ECLI:NL:GHSHE:2015:4772

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
26 november 2015
Publicatiedatum
26 november 2015
Zaaknummer
F 200 166 953_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging kinderalimentatie na echtscheiding en beoordeling draagkracht van ouders

In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de wijziging van de kinderalimentatie na een echtscheiding. De man, appellant in principaal appel, verzoekt het hof om de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 23 december 2014 te vernietigen en de alimentatie voor de kinderen te wijzigen naar nihil, met terugwerkende kracht vanaf 1 juli 2013. De vrouw, geïntimeerde en appellante in incidenteel appel, verzoekt het hof om de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn appel en verzoekt tevens om de alimentatie te verhogen naar € 464,- per maand per kind. De rechtbank had eerder bepaald dat de man een bijdrage van € 262,- per kind per maand moest betalen, maar de man stelt dat zijn financiële situatie is veranderd door het verlies van zijn baan en zijn huidige WW-uitkering.

Tijdens de mondelinge behandeling op 20 oktober 2015 is de situatie van beide partijen besproken. De man heeft een netto WW-uitkering en heeft een ontslagvergoeding ontvangen, terwijl de vrouw een inkomen heeft als schoonmaakster. Het hof heeft de draagkracht van beide ouders beoordeeld en vastgesteld dat de man tot 1 november 2015 een draagkracht had van € 599,- per maand, maar na deze datum op nihil is gekomen door het ontvangen van een bijstandsuitkering.

Het hof heeft de behoefte van de kinderen vastgesteld en de alimentatieverplichtingen van de man aangepast. De man heeft recht op een zorgkorting van 15% op de alimentatie, wat leidt tot een lagere bijdrage. Uiteindelijk heeft het hof de beschikking van de rechtbank vernietigd en de alimentatie voor de kinderen vastgesteld op € 227,42 per kind per maand voor de periode van 1 juli 2014 tot 1 januari 2015, en € 213,45 per kind per maand voor de periode van 1 januari 2015 tot 1 november 2015, met ingang van 1 november 2015 op nihil.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak: 26 november 2015
Zaaknummer: 200.166.953/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/02/280122 FA RK 14-2402
in de zaak in hoger beroep van:
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant in principaal appel,
verweerder in incidenteel appel,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. I.M. van den Heuvel,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in principaal appel,
appellante in incidenteel appel,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. M.J.W. Jongenelen.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 23 december 2014, zoals aangevuld bij beschikking van 19 februari 2015.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 20 maart 2015, heeft de man verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende de beschikking van – naar het hof begrijpt – de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda van 17 mei 2011 te wijzigen, aldus dat met ingang van 1 juli 2013 de door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen van partijen wordt gewijzigd in nihil, met bepaling dat de door de man verschuldigde alimentatie voor de kinderen gelijk is aan hetgeen hij tot 1 juli 2013 daadwerkelijk heeft betaald.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 6 mei 2015, heeft de vrouw verzocht de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn appel, dan wel het appel ongegrond en onbewezen te verklaren, nu alle grieven falen.
Tevens heeft de vrouw hierbij incidenteel appel ingesteld en verzocht, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, voormelde beschikking te vernietigen wat betreft de zorgkorting en, onder aanvulling en/of verbetering van de gronden, te bepalen dat de door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen wordt vastgesteld op een bedrag van € 464,- per maand, te weten € 232,- per kind per maand.
Ter zitting heeft de vrouw toegelicht dat, anders dan bij de berekening van voormelde bedragen, de uitspraak van de Hoge Raad van 9 oktober 2015 (ECLI:NL:HR:2015:3011) gevolgd zou moeten worden, zodat het aandeel van de man op € 544,- per maand ofwel 272,- per kind per maand zou moeten worden vastgesteld.
2.2.1.
Bij verweerschrift in incidenteel appel, ingekomen ter griffie op 15 juni 2015, heeft de man verzocht het incidenteel appel af te wijzen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 20 oktober 2015. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de man, bijgestaan door mr. Van den Heuvel;
  • de vrouw, bijgestaan door mr. Jongenelen.
