4.1De rechtbank heeft in het bestreden vonnis van 18 september 2013 feiten vastgesteld. Het hof zal van die feiten, voor zover niet bestreden en relevant, uitgaan. Verder staan als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist nog enige feiten vast. Het hof zal hierna een overzicht geven van de vaststaande feiten.
a. CB drijft een onderneming die zich bezighoudt met de groothandel in (wieler)sportartikelen ten behoeve van de detailhandel, met name exclusieve racefietsen.
b. Op of omstreeks 8 mei 2009 heeft [appellante] de tot dan toe door haar gehouden aandelen in CB verkocht aan [Beheer 1] BV te [vestigingsplaats] , hierna [vennootschap] , van welke vennootschap [aandeelhouder en bestuurder 1] en [aandeelhouder en bestuurder 2] de aandeelhouders en bestuurders waren. De koopsom bedroeg € 1.250.000,00. [vennootschap] heeft € 1.000.000,- van de koopsom aan [appellante] betaald, waartoe [vennootschap] een bedrag van ongeveer € 800.000,- heeft geleend van Rabobank. Het restant van de aan [appellante] te betalen koopsom van € 250.000,- heeft CB geleend van [appellante] .
c. In de tussen CB en [appellante] opgemaakte schuldbekentenis/akte van lening (hierna “de schuldbekentenis”) voor het bedrag van € 250.000,- (productie 1 dagvaarding eerste aanleg) van op of omstreeks 6 mei 2009 is het volgende vermeld:
“ (…)
1. (…) [CB] , (…), in deze rechtsgeldig vertegenwoordigd door haar gezamenlijk bevoegd bestuurders de heren [aandeelhouder en bestuurder 1] en [aandeelhouder en bestuurder 2] , hierna te noemen “schuldenaar”
en
2. (…) [appellante] (…), hierna te noemen “schuldeiser”
In aanmerking nemende dat:Deze lening is verstrekt in het kader van de financiering van de overname van [CB] BV waarbij door mede kredietverstrekker Rabobank [vestigingsnaam] een aantal dwingende c.q. beperkende voorwaarden zijn neergelegd welke mede de inhoud van deze overeenkomst bepalen.
Verklaren dat: Schuldenaar per 1 april 2009 een bedrag van € 250.000,- (…) uit hoofde van geldlening schuldig is aan schuldeiser, die deze schuldbekentenis aanneemt;
Deze schuld bestaat onder de volgende bepalingen:1. Over de hoofdsom dan wel het niet-afgeloste gedeelte daarvan is een jaarlijkse rente verschuldigd zoals hierna omschreven, echter deze zal gedurende de eerste 3 jaar niet worden betaald aan schuldeiser noch zullen er in deze periode aflossingen door schuldenaar aan schuldeiser worden voldaan;2. Over de hoofdsom dan wel het niet-afgeloste gedeelte daarvan is de schuldenaar een jaarlijkse rente verschuldigd van 7% (rentevast gedurende de gehele looptijd van 10 jaren), per jaar achteraf te voldoen, uiterlijk te betalen op 31 januari van ieder jaar, voor het eerst op 31 januari 2013, mits de liquiditeiten van [CB] BV dit toelaten. Rente die niet betaald werd of zal worden, zal bij de hoofdsom bijgeschreven worden;3. (…)4. De schuldenaar zal de verschuldigde rente over de hoofdsom dan wel het niet-afgeloste gedeelte daarvan, uiterlijk op 31 maart 2019 voldoen;5. Aflossing(en) zullen geschieden in onderling overleg, maar de schuld zal uiterlijk op 31 maart 2019 geheel zijn afgelost. Indien de solvabiliteit dit toelaat zal, als aan de voorwaarden van de banklening wordt voldaan, begonnen worden met aflossingen per kwartaal. Alle aflossingen kunnen geschieden zonder boete. Vanaf 1 april 2012 zal per kwartaal achteraf € 6.250 (…) afgelost gaan worden, voor het eerst op 30 juni 2012 mits werd voldaan aan de voorwaarden van Rabobank.(…)
10. (…)
Ingeval de aandeelhouders van schuldenaar en/of haar aandeelhouders etc. (tot aan de uiteindelijke natuurlijke personen [aandeelhouder en bestuurder 1] en [aandeelhouder en bestuurder 2] ) de aandelen in schuldenaar verkopen (direct of indirect) zolang de hoofdsom en de verschuldigde rente en kosten niet aan schuldeiser zijn voldaan, is door schuldenaar de hoofdsom dan wel het niet-afgeloste gedeelte daarvan en de rente onmiddellijk en direct opeisbaar. (…)”.
