ECLI:NL:RBZWB:2014:726

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
29 januari 2014
Publicatiedatum
10 februari 2014
Zaaknummer
2142816 CV EXPL 13-5348
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kennelijk onredelijk ontslag na langdurige ziekte en re-integratieverplichtingen

In deze zaak gaat het om de vraag of het ontslag van de werknemer, [eiser], door de werkgever, [gedaagde], kennelijk onredelijk is. [eiser] was sinds 1 augustus 2001 in dienst bij [gedaagde] als monteur en raakte op 29 juni 2009 arbeidsongeschikt door ernstige visusproblemen. Ondanks inspanningen van zowel de werknemer als de werkgever om de re-integratie te bevorderen, werd [eiser] op 14 augustus 2012 ontslagen. De werknemer vorderde herstel van het dienstverband en schadevergoeding, stellende dat het ontslag kennelijk onredelijk was omdat hij arbeidsgeschikt was voor zijn eigen werk. De kantonrechter oordeelde dat de werkgever voldoende re-integratie-inspanningen had verricht en dat er geen sprake was van een kennelijk onredelijk ontslag. De kantonrechter baseerde zich op de rapportages van het UWV, die aangaven dat [eiser] niet in staat was zijn eigen werk te hervatten. De rechter concludeerde dat de werkgever niet tekortgeschoten was in zijn re-integratieverplichtingen en dat de opzegging van de arbeidsovereenkomst niet kennelijk onredelijk was. De vorderingen van [eiser] werden afgewezen en hij werd veroordeeld in de proceskosten van [gedaagde].

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Kanton
Tilburg
zaaknummer 2142816 CV EXPL 13-5348
vonnis van 29 januari 2014
inzake
[voornaam] [eiser],
wonende te [woonplaats 1],
eiser,
gemachtigde: mr. I.R. Noordik, werkzaam bij D.A.S. Nederlandse Rechtsbijstand Verzekeringsmaatschappij te ’s-Hertogenbosch,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[naam 1][gedaagde] [naam 1],
gevestigd te[woonplaats 2],
gedaagde,
gemachtigde: mr. K.J.J.W. Smedts, werkzaam bij SRM Rechtsbijstand te Nijmegen.
Partijen zullen hierna door de kantonrechter [eiser] en [gedaagde] worden genoemd.

1.Het verdere verloop van de procedure

Het verdere verloop van de procedure blijkt uit de volgende stukken:
a. het tussenvonnis van 18 september 2013 en de daarin genoemde stukken;
b. de akte vermeerdering van eis van 8 oktober 2013;
c. de door [eiser] voorafgaande aan de comparitie bij brief van 7 november 2013 toegezonden aanvullende producties;
d. de aantekeningen van de griffier met betrekking tot de comparitie van partijen van
15 november 2013;
e. de brieven van 26 november 2013 en 27 november 2013 van de gemachtigde van [gedaagde] respectievelijk [eiser], waarin meegedeeld wordt dat partijen er niet in zijn geslaagd een minnelijke regeling te bereiken en waarin om vonnis wordt gevraagd.
Hierna is vonnis bepaald.

2.De feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende weersproken alsmede op grond van de niet weersproken inhoud van de producties kan van het volgende worden uitgegaan.
a. [eiser] is op 1 augustus 2001 voor bepaalde tijd bij [gedaagde] [naam 1] sinds 13 augustus 2001 [naam 1][gedaagde] [naam 1]genaamd, als monteur in dienst getreden. Op 1 februari 2002 is het dienstverband voortgezet voor onbepaalde tijd.
b. Op 29 juni 2009 is [eiser], vanwege ernstige problemen met zijn zicht/visus, arbeidsongeschikt geraakt.
c. [eiser] heeft op eigen initiatief Visio, een expertisecentrum voor slechtzienden, ingeschakeld. Na diverse onderzoeken en gesprekken heeft Visio op 5 augustus 2010 een Verslag arbeidsonderzoek uitgebracht waarin onder meer het volgende is vastgelegd:

Derhalve stellen wij voor dat de heer, in overleg met de arbodienst, zijn werkzaamheden hervat op arbeidstherapeutische basis en gedurende een bepaalde tijd noteert welke problemen hij tegenkomt bij de uitvoering van zijn werkzaamheden. Op basis van de ervaringen van de heer kan er bepaald worden of een werkplekonderzoek kan bijdragen aan verbetering van de werksituatie.“
d. De Arbodienst heeft op 29 september 2010 een functionele mogelijkhedenlijst opgesteld. Ten aanzien van de beperkingen van [eiser] wordt gesteld:
“PERSOONLIJK FUNCTIONEREN
* Handelingstempo:
Beperkt, het handelingstempo is aanmerkelijk vertraagd door beperkingen in het zien heeft werknemer tussen de 50% en 100% eer tijd nodig om handelingen te verrichten.