2.3.2.
Het hof heeft de minderjarige [minderjarige 1] in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken.
Zij heeft hiervan gebruik gemaakt door het hof een brief te sturen, die ter griffie is ingekomen op 2 september 2015. Ter zitting heeft de voorzitter de inhoud van die brief zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het V6-formulier met bijlagen van de advocaat van de man d.d. 5 oktober 2010;
  • het V6-formulier met bijlagen van de advocaat van de vrouw d.d. 6 oktober 2010;
  • de ter zitting door mr. Van der Heuvel overgelegde en gedeeltelijk voorgedragen pleitnota (de griffier heeft gearceerd wat is voorgedragen).

3.De beoordeling

In het principaal en incidenteel appel
3.1.
Partijen zijn op 5 oktober 1990 gehuwd.
Uit het huwelijk van partijen zijn geboren:
- [minderjarige 1] (hierna: [minderjarige 1] ), op [geboortedatum] 1998 te [geboorteplaats] ;
- [minderjarige 2] (hierna: [minderjarige 2] ), op [geboortedatum] 2002 te [geboorteplaats] ;
De kinderen hebben het hoofdverblijf bij de vrouw
.
Van 19 september 2014 tot 5 december 2014 heeft [minderjarige 1] elders verbleven.
3.1.1.
De man is hertrouwd met mevrouw [nieuwe partner van de man] . Zij heeft een kind, ten aanzien waarvan de man als stiefouder onderhoudsplichtig is.
3.2.
Bij beschikking van 17 mei 2011 heeft de rechtbank Breda tussen partijen de echtscheiding uitgesproken, welke beschikking op 25 mei 2011 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
3.2.1.
Bij deze beschikking, waarvan wijziging wordt gevraagd, heeft de rechtbank voorts, voor zover thans van belang, bepaald dat de man als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen moet voldoen een bedrag van € 395,- per kind per maand met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand.
De bijdrage voor de kinderen beliep ingevolge de wettelijke indexering € 410,60 per kind per maand in 2014 en beloopt € 413,88 per kind per maand in 2015.
3.3.
Bij de bestreden beschikking van 23 december 2014 heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, uitvoerbaar bij voorraad, voormelde beschikking gewijzigd en bepaald dat de daarbij vastgestelde bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen met ingang van 1 juli 2014 nader wordt vastgesteld op (zoals verbeterd bij de bestreden beschikking van 19 februari 2015) € 262,- per kind per maand, met dien verstande dat de man de bijdrage voor [minderjarige 1] vanaf 19 september 2014 en zolang [minderjarige 1] niet bij de vrouw verblijft, niet langer verschuldigd is aan de vrouw.
3.4.
Partijen kunnen zich met deze beslissing niet verenigen en zij zijn hiervan in hoger beroep gekomen.
3.5.
De grieven van partijen betreffen – zakelijk weergegeven – :
- de ingangsdatum van de wijziging van de onderhoudsbijdrage;
- de draagkracht van de man;
- het aandeel van de man in de kosten van zijn stiefkind;
- de draagkracht van de vrouw;
- het zorgkortingspercentage.
Ingangsdatum wijziging
3.6.
Tussen partijen is in geschil op welke datum de wijziging van de onderhoudsbijdrage moet ingaan. Daaromtrent overweegt het hof als volgt.
3.6.1.
Het hof ziet in hetgeen de man heeft aangevoerd geen aanleiding om de onderhoudsbijdrage in de periode (van 25 mei 2011) tot 1 juli 2013 nader vast te stellen op hetgeen de man feitelijk ter zake kinderalimentatie heeft betaald, nu gesteld noch gebleken is dat er zich in bedoelde periode een relevante wijziging van omstandigheden heeft voorgedaan waardoor de vastgestelde bijdrage niet meer voldeed aan de wettelijke maatstaven. Dat de man in die periode een aanzienlijk achterstand heeft doen ontstaan, moet daarom voor zijn eigen rekening blijven.
3.6.2.
