zelfstandig gebruik maken van het openbaar vervoer. Aanvraag voor rijbewijs in naar CBR, oogarts is optimistisch over verkrijgen van rijbewijs. Werknemer heeft geen fiets, maar zou dat moeten kunnen.
* Specifieke voorwaarden voor sociaal functioneren:
De cliënt is aangewezen op werk waarin zo nodig kan worden teruggevallen op directe collega’s of leidinggevenden (géén solitaire functie).“
e. Zowel [geïntimeerde] (op 2 november 2010) als [appellant] (op 11 november 2010) hebben het UWV om een deskundigenoordeel gevraagd.
f. In de rapportage van de arbeidsdeskundige [arbeidsdeskundige 1] van het UWV van 23 december 2010 is onder meer het volgende vermeld:
2. Beschouwing
De werknemer wil graag antwoord hebben op de vraag of het werk dat hij wil doen passend is voor hem. Hij wil graag het eigen werk weer doen, mogelijk eerst op basis van arbeidstherapie. Met de beperkingen die verzekeringsarts aangeeft zal hij in het eigen werk mogelijk problemen ondervinden in het zien van kleine dingen. Mogelijk dat een loep hierbij een uitkomst kan bieden (zie rapport Visio). Het kleuren zien zal ook mogelijk een probleem kunnen opleveren in de praktijk. De werknemer geeft echter aan dat hij het kleurenblind zijn niet herkend. Het is naar mijn mening niet uit te sluiten dat het werk dat de werknemer wil doen passend kan zijn in het kader van re-integratie. Het zou juist de mogeljikheid bieden om de noodzaak tot een loep, vel licht etc. verder te beoordelen. De werkgever heeft de vraag voorgelegd of zij voldoende doen om de werknemer aan het werk te helpen. Omdat de werkgever afgaat op het advies van de bedrijfsarts die aangeeft dat de werknemer tijdelijk volledig arbeidsongeschikt wordt beschouwd, worden er strikt genomen geen re-integratie activiteiten verwacht. Met het oog op de constateringen van de verzekeringsarts zullen er verdere re-integratie activiteiten worden verwacht.3. ConclusieHet werk dat de werknemer wil doen is onder verwijzing naar de beperkingen die de verzekeringsarts heeft aangegeven strikt genomen niet voor de volle 100% als passend te omschrijven. Werkgever heeft voldoende re-integratie inspanningen verricht.”
g. Op basis van deze rapportage heeft het UWV bij brief van 24 december 2010 aan [geïntimeerde] het volgende deskundigenoordeel uitgebracht:
“Ons oordeel is dat de re-integratie-inspanningen van uw bedrijf voor uw werknemer tot nu toe voldoende zijn geweest.”en aan [appellant] bij brief van dezelfde datum:
“Uw werkgever heeft u werk aangeboden dat volgens hem passend is. U heeft echter aangegeven dat het werk niet passend is. Ons oordeel is dat het werk niet voor 100% passend is.”
h. In maart 2011 heeft [appellant] een WIA aanvraag ingediend. Het UWV heeft deze aanvraag niet in behandeling genomen vanwege onvoldoende re-integratie inspanningen door [geïntimeerde] . Deze beslissing is kennelijk gebaseerd op de rapportage van de arbeidsdeskundige [arbeidsdeskundige 2] van het UWV van 17 mei 2011. In die rapportage staat onder de samenvatting onder meer het volgende vermeld:
“Door de bedrijfsarts zijn de mogelijkheden van werknemer niet adequaat ingeschat. Het door Visio in augustus 2010 gegeven advies, inhoudende op de werkvloer uitproberen tegen welke problemen werknemer oploopt en daar, zo nodig, oplossingen voor proberen te vinden, is niet opgevolgd. De bedrijfsarts stond hier niet achter. Na de uitspraak in december 2010 in het Deskundigen Oordeel, waarin werd aangegeven dat er verdere re-integratie activiteiten worden verwacht waarbij het advies van Visio het primaire uitgangspunt moet zijn in de (verlate) re-integratie, heeft het nog tot 9 maart 2011 geduurd voordat werknemer in staat werd gesteld het werk op arbeidstherapeutische gronden te hervatten. Er is een re-integratiebedrijf ingeschakeld, maar een gedegen onderzoek naar mogelijkheden en eventuele onmogelijkheden van werknemer