* Specifieke voorwaarden voor het persoonlijk functioneren in arbeid:
ja, de cliënt is aangewezen op werk zonder veelvuldige deadlines of productiepieken
ja, de cliënt is aangewezen op werk zonder verhoogd persoonlijk risico
SOCIAAL FUNCTIONEREN
* Zien:
Beperkt, namelijk heeft meer tijd nodig om visuele informatie tot zich te nemen. Kan minder lang dan 15 minuten achter elkaar lezen.
* Vervoer:
Normaal, kan autorijden of fietsen, of zelfstandig gebruik maken van het openbaar vervoer. Aanvraag voor rijbewijs in naar CBR, oogarts is optimistisch over verkrijgen van rijbewijs. Werknemer heeft geen fiets, maar zou dat moeten kunnen.
* Specifieke voorwaarden voor sociaal functioneren:
De cliënt is aangewezen op werk waarin zo nodig kan worden teruggevallen op directe collega’s of leidinggevenden (géén solitaire functie).“
e. Zowel [gedaagde] (op 2 november 2010) als [eiser] (op 11 november 2010) hebben het UWV om een deskundigenoordeel gevraagd.
f. In de rapportage van de arbeidsdeskundige M. Daems van het UWV van 23 december 2010 is onder meer het volgende vermeld:
2. BeschouwingDe werknemer wil graag antwoord hebben op de vraag of het werk dat hij wil doen passend is voor hem. Hij wil graag het eigen werk weer doen, mogelijk eerst op basis van arbeidstherapie. Met de beperkingen die verzekeringsarts aangeeft zal hij in het eigen werk mogelijk problemen ondervinden in het zien van kleine dingen. Mogelijk dat een loep hierbij een uitkomst kan bieden (zie rapport Visio). Het kleuren zien zal ook mogelijk een probleem kunnen opleveren in de praktijk. De werk-nemer geeft echter aan dat hij het kleurenblind zijn niet herkend. Het is naar mijn mening niet uit te sluiten dat het werk dat de werknemer wil doen passend kan zijn in het kader van re-integratie. Het zou juist de mogeljikheid bieden om de noodzaak tot een loep, vel licht etc. verder te beoordelen. De werkgever heeft de vraag voorgelegd of zij voldoende doen om de werknemer aan het werk te helpen. Omdat de werkgever afgaat op het advies van de bedrijfsarts die aangeeft dat de werknemer tijdelijk volledig arbeidsongeschikt wordt beschouwd, worden er strikt genomen geen re-integratie activiteiten verwacht. Met het oog op de constateringen van de verzekeringsarts zullen er verdere re-integratie activiteiten worden verwacht.3. ConclusieHet werk dat de werknemer wil doen is onder verwijzing naar de beperkingen die de verzekeringsarts heeft aangegeven strikt genomen niet voor de volle 100% als passend te omschrijven. Werkgever heeft voldoende re-integratie inspanningen verricht.”g. Op basis van deze rapportage heeft het UWV bij brief van 24 december 2010 aan [gedaagde] het volgende deskundigenoordeel uitgebracht:
“Ons oordeel is dat de re-integratie-inspanningen van uw bedrijf voor uw werknemer tot nu toe voldoende zijn geweest.”en aan [eiser] bij brief van dezelfde datum:
“Uw werkgever heeft u werk aangeboden dat volgens hem passend is. U heeft echter aangegeven dat het werk niet passend is. Ons oordeel is dat het werk niet voor 100% passend is.”