De man heeft voorts verzocht de wijziging van de bijdrage te doen ingaan op 1 juli 2013, aangezien op die datum zijn dienstverband bij [lighting] Lighting B.V. is beëindigd en hij sindsdien een WW-uitkering ontvangt.
De vrouw heeft tegen dit verzoek gemotiveerd verweer gevoerd.
Het hof ziet in hetgeen de man heeft aangevoerd geen aanleiding om af te wijken van het uitgangspunt dat inhoudt dat bij de vaststelling van de ingangsdatum van de wijziging van een bestaande onderhoudsbijdrage, in beginsel wordt uitgegaan van de datum van indiening ter griffie van het inleidend verzoekschrift. De vrouw heeft immers eerst vanaf dat moment rekening kunnen houden met een eventuele wijziging van de door haar ten behoeve van de kinderen te ontvangen bijdrage. Dat de man ondanks de door hem gestelde eerdere wijziging van omstandigheden niet eerder om wijziging heeft verzocht, komt naar het oordeel van het hof voor zijn rekening en kan niet op de kinderen worden afgewenteld.
Het hof stelt de ingangsdatum van de eventuele wijziging van de onderhoudsbijdrage, evenals de rechtbank, vast op 1 juli 2014, zijnde de eerste dag van de maand nadat het inleidend verzoekschrift is ingediend.
Behoefte kinderen
3.7.
De behoefte van de kinderen ad € 395,- per kind per maand is in hoger beroep niet in geschil. Rekening houdend met de wettelijke indexeringen bedraagt de behoefte van de kinderen per 1 januari 2014 € 410,60 en per 1 januari 2015 € 413,88 per kind per maand.
Draagkracht
3.8.
Vervolgens dient te worden beoordeeld in welke verhouding het eigen aandeel van de ouders in de kosten van kinderen tussen de ouders moet worden verdeeld.
Het hof volgt in dit opzicht de richtlijn van de Expertgroep Alimentatienormen, zoals deze vanaf 1 april 2013 luidt, inhoudende dat het eigen aandeel van de ouders in de kosten van de kinderen tussen de ouders moet worden verdeeld naar rato van hun beider draagkracht.
Het bedrag aan draagkracht voor inkomens vanaf een netto besteedbaar inkomen (NBI) van € 1.500,- wordt vastgesteld aan de hand van de formule 70% x [NBI – (0,3 NBI + € 860)] (2014) respectievelijk 70% x [NBI – (0,3 NBI + € 875)] (2015). Indien tot 1 januari 2015 recht bestond op fiscaal voordeel in verband met de persoonsgebonden aftrekpost levensonderhoud kinderen, dient de draagkracht met dit bedrag te worden verhoogd.
Voor inkomens met een netto besteedbaar inkomen lager dan € 1.500,- (of € 1.525,- vanaf 2015) zijn vaste bedragen per categorie van toepassing, volgens de gepubliceerde tabellen.
Draagkracht man
3.9.
Tussen partijen is niet in geschil dat de man sinds 1 juli 2013 een netto WW-uitkering (exclusief vakantietoeslag) ontvangt ad:
- € 1.594,40 per vier weken in augustus/september 2014;
- € 1.603,84 per vier weken in juni/juli 2015;
- € 1.607,40 per vier weken in juli/september 2015.
Voorts is tussen partijen niet in geschil dat de WW-uitkering van de man op 1 november 2015 is geëindigd en dat hij sindsdien een bijstandsuitkering ontvangt.
3.10.
Uit een bankafschrift van de man, overgelegd als productie 12 bij het beroepschrift, blijkt dat hij op 30 juli 2013 een bedrag van (afgerond) € 38.689,- heeft ontvangen van [lighting] Lighting B.V., zijn voormalige werkgever.
Op grond van hetgeen de man ter zitting heeft verklaard, gaat het hof ervan uit dat dit bedrag bestaat uit een ontslagvergoeding en de laatste salarisuitkering. Nu de man, zoals tussen partijen niet in geschil is, in dienst van [lighting] Lighting B.V. een inkomen van circa € 2.450,- netto per maand genoot, stelt het hof vast dat de netto ontslagvergoeding (afgerond) € 36.000,- bedroeg.