in het eigen werk heeft nog steeds niet plaatsgevonden. Er is een verschil van mening tussen werkgever en werknemer over de wijze waarop de werkzaamheden door werknemer worden uitgevoerd. De inspanningen zijn onvoldoende nu de re-integratie is gestagneerd omdat de bedrijfsarts de mogelijkheden van werknemer niet adequaat heeft ingeschat en de werkgever zich heeft laten leiden door de bedrijfsarts. De werkgever moet, nu werknemer en werkgever van mening verschillen over de wijze waarop de werkzaamheden door werkgever worden uitgevoerd, een gedegen onderzoek laten uitvoeren door een gekwalificeerd bureau over de mogelijkheden in het eigen werk (spoor 1).Wat wordt na reparatie als bevredigend re-integratieresultaat gezien?:• Werknemer werkt in werk dat min of meer aansluit bij de resterende functionele mogelijkheden binnen het eigen bedrijf, of• werknemer werkt met zijn toestemming buiten het bedrijf, of• werknemer werkt in werk met een loonwaarde van tenminste 65% van het oorspronkelijke loon mits dit werk structureel is, of• er is een adequaat re-integratietraject naar ander werk bij een andere werkgever afgerond.Zolang de werkgever de tekortkoming niet heeft hersteld moet hij maximaal 52 weken het loon van werknemer doorbetalen. De aanvraag WIA kan niet in behandeling worden genomen.”
i. Bij beslissing van 26 mei 2011 heeft het UWV [geïntimeerde] de verplichting opgelegd het loon door te betalen tot 27 juni 2012.
j. De door [geïntimeerde] ingeschakelde arbeidsdeskundige van Werkpad B.V., [arbeidsdeskundige 5] , heeft in september 2011 in een rapportage naar aanleiding van een arbeidsdeskundig onderzoek geconcludeerd:
• “De heer [appellant] wordt niet in staat geacht het eigen werk in de functie van automonteur/APK keurmeester volledig en duurzaam te hervatten
• De heer [appellant] wordt wel in staat geacht het eigen werk te hervatten met aanpassingen en voorzieningen.
- De taak APK keurmeester is momenteel niet mogelijk ivm ontbreken van de benodigde papieren,
- de functie automonteur brengt nu een gemiddeld tempoverlies mee van 44% tov de normtijden van de importeur en de behaalde gemiddelde werktijden van collega monteurs. Een aangepaste loonwaarde kan een oplossing zijn. Verbetering in tempo en kwaliteit is te behalen door coaching (jobcoaching) en gerichte aansturing.
• In welke mate zijn auditieve beperking een rol speelt is door het nog steeds ontbreken van audiologische gegevens niet objectief aan te geven.
• Er zijn bij [geïntimeerde] geen andere passende functies en taken aanwezig.
• De heer [appellant] heeft wel kansen op de arbeidsmarkt op passende arbeid.”
k. [geïntimeerde] heeft op 8 november 2011 een deskundigenoordeel aan het UWV gevraagd.
In de rapportage van de arbeidsdeskundige [arbeidsdeskundige 4] van 14 december 2011 is onder meer het volgende vermeld:
“Uit het arbeidskundig onderzoek de dato september 2011 van Werkpad blijkt dat men belanghebbende binnen het bedrijf heeft begeleid voor het hervatten van de eigen werkzaamheden. Op diverse momenten zijn ook voorzieningen voor belanghebbende getroffen zoals een led lamp en een eigen gereedschapskist. Tevens blijkt uit het arbeidskundig onderzoek dat:• belanghebbende arbeidsongeschikt te beschouwen is voor de maatgevende arbeid.• Deze werkzaamheden niet met voorzieningen voor hem passend gemaakt kunnen worden.• De eigen werkgever hem geen andere passende arbeid kan aanbieden.• Aangegeven wordt dat belanghebbende wel kansen heeft op de vrije arbeidsmarkt.(
)4. ConclusieGeconcludeerd kan worden dat de werkgever voldoende heeft gedaan om belanghebbende aan het werk te helpen.”
l. Op basis van deze rapportage heeft het UWV bij brief van 14 december 2011 aan [geïntimeerde] het volgende deskundigenoordeel uitgebracht:
“Ons oordeel is dat de re-integratie-inspanningen van uw bedrijf voor uw werknemer tot nu toe voldoende zijn geweest.”