d. Begin mei 2009 hebben CB, [appellante] en Rabobank een overeenkomst gesloten, getiteld ‘Achterstelling en verpanding van vordering(en)” (productie 2 dagvaarding eerste aanleg, hierna de achterstellingsovereenkomst). De overeenkomst, waarin [appellante] crediteur is genoemd en CB debiteur, houdt in:
(…)
In aanmerking nemende:
dat de crediteur op verzoek van de bank bereid is zijn vordering(en) en de daarover verschuldigde rente uit hoofde van:
een verstrekte geldlening groot EUR 250.000,00 (…) op de debiteur achter te stellen bij de vorderingen, die de bank op de debiteur heeft en/of zal verkrijgen,
Verklaren te zijn overeengekomen:“1. De crediteur stelt bij deze de vermelde vordering(en) met de daarover verschuldigde rente achter bij de vorderingen, die de bank op de debiteur heeft en/of zal verkrijgen uit hoofde van verstrekte en/of te verstrekken geldleningen, verleende en/of te verlenen kredieten in rekening-courant, tegenwoordige en/of toekomstige borgstellingen dan wel uit welken anderen hoofde ook. De debiteur erkent deze achterstelling en zal zich dienovereenkomstig gedragen. De crediteur verbindt zich mitsdien jegens de bank, die dit aanneemt, om gehele noch gedeeltelijke voldoening van de vermelde vordering(en) op de debiteur en de daarover verschuldigde rente aan te nemen, deze vorderingen(en) en de daarover verschuldigde rente niet in verrekening te brengen, niet te vervreemden of te bezwaren en geen zekerheid voor deze vordering(en) en de daarover verschuldigde rente van de debiteur te accepteren, zolang de bank nog enige vordering op de debiteur heeft of kan verkrijgen, tenzij hij van de bank daarvoor vooraf schriftelijke toestemming heeft verkregen.(…)3. In afwijking van het bepaalde in de artikelen 1 en 2 is de debiteur echter bevoegd tot betaling van de over de achtergestelde vordering(en) verschuldigde rente aan de crediteur en is de crediteur bevoegd deze rente in ontvangst te nemen, totdat de bank schriftelijk aan de debiteur en de crediteur heeft medegedeeld dat zulks niet meer het geval is.(…)”.
e. Ten tijde van het sluiten van de overeenkomsten van geldlening en achterstelling, had CB bij Rabobank een exploitatiekrediet met een kredietruimte van € 800.000,- en een lening van € 40.000,-.
f. CB heeft niet afgelost op de lening die door [appellante] is verstrekt.
g. [appellante] heeft medio april 2012 aanspraak gemaakt op aflossing van de lening.
h. Op enig moment voor juni 2012 heeft [aandeelhouder en bestuurder 1] zijn aandelen in [vennootschap] , en daarmee indirect zijn belang in CB, verkocht aan [aandeelhouder en bestuurder 2] .
i. CB heeft Rabobank verzocht te beoordelen of deze aflossingen verricht mogen worden.
j. Rabobank heeft bij brief van 12 september 2012 aan CB medegedeeld dat de bank geen toestemming geeft om aflossingen te verrichten.