ECLI:NL:GHSHE:2015:4729

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
24 november 2015
Publicatiedatum
24 november 2015
Zaaknummer
HD 200.137.333_01 en HD 200.048.464_02
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Herroeping
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herroeping van eerdere vonnissen in civiele procedure met betrekking tot handhaving bouwovertredingen

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 24 november 2015 uitspraak gedaan in een herroepingsprocedure. De eiser, vertegenwoordigd door mr. I.J.J.M. Roorda, heeft de gemeente Aalburg, vertegenwoordigd door mr. A. de Snoo, aangeklaagd. De herroeping betreft eerdere vonnissen van de rechtbank Breda en een arrest van het hof zelf. De eiser stelt dat er sprake is van bedrog door de gemeente en dat er stukken van beslissende aard zijn achtergehouden die zijn recht op een eerlijk proces hebben geschaad. Het hof heeft de argumenten van de eiser beoordeeld en geconcludeerd dat de gronden voor herroeping niet toereikend zijn. Het hof heeft vastgesteld dat de eiser al vóór de indiening van de herroepingsvordering op de hoogte was van de relevante feiten en dat de gemeente niet in strijd heeft gehandeld met het gelijkheidsbeginsel. De vordering tot herroeping is afgewezen, en de eiser is veroordeeld in de proceskosten van de herroepingsprocedure. De uitspraak benadrukt het belang van tijdige indiening van herroepingsvorderingen en de noodzaak om voldoende bewijs te leveren voor claims van bedrog.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Afdeling civiel recht
zaaknummers HD 200.048.464/02 en HD 200.137.333/01
arrest van 24 november 2015
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser in de herroepingsprocedure,
hierna aan te duiden als [eiser] ,
advocaat: mr. I.J.J.M. Roorda,
tegen
gemeente Aalburg,
zetelend te Wijk en Aalburg,
gedaagde in de herroepingsprocedure,
hierna aan te duiden als de gemeente,
advocaat: mr. A. de Snoo,
als vervolg op het door het hof gewezen arrest van 2 juni 2015 in het geding tot herroeping van het vonnis van de rechtbank Breda van 8 april 2009 en van het in het hoger beroep tegen dat vonnis gewezen arrest van dit hof van 7 juni 2011.

4.Het verdere verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het arrest van 2 juni 2015;
  • de comparitie van partijen van 25 augustus 2015, waarvan proces-verbaal;
  • de akte van [eiser] met producties en de akte van de gemeente.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Aan het verzoek van het [eiser] om schriftelijk pleidooi toe te staan, gaat het hof voorbij nu dit niet op eenparig verzoek door partijen is gedaan (artikel 4.5 van het Procesreglement).