h. In maart 2011 heeft [eiser] een WIA aanvraag ingediend. Het UWV heeft deze aanvraag niet in behandeling genomen vanwege onvoldoende re-integratie inspanningen door [gedaagde]. Deze beslissing is kennelijk gebaseerd op de rapportage van de arbeidsdeskundige L. Aarts van het UWV van 17 mei 2011. In die rapportage staat onder de samenvatting onder meer het volgende vermeld:
“Door de bedrijfsarts zijn de mogelijkheden van werknemer niet adequaat ingeschat. Het door Visio in augustus 2010 gegeven advies, inhoudende op de werkvloer uitproberen tegen welke problemen werknemer oploopt en daar, zo nodig, oplossingen voor proberen te vinden, is niet opgevolgd. De bedrijfsarts stond hier niet achter. Na de uitspraak in december 2010 in het Deskundigen Oordeel, waarin werd aangegeven dat er verdere re-integratie activiteiten worden verwacht waarbij het advies van Visio het primaire uitgangspunt moet zijn in de (verlate) re-integratie, heeft het nog tot 9 maart 2011 geduurd voordat werknemer in staat werd gesteld het werk op arbeidstherapeutische gronden te hervatten. Er is een re-integratiebedrijf ingeschakeld, maar een gedegen onderzoek naar mogelijkheden en eventuele onmogelijkheden van werknemer in het eigen werk heeft nog steeds niet plaatsgevonden. Er is een verschil van mening tussen werkgever en werknemer over de wijze waarop de werkzaamheden door werknemer worden uitgevoerd. De inspanningen zijn onvoldoende nu de re-integratie is gestagneerd omdat de bedrijfsarts de mogelijkheden van werknemer niet adequaat heeft ingeschat en de werkgever zich heeft laten leiden door de bedrijfsarts. De werkgever moet, nu werknemer en werkgever van mening verschillen over de wijze waarop de werkzaamheden door werkgever worden uitgevoerd, een gedegen onderzoek laten uitvoeren door een gekwalificeerd bureau over de mogelijkheden in het eigen werk (spoor 1).Wat wordt na reparatie als bevredigend re-integratieresultaat gezien?:• Werknemer werkt in werk dat min of meer aansluit bij de resterende functionele mogelijkheden binnen het eigen bedrijf, of• werknemer werkt met zijn toestemming buiten het bedrijf, of• werknemer werkt in werk met een loonwaarde van tenminste 65% van het oorspronkelijke loon mits dit werk structureel is, of• er is een adequaat re-integratietraject naar ander werk bij een andere werkgever afgerond.Zolang de werkgever de tekortkoming niet heeft hersteld moet hij maximaal 52 weken het loon van werknemer doorbetalen. De aanvraag WIA kan niet in behandeling worden genomen.”
i. Bij beslissing van 26 mei 2011 heeft het UWV [gedaagde] de verplichting opgelegd het loon door te betalen tot 27 juni 2012.
j. De door [gedaagde] ingeschakelde arbeidsdeskundige van[naam 2], heeft in september 2011 in een rapportage naar aanleiding van een arbeidsdeskundig onderzoek geconcludeerd:
  • “De heer [eiser] wordt niet in staat geacht het eigen werk in de functie van automonteur/APK keurmeester volledig en duurzaam te hervatten
  • De heer [eiser] wordt wel in staat geacht het eigen werk te hervatten met aanpassingen en voorzieningen.
- De taak APK keurmeester ismomenteelniet mogelijk ivm ontbreken van de benodigde papieren,
- de functie automonteur brengt nu een gemiddeld tempoverlies mee van 44% tov de normtijden van de importeur en de behaalde gemiddelde werktijden van collega monteurs. Een aangepaste loonwaarde kan een oplossing zijn. Verbetering in tempo en kwaliteit is te behalen door coaching (jobcoaching) en gerichte aansturing.
  • In welke mate zijn auditieve beperking een rol speelt is door het nog steeds ontbreken van audiologische gegevens niet objectief aan te geven.
  • Er zijn bij [naam 1][gedaagde] [naam 2]. geen andere passende functies en taken aanwezig.
  • De heer [eiser] heeft wel kansen op de arbeidsmarkt op passende arbeid.”
k. [gedaagde] heeft op 8 november 2011 een deskundigenoordeel aan het UWV gevraagd.
In de rapportage van de arbeidsdeskundige [naam 2] van 14 december 2011 is onder meer het volgende vermeld:
“Uit het arbeidskundig onderzoek de dato september 2011 van Werkpad blijkt dat men belanghebbende binnen het bedrijf heeft begeleid voor het hervatten van de eigen werkzaamheden. Op diverse momenten zijn ook voorzieningen voor belanghebbende getroffen zoals een led lamp en een eigen gereedschapskist. Tevens blijkt uit het arbeidskundig onderzoek dat:• belanghebbende arbeidsongeschikt te beschouwen is voor de maatgevende arbeid.• Deze werkzaamheden niet met voorzieningen voor hem passend gemaakt kunnen worden.• De eigen werkgever hem geen andere passende arbeid kan aanbieden.• Aangegeven wordt dat belanghebbende wel kansen heeft op de vrije arbeidsmarkt.(
)4. ConclusieGeconcludeerd kan worden dat de werkgever voldoende heeft gedaan om belanghebbende aan het werk te helpen.”