m. Mede naar aanleiding van de rapportage van Werkpad van september 2011 en het deskundigenoordeel van het UWV van 14 december 2011 heeft [geïntimeerde] aangegeven met re-integratie in spoor 2 te willen starten. [appellant] is op 14 februari 2012 onder protest akkoord gegaan met re-integratie in spoor 2. [appellant] was van mening dat hij zijn eigen werk goed en volledig deed en dat er geen enkele grond was om spoor 2 te starten. Vanaf april 2012 tot 1 juli 2012 heeft [appellant] een traject doorlopen bij Werkpad.
n. Bij beslissing van 26 april 2012 heeft het UWV op verzoek van [geïntimeerde] de opgelegde loonsanctie verkort tot 24 mei 2012, omdat [geïntimeerde]
“de tekortkoming(en) in uw re-integratieplichten voor de heer [appellant] heeft hersteld.”, aldus het UWV.
o. In de voortgangsrapportage van 4 juni 2012 van de arbeidsconsulent van Werkpad,
[arbeidsconsulent] , staat onder meer het volgende vermeld:
“Het traject wordt m.i. bemoeilijkt door de dubbele houding van de heer [appellant] . Aan de ene kant wil hij medewerking geven aan het traject en houdt hij de consulent op de hoogte van de ontwikkelingen. Aan de andere kant is hij de mening toegedaan dat de werkgever onterecht een WvP spoor 2 traject is ingegaan, dat hij niet ziek is en alle taken in zijn functie kan uitvoeren en momenteel ook uitvoert. De stelling dat de werkgever hem onterecht wil ontslaan per einde wachttijd maakt dat de heer [appellant] niet met volle motivatie in dit traject mee kan werken. Hij wil niet verder kijken dan de functie van automonteur bij een dealerbedrijf. In de komende maand zal intensief acquisitie worden bedreven teneinde een laatste extra inspanning te geven in het zoeken naar een functie buiten de eigen organisatie. Hiertoe is een lijst met bedrijven in de woonomgeving van de heer [appellant] samengesteld.”
p. De arbeidsdeskundige [arbeidsdeskundige 3] van het UWV heeft in zijn rapportage van 5 juni 2012 naar aanleiding van een WIA aanvraag van [appellant] geconcludeerd dat [appellant] ongeschikt is voor zijn maatgevende arbeid. In de samenvatting staat onder meer het volgende vermeld:
“De mate van arbeidsongeschiktheid van de heer [appellant] is vastgesteld op 23,90%. Voordat hij ziek werd werkte de heer [appellant] als automonteur en APK keurmeester bij [geïntimeerde] voor 37,87 uur per week. Het geïndexeerde uurloon bedraagt € 17,32. Door visusklachten kan hij dit werk niet meer doen. De heer [appellant] kan wel werkzaamheden doen waarin de belasting t.a.v. het vooral bezien van kleine voorwerpen (op korte afstand van het oog) niet hoog is. Voorbeelden van functies die hij zou kunnen verrichten zijn metaalsorteerder, perronmedewerker, magazijnbediende. Daarmee kan hij € 13,18 per uur verdienen. Dit is 23,90% minder dan in het eigen werk. Daarom is de heer [appellant] , minder dan 35% arbeidsongeschikt.”
q. In navolging hiervan heeft het UWV bij beslissing van 6 juni 2012 [appellant] als volgt bericht:
“U kunt per 24 mei 2012 geen WIA-uitkering krijgen. Uit het oordeel van arts en arbeidsdeskundige blijkt dat u meer dan 65% kunt verdienen van het loon dat u verdiende voordat u ziek werd. U bent 23,90% arbeidsongeschikt. Dat is minder dan 35%. U kunt daarom geen WIA-uitkering krijgen. Hoe dit is vastgesteld, heeft u kunnen lezen in de medische rapportage van onze arts van 15 mei 2012 en in de brief van onze arbeidsdeskundige van 6 juni 2012. (…..) Als u het niet eens bent met onze beslissing kunt u vóór 19 juli 2012 een bezwaarschift indienen (…..).
r. [appellant] is tegen de beslissing van het UWV niet in bezwaar (en beroep) gegaan en ontvangt met ingang van 24 mei 2012 een WW-uitkering.
s. [geïntimeerde] heeft op 12 juni 2012 toestemming gevraagd aan het UWV Werkbedrijf om het dienstverband met [appellant] op te zeggen, vanwege langdurige arbeidsongeschiktheid.