5.De verdere beoordeling

5.1.
Het hof volhardt bij hetgeen werd overwogen en beslist in het arrest van 2 juni 2015. Het hof zal thans de door [eiser] aangevoerde gronden voor herroeping beoordelen. Voor zover relevant, bepaalt artikel 382 Rv het volgende: ‘
Een vonnis dat in kracht van gewijsde is gegaan, kan op vordering van een partij worden herroepen indien: a. het berust op bedrog door de wederpartij in het geding gepleegd, (…) of c. de partij na het vonnis stukken van beslissende aard in handen heeft gekregen die door toedoen van de wederpartij waren achtergehouden.’.
5.2.1.
Ten eerste heeft [eiser] aangevoerd dat hij er op of omstreeks 4 oktober 2011 (in het arrest van 2 juni 2015 staat per abuis 11 oktober 2011) mee bekend raakte dat er in opdracht van de gemeente door Bureau MB-ALL Handhaving een zogeheten 0-punt inventarisatie is uitgevoerd. Dit om binnen recreatieterrein de ‘ [recreatieterrein] ’ over de periode van 2 oktober 1995 tot 4 november 2009 alle overtredingen ten aanzien van percelen en bebouwing in kaart te brengen. De rapportage kwam op 4 november 2009 gereed. Er bleek sprake te zijn van ten minste 638 overtredingen (zie productie 3 bij de dagvaarding in de zaak met nummer HD 200.048.464/02). De gemeente heeft die gegevens in de procedure bij de rechtbank en het hof niet in het geding gebracht. Sterker, de gemeente heeft in haar processtukken een ‘evident onjuiste voorstelling van zaken’ gegeven, aldus [eiser] .
5.2.2.
De gemeente heeft in dit verband het verweer gevoerd dat de termijn van drie maanden voor het instellen van de vordering tot herroeping is verstreken (artikel 383 lid 1 Rv). [eiser] heeft het onderhavige rechtsmiddel aangewend op 15 januari 2013. Tijdens de comparitie heeft de advocaat van [eiser] bevestigd dat hij het stuk van de 0-punt inventarisatie (na een WOB-verzoek) op of omstreeks 4 oktober 2011 heeft verkregen. [eiser] moet dus bekend worden geacht met de 0-punt inventarisatie ruim vóór 15 oktober 2012 (drie maanden voor het aanwenden van het rechtsmiddel). Voor zover de vordering tot herroeping is gebaseerd op het feit dat dit stuk door de gemeente niet in het geding was gebracht, slaagt het onderhavige verweer van de gemeente derhalve.
5.2.3.
Overigens heeft gemeente onbestreden naar voren gebracht dat de 0-punt inventarisatie in december 2009 is gepubliceerd op de website van de gemeente en dat zij bij brief van 22 juni 2010, overgelegd als productie 5 bij de conclusie van antwoord in de zaak met nummer HD 200.048.464/02, (de advocaat van) [eiser] daar ook op heeft gewezen. Dit was gedurende de procedure in hoger beroep (en voordat [eiser] zijn memorie van grieven had genomen op 6 juli 2010). Aldus kan niet worden gezegd dat dit stuk door toedoen van de wederpartij is achtergehouden, zoals volgens de c-grond van artikel 382 Rv vereist is voor een geslaagd beroep op herroeping.
5.2.4.
Voorts kan naar het oordeel van het hof uit de 0-punt inventarisatie niet blijken dat het vonnis en het arrest waarvan herroeping wordt gevorderd, berusten op bedrog door de gemeente in het geding gepleegd. Niet in geschil tussen partijen was dat er binnen recreatieterrein de ‘ [recreatieterrein] ’ sprake was van meerdere overtredingen ten aanzien van percelen en bebouwing. Mede gelet op hetgeen hiervoor in rov. 5.2.3 is overwogen, zijn er geen althans onvoldoende aanwijzingen dat de gemeente dienaangaande feiten heeft verzwegen die tot een voor [eiser] gunstige afloop van de procedure zouden hebben kunnen leiden of anderszins door een oneerlijke proceshouding heeft belet dat in de procedure dergelijke feiten aan het licht zouden zijn gekomen.
5.3.1.
Als tweede herroepingsgrond heeft [eiser] gesteld dat hem gebleken is bij inzage van een aantal dossiers op het gemeentehuis op 16 oktober 2012 dat de gemeente ‘in het geniep’ bepaalde andere eigenaren van een perceel op de ‘ [recreatieterrein] ’ heeft bevoordeeld door op de bouwtekening een gemeentestempel te plaatsen ten behoeve van gedogen, ongedaanmaking van bouwverbod en vooruitzicht op legalisering van forse overschrijding van de bebouwing. [eiser] heeft verwezen naar de stempel op een tekening van de recreatiewoningen [recreatieterrein] [nr A] en [nr B] (zie bijlage XVII van productie 8 bij de dagvaarding in de zaak met nummer HD 200.048.464/02).
5.3.2.