l. Op basis van deze rapportage heeft het UWV bij brief van 14 december 2011 aan [gedaagde] het volgende deskundigenoordeel uitgebracht:
“Ons oordeel is dat de re-integratie-inspanningen van uw bedrijf voor uw werknemer tot nu toe voldoende zijn geweest.”m. Mede naar aanleiding van de rapportage van Werkpad van september 2011 en het deskundigenoordeel van het UWV van 14 december 2011 heeft [gedaagde] aangegeven met re-integratie in spoor 2 te willen starten. [eiser] is op 14 februari 2012 onder protest akkoord gegaan met re-integratie in spoor 2. [eiser] was van mening dat hij zijn eigen werk goed en volledig deed en dat er geen enkele grond was om spoor 2 te starten. Vanaf april 2012 tot 1 juli 2012 heeft [eiser] een traject doorlopen bij Werkpad.
n. Bij beslissing van 26 april 2012 heeft het UWV op verzoek van [gedaagde] de opgelegde loonsanctie verkort tot 24 mei 2012, omdat [gedaagde]
“de tekortkoming(en) in uw re-integratieplichten voor de heer A.G.E. [eiser] heeft hersteld.”, aldus het UWV.
o. In de voortgangsrapportage van 4 juni 2012 van de arbeidsconsulent van Werkpad,
F. van der Helm, staat onder meer het volgende vermeld:
“Het traject wordt m.i. bemoeilijkt door de dubbele houding van de heer [eiser]. Aan de ene kant wil hij medewerking geven aan het traject en houdt hij de consulent op de hoogte van de ontwikkelingen. Aan de andere kant is hij de mening toegedaan dat de werkgever onterecht een WvP spoor 2 traject is ingegaan, dat hij niet ziek is en alle taken in zijn functie kan uitvoeren en momenteel ook uitvoert. De stelling dat de werkgever hem onterecht wil ontslaan per einde wachttijd maakt dat de heer [eiser] niet met volle motivatie in dit traject mee kan werken. Hij wil niet verder kijken dan de functie van automonteur bij een dealerbedrijf. In de komende maand zal intensief acquisitie worden bedreven teneinde een laatste extra inspanning te geven in het zoeken naar een functie buiten de eigen organisatie. Hiertoe is een lijst met bedrijven in de woonomgeving van de heer [eiser] samengesteld.”p. De arbeidsdeskundige J. Jacobs van het UWV heeft in zijn rapportage van 5 juni 2012 naar aanleiding van een WIA aanvraag van [eiser] geconcludeerd dat [eiser] ongeschikt is voor zijn maatgevende arbeid. In de samenvatting staat onder meer het volgende vermeld:
“De mate van arbeidsongeschiktheid van de heer [eiser] is vastgesteld op 23,90%. Voordat hij ziek werd werkte de heer [eiser] als automonteur en APK keurmeester bij [naam 1][gedaagde] [naam 2]voor 37,87 uur per week. Het geïndexeerde uurloon bedraagt € 17,32. Door visusklachten kan hij dit werk niet meer doen. De heer [eiser] kan wel werkzaamheden doen waarin de belasting t.a.v. het vooral bezien van kleine voorwerpen (op korte afstand van het oog) niet hoog is. Voorbeelden van functies die hij zou kunnen verrichten zijn metaalsorteerder, perronmedewerker, magazijnbediende. Daarmee kan hij € 13,18 per uur verdienen. Dit is 23,90% minder dan in het eigen werk. Daarom is de heer [eiser], minder dan 35% arbeidsongeschikt.”
q. In navolging hiervan heeft het UWV bij beslissing van 6 juni 2012 [eiser] als volgt bericht:
“U kunt per 24 mei 2012 geen WIA-uitkering krijgen. Uit het oordeel van arts en arbeidsdeskundige blijkt dat u meer dan 65% kunt verdienen van het loon dat u verdiende voordat u ziek werd. U bent 23,90% arbeidsongeschikt. Dat is minder dan 35%. U kunt daarom geen WIA-uitkering krijgen. Hoe dit is vastgesteld, heeft u kunnen lezen in de medische rapportage van onze arts van 15 mei 2012 en in de brief van onze arbeidsdeskundige van 6 juni 2012. (…..) Als u het niet eens bent met onze beslissing kunt u vóór 19 juli 2012 een bezwaarschift indienen (…..).
r. [eiser] is tegen de beslissing van het UWV niet in bezwaar (en beroep) gegaan en ontvangt met ingang van 24 mei 2012 een WW-uitkering.