t. De toenmalige gemachtigde van [appellant] heeft bij brief van 27 juni 2012 een verweerschrift ingediend.
u. UWV Werkbedrijf heeft op 28 juni 2012 een deskundigenadvies over de ontslagaanvraag gevraagd aan het UWV. De arbeidsdeskundige [arbeidsdeskundige 3] heeft in het advies van 6 juli 2012 geconcludeerd dat het voor [appellant] niet mogelijk is de bedongen (eigen) arbeid te hervatten binnen 26 weken. Als motivering is vermeld: “
Tijdens de beoordeling van de wia aanvraag is door de verzekeringsarts aangegeven dat de beperking t.a.v. de visus blijvend is. Verder arbeidskundig onderzoek gaf aan dat hierdoor het eigen/maatgevende werk niet meer als passend gezien kan worden. In het verweerschrift + bijlagen worden geen nieuwe objectieve feiten/omstandigheden aangegeven die reden zou geven tot een andere visie op de belastbaarheid + (on)geschiktheid eigen werk.
v. Nadat de toenmalige gemachtigde van [appellant] bij brief van 24 juli 2012 op het deskundigenadvies had gereageerd, heeft het UWV Werkbedrijf in zijn beslissing van
8 augustus 2012 de verzochte toestemming verleend. UWV Werkbedrijf heeft daartoe het volgende overwogen: “
Uw aanvraag is gebaseerd op langdurige arbeidsongeschiktheid. In zijn advies geeft de arbeidsdeskundige aan dat de arbeidsongeschiktheid blijft voortduren en dat het niet mogelijk is de bedongen (eigen) arbeid binnen 26 weken te hervatten. In zijn reactie op het advies stelt de werknemer slechts dat hij wel zijn werkzaamheden verricht, maar onderbouwt dit niet door overlegging van bijvoorbeeld werkopdrachten, uurstaten of andere concrete bewijsstukken. Door ons moet in deze situatie in hoge mate worden uitgegaan van het advies van het UWV dat gezien moet worden als een deskundigenadvies. Uit dit advies en uit het Arbeidsdeskundig Rapport is duidelijk gebleken dat werknemer langdurig arbeidsongeschikt is voor het verrichten van zijn werk bij de eigen werkgever en re-integratie naar eigen werk alsook ander passend werk, bij werkgever, ook met behulp van scholing, binnen afzienbare tijd niet geïndiceerd is. Wat van de zijde van werknemer naar voren is gebracht, heeft onvoldoende aanknopingspunten geboden om tot een andersluidende gevolgtrekking te komen. Het ligt naar ons oordeel en dat van de Ontslagadviescommisie dan ook in de rede de door u gevraagde ontslagvergunning te verlenen.”
w. Bij brief van 14 augustus 2012 heeft [geïntimeerde] het dienstverband met [appellant] opgezegd tegen 1 november 2012.
3.2.
In de onderhavige procedure vorderde [appellant] in eerste aanleg:
a. verklaring voor recht dat het aan [appellant] per 1 november 2012 verleende ontslag kennelijk onredelijk is in de zin van artikel 7:681 BW;
primair:
b. veroordeling van [geïntimeerde] tot herstel van het dienstverband op grond van artikel 7:682 BW;
subsidiair:
veroordeling van [geïntimeerde] om aan [appellant] binnen 14 dagen na het te wijzen vonnis te betalen:
c. een bedrag van € 16.125,48 bruto aan schadevergoeding;
d. een bedrag van € 9.459,72 bruto aan pensioenschade;
e. de kosten voor rechtsbijstand van € 6.582,80 netto;
f. de kosten voor de APK opleiding van € 327,25 netto;
g. een vergoeding voor outplacement van € 5.000,-- exclusief btw;
h. de wettelijke rente over het onder c en d of k genoemde.
Daarnaast vorderde [appellant] nog een bedrag van € 2.346,-- aan buitengerechtelijke incassokosten en de veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten.
3.3.
Bij het vonnis waarvan beroep heeft de kantonrechter de vorderingen van [appellant] afgewezen en hem in de proceskosten van [geïntimeerde] veroordeeld.
3.4.