3.11.
De man stelt dat hij dit bedrag heeft aangewend om advocaatkosten te voldoen ad in totaal € 12.469,21 en zijn woning te verbouwen en te herinrichten, waaraan hij € 4.969,28 heeft besteed. Het resterende bedrag van (naar het hof begrijpt) thans nog circa € 18.800,-, wenst de man aan te wenden om een pensioenvoorziening te treffen, daar hij sinds zijn ontslag geen pensioen meer opbouwt.
De vrouw heeft hiertegen gemotiveerd verweer gevoerd. In dit kader heeft zij aangevoerd dat van de man verwacht had kunnen worden en nog steeds verwacht kan worden dat hij zijn ontslagvergoeding aanwendt om zijn werkloosheidsuitkering tot het voorheen genoten loon aan te vullen.
3.12.
Het hof overweegt het volgende.
3.12.1.
Het hof is van oordeel dat van de man, gelet op zijn zwaarwegende onderhoudsverplichting jegens zijn kinderen, verwacht mocht worden dat hij zijn ontslaguitkering aanwendde ter aanvulling van zijn WW uitkering.
Het verschil tussen het door de man bij [lighting] Lighting B.V. genoten netto loon en de door hem laatstelijk genoten netto WW-uitkering (€ 1.607,40 per vier weken, ofwel € 1.741,35 per maand, vermeerderd met 5% vakantietoeslag) bedraagt circa € 620,- netto per maand.
Het hof stelt vast dat, ook indien enkel van het feitelijk nog resterende deel (het hof begrijpt: omstreeks € 18.000,-) van de ontslagvergoeding zou worden uitgegaan, de man zijn WW-uitkering gedurende de volledige looptijd, d.w.z. tot 1 november 2015, had kunnen
aanvullen tot het niveau van het laatstelijk door hem genoten loon. Hierbij neemt het hof ten overvloede in overweging dat de man in het geheel niet heeft geconcretiseerd welke aanvullende pensioenvoorziening hij zou dienen te treffen en welke (maandelijkse) premie hij in dat kader zou moeten voldoen.
3.12.2.
Het hof gaat voorts, evenals de rechtbank, ervan uit dat de man met een bedrag van
€ 25,- per maand bijdraagt in de kosten van verzorging en opvoeding van zijn minderjarige stiefkind. De man heeft geen inzicht gegeven in de behoefte van zijn stiefkind en het aandeel van diens eigen vader in de kosten van verzorging en opvoeding. De man heeft voorts ter zitting verklaard dat zijn nieuwe partner niet werkt en evenmin solliciteert naar een baan. Het is niet gebleken dat zijn nieuwe partner in enigerlei mate arbeidsongeschikt is.
Omdat het hof aannemelijk acht dat de man feitelijk wel met enig bedrag bijdraagt in de kosten van zijn stiefkind, houdt het hof, evenals de rechtbank, rekening met € 25,- per maand.
3.12.3.
Het hof acht het op grond van het verhandelde ter zitting aannemelijk dat de man zich naar behoren heeft ingespannen om na het ontslag bij [lighting] B.V. een nieuwe baan te verwerven, maar dat hij daarin, door de situatie waarin hij zich bevindt, thans ruim twee jaar na het ontslag nog niet in is geslaagd. Het hof gaat daarbij uit van de volgende omstandigheden.
De man werkte van 1989 tot 2013 bij [lighting] . Hij heeft derhalve 24 jaar voor dezelfde werkgever gewerkt. De man is samen met 1100 andere collega’s ontslagen. In de regio ( [regio] ) zijn tevens eind 2014 veel ontslagen gevallen bij de fabriek van [PM] . Thans is de man 58 jaar oud. Hij vervulde bij [lighting] de functie van procesoperator. De man stelt dat hij aanvankelijk naar vergelijkbare functies heeft gezocht, maar dat dit niet haalbaar is gebleken. De man solliciteert thans op allerhande functies, via het UWV of door te zoeken in huis-aan-huis bladen of op internet. De man heeft een e-coach via het UWV en hij heeft trainingen gevolgd om zijn kansen op de arbeidsmarkt te vergroten, zoals trainingen die gericht zijn op het verbeteren van het cv. De man krijgt vaak geen reactie op zijn sollicitaties, maar als hij een reactie krijgt, wordt vaak (direct of indirect) aangevoerd dat hij te oud is voor de functie. De man mocht éénmaal op gesprek komen. Dit betrof echter een functie in Zeeland.