s. [gedaagde] heeft op 12 juni 2012 toestemming gevraagd aan het UWV
Werkbedrijf om het dienstverband met [eiser] op te zeggen, vanwege langdurige arbeidsongeschiktheid.
t. De toenmalige gemachtigde van [eiser] heeft bij brief van 27 juni 2012 een verweerschrift ingediend.
u. UWV Werkbedrijf heeft op 28 juni 2012 een deskundigenadvies over de ontslagaanvraag gevraagd aan het UWV. De arbeidsdeskundige [naam 2] heeft in het advies van 6 juli 2012 geconcludeerd dat het voor [eiser] niet mogelijk is de bedongen (eigen) arbeid te hervatten binnen 26 weken. Als motivering is vermeld: “
Tijdens de beoordeling van de wia aanvraag is door de verzekeringsarts aangegeven dat de beperking t.a.v. de visus blijvend is. Verder arbeidskundig onderzoek gaf aan dat hierdoor het eigen/maatgevende werk niet meer als passend gezien kan worden. In het verweerschrift + bijlagen worden geen nieuwe objectieve feiten/omstandigheden aangegeven die reden zou geven tot een andere visie op de belastbaarheid + (on)geschiktheid eigen werk.
v. Nadat de toenmalige gemachtigde van [eiser] bij brief van 24 juli 2012 op het deskundigenadvies had gereageerd, heeft het UWV Werkbedrijf in zijn beslissing van
8 augustus 2012 de verzochte toestemming verleend. UWV Werkbedrijf heeft daartoe het volgende overwogen: “
Uw aanvraag is gebaseerd op langdurige arbeidsongeschiktheid. In zijn advies geeft de arbeidsdeskundige aan dat de arbeidsongeschiktheid blijft voortduren en dat het niet mogelijk is de bedongen (eigen) arbeid binnen 26 weken te hervatten. In zijn reactie op het advies stelt de werknemer slechts dat hij wel zijn werkzaamheden verricht, maar onderbouwt dit niet door overlegging van bijvoorbeeld werkopdrachten, uurstaten of andere concrete bewijsstukken. Door ons moet in deze situatie in hoge mate worden uitgegaan van het advies van het UWV dat gezien moet worden als een deskundigenadvies. Uit dit advies en uit het Arbeidsdeskundig Rapport is duidelijk gebleken dat werknemer langdurig arbeidsongeschikt is voor het verrichten van zijn werk bij de eigen werkgever en re-integratie naar eigen werk alsook ander passend werk, bij werkgever, ook met behulp van scholing, binnen afzienbare tijd niet geïndiceerd is. Wat van de zijde van werknemer naar voren is gebracht, heeft onvoldoende aanknopingspunten geboden om tot een andersluidende gevolgtrekking te komen. Het ligt naar ons oordeel en dat van de Ontslagadviescommisie dan ook in de rede de door u gevraagde ontslagvergunning te verlenen.”
w. Bij brief van 14 augustus 2012 heeft [gedaagde] het dienstverband met [eiser] opgezegd tegen 1 november 2012.

3.De vordering en het verweer

3.1
[eiser] vordert, na vermeerdering van eis, dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
a. voor recht verklaart dat het aan [eiser] per 1 november 2012 verleende ontslag kennelijk onredelijk is in de zin van artikel 7:681 van het Burgerlijk Wetboek (hierna verder afgekort als BW);
primair:
b. [gedaagde] op grond van artikel 7:682 BW te veroordelen tot herstel van het dienstverband;
subsidiair:
[gedaagde] zal veroordelen om aan [eiser] binnen 14 dagen na het te wijzen vonnis te betalen:
c. een bedrag van € 16.125,48 bruto aan schadevergoeding;
d. een bedrag van € 9.459,72 bruto aan pensioenschade;
e. de kosten voor rechtsbijstand van € 6.582,80 netto;
f. de kosten voor de APK opleiding van € 327,25 netto;
g. een vergoeding voor outplacement van € 5.000,-- exclusief btw;
h. de wettelijke rente over het onder c en d of k genoemde vanaf de datum van het vonnis tot aan de dag van volledige betaling.
Daarnaast vordert [eiser] nog een bedrag van € 2.346,-- aan buitengerechtelijke incassokosten en de veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
3.2 [gedaagde] heeft verweer gevoerd en geconcludeerd tot afwijzing van de vorderingen van [eiser], met veroordeling van [eiser] in de proceskosten.