[appellant] is in hoger beroep gekomen en heeft zijn eis gewijzigd. [appellant] heeft zijn vordering beperkt tot schadevergoeding en zet niet langer in op herstel van de dienstbetrekking. Ook heeft [appellant] de grondslag van zijn vordering beperkt. Hij baseert deze uitsluitend nog op artikel 7:681 lid 2 sub b BW (het gevolgencriterium) en niet meer, zoals in eerste aanleg, op artikel 7:681 lid 2 sub a BW (valse/voorgewende reden). [geïntimeerde] heeft geen bezwaar gemaakt tegen de eiswijzing van [appellant] . Het hof ziet ook geen aanleiding de eiswijziging ambtshalve buiten beschouwing te laten wegens strijd met de goede procesorde. Recht zal derhalve worden gedaan op de gewijzigde eis. Daaronder is begrepen het bedrag van € 2.346,-- aan buitengerechtelijke incassokosten, dat kennelijk bij omissie niet is vermeld in het petitum van de memorie van grieven.
3.5.
[appellant] heeft de volgende grief tegen het vonnis waarvan beroep aangevoerd: “
Ten onrechte heeft de kantonrechter in r.o. 4.9 aangenomen dat er voor [appellant] geen reële mogelijkheden waren om te re-integreren binnen het bedrijf van [geïntimeerde] . Ten onrechte heeft de kantonrechter daarbij geen gewicht toegekend aan de rapportage van Werkpad B.V. ( [arbeidsdeskundige 5] ) uit september 2011. Ten onrechte neemt de kantonrechter aan dat van [geïntimeerde] redelijkerwijs niet kon worden gevergd de wijze van bedrijfsvoering aan te passen aan het tempoverlies van [appellant] .
3.6.
Het hof overweegt allereerst dat de kantonrechter het beroep op het gevolgencriterium heeft behandeld in r.o. 4.7 tot en met 4.11. In r.o. 4.7 heeft hij de in dezen geldende maatstaf geformuleerd. Vervolgens heeft hij de door [appellant] aangevoerde omstandigheden besproken in r.o. 4.8 tot en met 4.11. In r.o. 4.11 heeft hij geoordeeld dat zich geen (bijzondere) omstandigheden voordoen die de conclusie rechtvaardigen dat sprake is van een kennelijk onredelijke opzegging. De grief is aldus gericht tegen een enkel onderdeel van de motivering van de kantonrechter die ten grondslag ligt aan de afwijzing van de vordering van [appellant] . Voor het overige heeft [appellant] de beoordeling van de kantonrechter van de door hem aangevoerde omstandigheden niet bestreden, zodat het hof in zoverre van de juistheid van die beoordeling zal uitgaan. Meer specifiek oordeelt het hof over de grief als volgt.
3.7.
Terecht heeft de kantonrechter in r.o. 4.9 aangenomen dat er voor [appellant] geen reële mogelijkheden waren om te re-integreren binnen het bedrijf van [geïntimeerde] . Dit blijkt genoegzaam uit de, door de kantonrechter in dit verband genoemde, rapportages van de UWV-arbeidsdeskundigen [arbeidsdeskundige 4] en [arbeidsdeskundige 3] (zie respectievelijk r.o. 3.1 onder k en onder p). [appellant] stelt dat wat hem betreft de rapportage van Werkpad (r.o. 3.1 onder j) relevant is. Uit de rapportage van [arbeidsdeskundige 4] blijkt evenwel dat [arbeidsdeskundige 4] kennis heeft genomen van het arbeidskundig onderzoek van Werkpad van september 2011 en daaruit de conclusies heeft getrokken vermeld achter de vier bullet points in het r.o. 3.1 onder k weergegeven gedeelte van zijn rapportage. Voor het hof is er geen althans onvoldoende reden om aan de juistheid van de conclusies van deze deskundige ( [arbeidsdeskundige 4] ) te twijfelen. Deze conclusies sluiten juist aan op die van [arbeidsdeskundige 5] (zie r.o. 3.1 onder j) alsook op de arbeidsdeskundige beschouwing van [arbeidsdeskundige 5] in 6.1 en 6.2 van zijn rapportage.
3.8.