Het hof is dan ook van oordeel dat de man voldoende heeft aangetoond dat hij zijn niet dor hemzelf teweeg gebrachte inkomensverlies nog niet heeft kunnen herstellen.
3.12.4.
Gebleken is dat de man met ingang van 1 november 2015 een bijstandsuitkering ontvangt uit hoofde van de zgn. Participatiewet. Het hof is van oordeel dat de man aldus met ingang van 1 november 2015 geacht moet worden niet langer over draagkracht te beschikken om enige bijdrage te leveren in de kosten van de verzorging en opvoeding van de kinderen.
De ontslagvergoeding -indien en voor zover nog voorhanden- is vanaf die datum niet meer bruikbaar ter aanvulling op de uitkering, nu de aard van een bijstandsuitkering meebrengt dat op een ontslagvergoeding (vermogen) dient te worden ingeteerd alvorens aanspraak op de uitkering bestaat.
3.13.
Op grond van al het voorgaande stelt het hof de draagkracht van de man tot 1 november 2015 evenals de rechtbank vast op € 599,- per maand en met ingang van 1 november 2015 op nihil.
Draagkracht vrouw
3.14.
Het fiscaal jaarinkomen van de vrouw bedraagt volgens de jaaropgave over 2013 en 2014 € 19.170,- respectievelijk € 19.635,-. Het inkomen van de vrouw in 2015 is niet bekend. Gesteld noch gebleken is echter dat het inkomen van de vrouw, die schoonmaakster is van beroep, in 2015 substantieel is gestegen. Het hof gaat voor 2015 derhalve uit van het inkomen van de vrouw zoals dat blijkt uit de jaaropgaaf 2014.
3.15.
De vrouw heeft recht op de volgende heffingskortingen:
- de algemene heffingskorting;
- de arbeidskorting;
- de alleenstaande ouder korting (tot 1 januari 2015, daarna vervallen),
maar niet meer dan de ingehouden loonheffing.
3.16.
Op grond van het vorenstaande stelt het hof het netto besteedbaar inkomen van de vrouw vast op een bedrag van € 1.542,- per maand in 2014 en € 1.408,- in 2015.
3.17.
Voorts dient, conform de uitspraak van de Hoge Raad van 9 oktober 2015 (ECLI:NL:HR:2015:3011), het kindgebonden budget en de eventueel daarvan deel uitmakende alleenstaande ouderkop in aanmerking te worden genomen bij de berekening van de draagkracht van de ouder die het kindgebonden budget ontvangt.
3.17.1.
De vrouw ontving, zo leidt het hof uit de stukken af, in 2014 een kindgebonden budget van omstreeks € 200,-- per maand en in 2015 van € 454,- per maand.
Het hof stelt het netto besteedbaar inkomen van de vrouw derhalve vast op € 1.742,- per maand in 2014 en € 1.862,- in 2015.
3.18.
De draagkracht van de vrouw is:
- volgens de formule 70% x [1.742 – (0,3x 1.742 + € 860)] circa € 252,- per maand in 2014;
- volgens de formule 70% x [1.862 – (0,3x 1.862 + € 875)] circa € 300,- per maand in 2015.
Draagkrachtvergelijking
3.19.
Op basis van het vorenstaande komt het hof tot de volgende verdeling van de kosten voor de kinderen over beide ouders in 2014:
het eigen aandeel van de man bedraagt:
€ 599 / € 851 x € 821,20 = € 578,02
het eigen aandeel van de vrouw bedraagt:
€ 252 / € 851 x € 821,20 =
€ 243,18
samen € 821,2
3.20.