3.3
Op wat [eiser] aan zijn vorderingen ten grondslag heeft gelegd en [gedaagde] in reactie daarop heeft aangevoerd, zal, voor zover van belang, hierna in de beoordeling worden ingegaan.

4.De beoordeling

4.1
De kantonrechter dient eerst te beoordelen of sprake is van kennelijke onredelijke opzegging. Pas als wordt aangenomen dat het ontslag kennelijk onredelijk is, komt de kwestie van het herstel van het dienstverband of de (hoogte van de) schadevergoeding aan de orde.
4.2
[eiser] legt aan zijn vorderingen allereerst ten grondslag dat [gedaagde] het dienstverband met hem kennelijk onredelijk heeft opgezegd, omdat [gedaagde] in de UWV procedure heeft gesteld dat hij arbeidsongeschikt was, terwijl dat niet het geval was. Hij bestrijdt daarmee de juistheid van de gronden van het gegeven ontslag. Verder acht [eiser] de opzegging kennelijk onredelijk omdat de gevolgen van de opzegging voor hem te ernstig zijn in vergelijking met het belang van [gedaagde] bij de opzegging. [gedaagde] heeft in het kader van de beëindiging van het dienstverband voor hem geen enkele financiële voorziening getroffen. Ook zijn er door [gedaagde] geen inspanningen gepleegd om hem een deeltijdfunctie dan wel een aangepaste functie aan te bieden.
4.3
Het standpunt van [gedaagde] komt er, samengevat, op neer dat van een kennelijke onredelijke opzegging geen sprake is. De langdurige arbeidsongeschiktheid van Schapen-donk vormde de reden voor het ontslag. [eiser] heeft nimmer voor 100% hervat in zijn eigen bedongen werkzaamheden. Daarom heeft er ook nimmer een hersteldmelding van [eiser] plaatsgevonden. En hoewel hij zelf volhield arbeidsgeschikt te zijn, achtte de arbo-arts hem arbeidsongeschikt. Indien en voor zover er al sprake zou zijn van een kennelijk onredelijk ontslag, wat wordt betwist, dan laat de financiële draagkracht van [gedaagde] geen ruimte voor een vergoeding, zoals door [eiser] is gevorderd. Bovendien wordt de inkomensschade van [eiser] niet veroorzaakt door de opzegging maar door diens arbeidsongeschiktheid en daarvan kan [gedaagde] geen verwijt worden gemaakt. Ook voert [gedaagde] nog aan dat zij [eiser] het derde (verlengde) ziektejaar 100% van het loon heeft doorbetaald, terwijl zij zich had kunnen beperken tot het wettelijk minimum van 70%. Verder verwerpt [gedaagde] het verwijt van [eiser] dat zij geen inspanningen zou hebben gepleegd om hem een deeltijdfunctie dan wel een aangepaste functie aan te bieden.
4.4
De kantonrechter oordeelt als volgt.
4.5
In artikel 7:681 lid 2, onder a BW is bepaald dat opzegging van de arbeidsovereenkomst door de werkgever onder meer kennelijk onredelijk geacht kan worden wanneer deze geschiedt onder opgave van een voorgewende of valse reden. Van een valse reden in de zin van artikel 7:681 lid 2, aanhef en onder a BW is sprake indien die reden in werkelijkheid niet bestaat; een voorgewende reden is een andere dan de werkelijke reden die aan het ontslag ten grondslag wordt gelegd. Opzegging van de arbeidsovereenkomst wegens een valse of voor-gewende reden is kennelijk onredelijk omdat de opzegging niet had mogen worden gedaan.
4.6
[eiser] heeft zich op het standpunt gesteld dat hij ten tijde van het verlenen van de ontslagvergunning door het UWV arbeidsgeschikt voor het eigen werk was. Naar de kantonrechter begrijpt beroept [eiser] zich hiermee op een valse of voorgewende reden.
4.6.1 De kantonrechter kan [eiser] hierin niet volgen. Op 6 juni 2012 heeft het UWV
afwijzend beslist op een aanvraag van [eiser] voor een WIA-uitkering, dit in navolging van het advies van de UWV-arbeidsdeskundige van 5 juni 2012 die van mening was dat [eiser] niet in staat was tot het verrichten van het eigen of passend werk bij [gedaagde]. Het UWV heeft [eiser] voor 23,90% arbeidsongeschikt verklaard.