Waar de kantonrechter overweegt in r.o. 4.9 dat [appellant] geen andere (deskundigen) gegevens heeft overgelegd die de bevindingen van de UWV-arbeidsdeskundigen weerleggen, heeft deze overweging naar het oordeel van het hof niet betrekking op de rapportage van Werkpad, zoals [appellant] kennelijk meent (nu die – in eerste aanleg – in het geding is gebracht door [geïntimeerde] ). [arbeidsdeskundige 4] moet als arbeidsdeskundige van het UWV deskundig worden geacht om te beoordelen of er mogelijkheden waren om te re-integreren binnen het bedrijf van [geïntimeerde] , en ook om conclusies te trekken uit arbeidsdeskundig advies zoals in dit geval gegeven door Werkpad. Niet gezegd kan worden dat de kantonrechter geen gewicht heeft toegekend aan de rapportage van Werkpad, zoals [appellant] stelt. Het punt is dat [appellant] , zoals de kantonrechter heeft overwogen, geen andere (deskundigen) gegevens heeft overgelegd die de bevindingen van de UWV-arbeidsdeskundigen weerleggen, in de zin dat hij geen (deskundigen) gegevens heeft overgelegd die de juistheid van de conclusies van [arbeidsdeskundige 4] (en [arbeidsdeskundige 3] ) – waaronder de conclusies van [arbeidsdeskundige 4] getrokken uit de rapportage van Werkpad – weerspreken, ook niet in hoger beroep. Zoals het hof hiervoor in r.o. 3.7 heeft overwogen, sluiten de conclusies van [arbeidsdeskundige 4] juist aan op de conclusies en de arbeidsdeskundige beschouwing van [arbeidsdeskundige 5] in zijn rapportage. Voorts heeft [appellant] niet aangeboden bewijs te leveren door middel van een deskundigenonderzoek. Voor het (ambtshalve) laten verrichten van een (nader) deskundigenonderzoek ziet het hof geen althans onvoldoende aanleiding.
3.9.
Dit zou anders geweest kunnen zijn als [appellant] concreet had aangegeven welke aanpassingen en voorzieningen (in aanvulling op de reeds voor hem getroffen voorzieningen zoals een led lamp en een eigen gereedschapskist) [geïntimeerde] had kunnen treffen opdat hij het eigen werk had kunnen hervatten. Dit heeft hij echter niet gedaan. Ook is van belang dat in de rapportage van Werkpad is opgenomen dat (het uitoefenen van) de functie automonteur door [appellant] een gemiddeld tempoverlies van 44% meebrengt ten opzichte van de (normtijden die de) importeur (hanteert) en de behaalde gemiddelde werktijden van collega-monteurs. [appellant] heeft gesteld dat hij het met dat gestelde tempoverlies niet eens is. Hij heeft deze stelling echter onvoldoende onderbouwd. De door hem als productie 22 overgelegde brieven van hem aan [geïntimeerde] , waarin hij benadrukt dat de evaluaties van zijn werk steeds te laat kwamen, zijn daarvoor niet toereikend. Ook tegenover deze conclusie heeft hij geen (deskundigen) gegevens gesteld. Verder heeft [appellant] zich beroepen op de conclusie in de rapportage van Werkpad dat verbetering in tempo en kwaliteit is te behalen door coaching en gerichte aansturing, maar hij heeft niet toegelicht hoe dit feitelijk kan worden gedaan en hoeveel verbetering daardoor valt te behalen, hoewel dat wel op zijn weg had gelegen. Als eisende partij moet volgens vaste jurisprudentie immers door [appellant] de kennelijk onredelijkheid van de opzegging worden gesteld en bij betwisting worden bewezen.
3.10.
Gelet op het voorgaande kan ook niet als juist worden aanvaard dat de kantonrechter ten onrechte heeft aangenomen dat van [geïntimeerde] redelijkerwijs niet kon worden gevergd de wijze van bedrijfsvoering aan te passen aan het tempoverlies van [appellant] . Het algemene bewijsaanbod van [appellant] wordt door het hof als te vaag gepasseerd. De grief faalt derhalve. Dit betekent dat de (gewijzigde) eis van [appellant] niet toewijsbaar is.
3.11.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het vonnis waarvan beroep dient te worden bekrachtigd. Als de in het ongelijk gestelde partij zal [appellant] worden veroordeeld in de proceskosten in hoger beroep.

4.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellant] in de proceskosten in hoger beroep, aan de zijde van de [geïntimeerde] gevallen en tot op heden begroot op: € 704,-- aan griffierecht en € 2.446,50 aan salaris advocaat;
verklaart voormelde proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.M. Brandenburg, J.P. de Haan en R.J.M. Cremers en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 1 december 2015.
griffier rolraadsheer