Op basis van het vorenstaande komt het hof tot de volgende verdeling van de kosten voor de kinderen over beide ouders in 2015 (tot 1 november 2015):
het eigen aandeel van de man bedraagt:
€ 599 / € 899 x € 827,76 = € 551,53
het eigen aandeel van de vrouw bedraagt:
€ 300 / € 899 x € 827,76 =
€ 276,27
samen € 827,76
Zorgkorting
3.21.
De man maakt aanspraak op toepassing van een zorgkorting op de door hem eventueel verschuldigde kinderbijdrage van 15% van de behoefte van de kinderen.
De vrouw maakt daartegen gemotiveerd bezwaar.
3.22.
Het hof volgt ook in dit opzicht de richtlijn van de Expertgroep Alimentatienormen.
Hoewel de man de kinderen thans feitelijk niet ziet, maar wel zo nu en dan via whats-app contact heeft met [minderjarige 1] en niet gebleken is dat de man tekortschiet of is tekortgeschoten op dat gebied, ziet het hof aanleiding om uit te gaan van het minimale percentage van 15%. Nu de behoefte van de kinderen in 2014 € 821,20 per maand bedroeg en in 2015 € 827,76 per maand bedraagt, beloopt de zorgkorting een bedrag van € 123,18 per maand (in 2014) respectievelijk € 124,64 per maand (in 2015).
3.23.
Het hiervóór berekende eigen aandeel van de man wordt verminderd met het bedrag van de zorgkorting.
Het hof stelt de door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding op grond van al het voorgaande vast op:
  • € 454,84 per maand, ofwel € 227,42 per kind per maand in de periode van 1 juli 2014 tot 1 januari 2015;
  • € 426,89 per maand, ofwel € 213,45 per kind per maand in de periode van 1 januari 2015 tot 1 november 2015;
  • nihil met ingang van 1 november 2015.
3.24.
De beschikkingen waarvan beroep dienen te worden te worden vernietigd.
3.25.
Nu het hof de onderhoudsverplichting met ingang van een voor zijn uitspraak gelegen datum heeft verlaagd, dient het hof aan de hand van de ten processe gebleken feiten en omstandigheden te beoordelen in hoeverre een eventuele daaruit voortvloeiende terugbetalingsverplichting in redelijkheid kan worden aanvaard. Daarbij is het hof niet afhankelijk van een door de onderhoudsgerechtigde gevoerd, op die terugbetaling betrekking hebbend verweer.
Het hof stelt vast dat de vrouw feitelijk niet geconfronteerd zal worden met een terugbetalingsverplichting, daar de man een grote achterstand in de betaling van de door hem op grond van de beschikking uit 2011 verschuldigde bijdrage heeft laten ontstaan.
3.27.
Het hof zal op grond van al het voorgaande beslissen als na te melden.

4.De beslissing

Het hof:
op het principaal en incidenteel appel:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 23 december 2014, aangevuld op 19 februari 2015,
en opnieuw rechtdoende:
wijzigt de beschikking van 17 mei 2011 van de rechtbank Breda wat betreft de kinderalimentatie met ingang van 1 juli 2014;
bepaalt dat de man aan de vrouw als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van:
  • [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 1998 te [geboorteplaats] ;
  • [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2002 te [geboorteplaats] ;
zal voldoen een bedrag van:
  • € 227,42 per kind per maand in de periode van 1 juli 2014 tot 1 januari ;
  • € 213,45 per kind per maand in de periode van 1 januari 2015 tot 1 november 2015;
met dien verstande dat de man de bijdrage voor [minderjarige 1] vanaf 19 september 2014 en zolang [minderjarige 1] niet bij de vrouw verblijft, niet (langer) verschuldigd is aan de vrouw.
stelt de bijdrage met ingang van 1 november 2015 nader vast op nihil;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H. van Winkel, E.L. Schaafsma-Beversluis en A.J. van de Rakt en in het openbaar uitgesproken op 26 november 2015.