Vast staat dat [eiser] tegen dit besluit van het UWV niet in (bestuursrechtelijk) bezwaar en beroep is gegaan. Nu hij dit niet heeft gedaan, moet de kantonrechter ervan uitgaan dat dit besluit van 6 juni 2012 juist is. Dat besluit heeft zogenoemde formele rechtskracht gekregen (zie de uitspraak van de Hoge Raad van 22 oktober 2010, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl onder LJN-nummer BM7040). Daarmee staat juridisch gezien vast dat [eiser] zowel ten tijde van de ontslagaanvraag (12 juni 2012) als ten tijde van het verlenen van de ontslagvergunning door het UWV op 8 augustus 2012 niet (volledig) arbeidsgeschikt voor het eigen werk was. Daarmee is van een kennelijk onredelijk ontslag gebaseerd op een valse of voorgewende reden geen sprake.
4.7
Waar [eiser] zich tevens heeft beroepen op het gevolgencriterium geldt het
volgende. Bij de beoordeling of een opzegging van een arbeidsovereenkomst als kennelijk onredelijk moet worden aangemerkt vanwege het zogenoemde gevolgencriterium (artikel 7:681 lid 2, onder b, BW) is maatstaf of, mede in aanmerking genomen de voor de werk-nemer getroffen voorzieningen en de voor de werknemer bestaande mogelijkheden om ander passend werk te vinden, de gevolgen van de opzegging voor de werknemer te ernstig zijn in vergelijking met het belang van de werkgever bij de opzegging. Daarbij dienen alle omstandigheden, zoals deze zich niet later dan op het tijdstip van ingang van het ontslag voordeden, in aanmerking te worden genomen voor zover zij aanwijzingen opleveren voor wat niet later dan op voormeld tijdstip kon worden verwacht. De enkele omstandigheid dat een werknemer, die langer dan twee jaar arbeidsongeschikt is, vanwege die reden zonder toekenning van een vergoeding is ontslagen, levert in het algemeen geen grond op voor toewijzing van een vordering als bedoeld in artikel 7:681 lid 1 BW. Daartoe dienen bijzon-dere omstandigheden te worden gesteld en zo nodig bewezen, die in de kern inhouden dat het ontslag is gegeven in strijd met algemeen aanvaarde normen van goed werkgeverschap.
4.8
Voor zover [eiser] tegen deze achtergrond heeft beoogd aan te voeren dat
[gedaagde] een verwijt treft omdat met de loonsanctie van het UWV vaststaat dat
[gedaagde] haar re-integratieverplichtingen tegenover hem heeft geschonden, overweegt de kantonrechter het volgende. De omstandigheid dat het UWV op 26 mei 2011 heeft geoordeeld dat [gedaagde] tekortgeschoten is in haar re-integratieverplichtingen, vormt onvoldoende grond voor de conclusie dat de beëindiging van de arbeidsovereenkomst door [gedaagde] kennelijk onredelijk is. Daarbij is allereerst van belang dat [gedaagde] op 26 april 2012 haar tekortkoming heeft hersteld, waardoor de loonsanctie is bekort. Verder is het verzuim van [gedaagde] ten aanzien van de re-integratie-verplichtingen naar het oordeel van de kantonrechter niet van voldoende gewicht om het ontslag kennelijk onredelijk te doen zijn. Ook is niet gebleken dat [eiser] wèl in het eigen of passend werk bij [gedaagde] zou zijn gere-integreerd als [gedaagde] de re-integratie voortvarender had aangepakt. In het bijzonder kan dat niet worden afgeleid uit de hiervoor (gedeeltelijk) aangehaalde rapportages van Van der Straaten van september 2011 en van Van Hoop van
14 december 2011. Ten slotte heeft de kantonrechter tevens in aanmerking genomen dat het tekortschieten al tot gevolg heeft gehad dat de loondoorbetalingsverplichting van [gedaagde] met bijna een jaar is verlengd en dat zij [eiser] gedurende een periode van bijna drie jaar 100% van het loon heeft doorbetaald. Het verwijt treft op dit onderdeel dan ook geen doel.
4.9
[eiser] heeft [gedaagde] eveneens het verwijt gemaakt dat zij geen inspanningen heeft gepleegd om hem een deeltijdfunctie dan wel een aangepaste functie aan te bieden. Ook dit verwijt treft geen doel. Allereerst miskent [eiser] dat [gedaagde] ter comparitie onweersproken heeft gesteld dat deze kwestie niet eerder dan in deze rechterlijke procedure onderwerp van gesprek is geweest, omdat [eiser] zich steeds nadrukkelijk op het standpunt heeft gesteld dat hij arbeidsgeschikt voor het eigen werk was. De kantonrechter stelt vast dat dit standpunt bevestiging vindt in het verweerschrift van
27 juni 2012 (zie productie 4 bij de dagvaarding) in de procedure bij het UWV Werkbedrijf, waarin namens [eiser] onder meer wordt gesteld: “
Toestemming voor ontslag kan, overeenkomstig artikel 5:2 van het Ontslagbesluit, uitsluitend worden verleend indien:1. de werkgever de ongeschiktheid aannemelijk heeft gemaakt; en2. aannemelijk is dat binnen 26 weken geen herstel zal optreden; en3. de werkgever aannemelijk heeft gemaakt dat hij redelijkerwijs niet de mogelijkheid heeft de werknemer binnen 26 weken, indien nodig door middel van scholing, te herplaatsen in een aangepaste dan wel andere passende functie binnen de onderneming.Het verzoek zijdens [gedaagde] sneuvelt al op het eerste punt. Cliënt is namelijk niet arbeids-ongeschikt. Hij werkt immers 38 uur in zijn eigen arbeid (…) Punt 2 speelt in deze geen rol (…) Ook de beoordeling van het derde punt kan achterwege blijven nu cliënt van mening is dat hij zijn eigen werkzaamheden uitoefent.”
Verder is in de rapportage van de UWV-arbeidsdeskundige [naam 2] van 14 december 2011 geconcludeerd dat het eigen werk van [eiser] niet passend gemaakt kan worden en dat de werkgever hem geen andere passende arbeid kan aanbieden. Ook uit de rapportage van 5 juni 2012 van de UWV-arbeidsdeskundige Jacobs dient te worden afgeleid dat [eiser] niet in staat was tot het verrichten van eigen of passend werk bij [gedaagde]. [eiser] heeft geen andere (deskundigen) gegevens overgelegd die deze bevindingen weerleggen. De kantonrechter gaat er dan ook van uit dat er voor [eiser] geen reële mogelijkheden waren om te re-integreren binnen het bedrijf van [gedaagde] en dat, gelet op het tempoverlies van [eiser], van [gedaagde] redelijkerwijs niet kon worden gevergd de wijze van bedrijfsvoering daaraan aan te passen.
Hetgeen [eiser] nog heeft aangevoerd over het onvoldoende aanbieden door [gedaagde] van scholing leidt niet tot een ander oordeel. Uit de beslissing van het UWV Werkbedrijf van 8 augustus 2012 houdende ontslagvergunning volgt dat scholing niet tot herplaatsing binnen [gedaagde] kon leiden.
4.1
Tevens staat vast dat de lichamelijke beperkingen van [eiser] niet een gevolg zijn van de werkzaamheden die hij voor [gedaagde] heeft verricht. [gedaagde] treft dus geen verwijt van de arbeidsongeschiktheid van [eiser].
4.11
Gelet op het bovenstaande doen zich naar het oordeel van de kantonrechter geen bijzondere omstandigheden voor die, ook bezien in samenhang met de overige door [eiser] aangevoerde feiten en omstandigheden waaronder zijn lichamelijke beperkingen, zijn 11-jarig dienstverband en zijn eenzijdige werkervaring, de conclusie rechtvaardigen dat sprake is van een kennelijke onredelijke opzegging van de arbeidsover-eenkomst. De door [eiser] beschreven financiële omstandigheden na de opzegging maken dit niet anders. De inkomenspositie van [eiser] kan niet in verstrekkende mate worden geacht te zijn beïnvloed door de opzegging van de arbeidsovereenkomst door [gedaagde]. Voor [gedaagde] bestond er jegens [eiser] ook bij het voortduren van het dienstverband geen loondoorbetalingsverplichting meer, aangezien deze op 24 mei 2012 was geëindigd. Dit betekent dat in beginsel de inkomenspositie van [eiser] bij het voort-duren van de arbeidsovereenkomst niet wezenlijk anders zou zijn geweest dan deze nu is.
4.12
Omdat geen sprake is van een kennelijke onredelijke opzegging zullen de vorderingen van [eiser] worden afgewezen en komt de kantonrechter niet toe aan de kwestie van het herstel van het dienstverband of (de hoogte van) de door [gedaagde] gevorderde schadevergoeding.
4.13
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van [gedaagde]. Die kosten worden vastgesteld op € 400,-- aan salaris voor de gemachtigde van [gedaagde].

5.De beslissing

De kantonrechter:
- wijst de vorderingen van [eiser] af;
- veroordeelt [eiser] in de proceskosten van [gedaagde], vastgesteld op € 400,--.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.L. Sierkstra en is in het openbaar uitgesproken op
29 januari 2014, in tegenwoordigheid van de griffier.