Ook ten aanzien van deze grond heeft de gemeente gesteld dat [eiser] ruim vóór 15 oktober 2012 van het als ‘nieuw’ gepresenteerde feit wist. De advocaat van [eiser] heeft ter comparitie verklaard dat hij de stempel heeft gezien op het gemeentehuis op 16 oktober 2012. Dit nadat hij een dag daarvoor een tip had gekregen dat er van alles te vinden zou zijn over de woning van de heer [bewoner recreatieterrein] (een andere bewoner van [recreatieterrein] ). Hij wist toen nog niet dat hij die stempel zou vinden. Wat daar verder ook van zij, ook deze herroepingsgrond gaat niet op, nu dit geen stuk van beslissende aard betreft in de zin van artikel 382 Rv onder b Rv gelet op het navolgende.
5.3.3.
Het hof volgt de gemeente in haar betoog dat uit het plaatsen van de stempel op zichzelf niet kan worden afgeleid dat sprake is van gedogen, ongedaanmaking van bouwverbod en vooruitzicht op legalisering van forse overschrijding van de bebouwing, zoals [eiser] stelt. De gemeente heeft tijdens de comparitie een uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 14 mei 2014 in een procedure tussen [eiser] en de gemeente overgelegd, waarin is overwogen dat het plaatsen van een stempel op een gewijzigde bouwtekening een feitelijke handeling, niet gericht op rechtsgevolg, en derhalve geen besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb is (rov. 2.2). De stempel waarnaar het [eiser] heeft verwezen (niet het onderwerp van die procedure bij de Afdeling) betrof eveneens een stempel op een gewijzigde tekening (van de heer [bewoner recreatieterrein] ). Dat het hoofd afdeling VROM a.i. van de gemeente blijkens de brief van 16 juni 2009 aan de heer [bewoner recreatieterrein] (bijlage XVI bij productie 8 bij de dagvaarding in de zaak met nummer HD 200.048.464/02) in de – onjuiste – veronderstelling verkeerde dat met de gewaarmerkte tekening d.d. 25 mei 2009 de bouwstop is opgeheven, maakt het voorgaande niet anders.
5.4.1.
Ten derde heeft [eiser] aan zijn vordering tot herroeping ten grondslag gelegd dat hem onlangs bescheiden onder ogen zijn gekomen waaruit blijkt dat door de gemeente in het geding bedrog is gepleegd. Het gaat daarbij om stukken – van beslissende aard – die door toedoen van de gemeente – doelbewust – in de rechtsgang zijn achtergehouden en verzwegen, aldus [eiser] . In dit verband heeft [eiser] genoemd het besluit van de gemeenteraad van 28 mei 2013, waarmee de gemeenteraad heeft ingestemd met het Plan van Aanpak handhaving bouwovertredingen ‘De [recreatieterrein] ’ van 4 maart 2013 (zie productie 8 bij de dagvaarding in de zaak met nummer HD 200.137.333/01). Voorts heeft [eiser] naar voren gebracht dat hij op 11 juni 2013 van de gemeente heeft ontvangen de door hem opgevraagde lijst met adressen van 470 bouwwerken die in het Handhavingsplan als illegaal worden aangemerkt (productie 5 bij de akte van [eiser] in de zaak met nummer HD 200.137.333/01) alsmede een lijst van 40 adressen waarop overtredingen waren geconstateerd (zie productie 17 bij de conclusie van repliek in de zaak met nummer HD 200.137.333/01).
5.4.2.
Tussen partijen staat vast dat alle door [eiser] ter onderbouwing van deze herroepingsgrond genoemde stukken dateren van na het wijzen van het vonnis en het arrest waarvan herroeping wordt gevorderd. Dit kunnen dan ook geen stukken zijn die door de gemeente in die procedure zijn achtergehouden. [eiser] heeft nog gesuggereerd dat het Handhavingsplan niet moet worden beschouwd als daterend van na het arrest, omdat dit is gebaseerd op de 0-punt inventarisatie. Het hof gaat aan deze suggestie voorbij. Het feit dat het Handhavingsplan is gebaseerd op de 0-punt inventarisatie betekent niet dat het Handhavingsplan in de procedure voor de rechtbank of het hof had kunnen worden overgelegd. Daarnaast heeft het hof ten aanzien van de 0-punt inventarisatie reeds overwogen in rov. 5.2.3, dat kan niet gezegd worden dat dit stuk door toedoen van de wederpartij is achtergehouden. De c-grond van artikel 382 Rv mist dan ook voor wat betreft de onderhavige stukken toepassing.
5.4.3.
De advocaat van [eiser] heeft bij de comparitie toegelicht dat uit voornoemde stukken van 28 mei 2013 en 4 maart 2013 blijkt dat er door de gemeente niet wordt gehandhaafd op de ‘De [recreatieterrein] ’, anders dan door de gemeente in de procedure die heeft geleid tot het arrest waarvan herroeping wordt gevorderd, is verklaard. Waar het in dit geval echter om gaat is dat het hof in het arrest waarvan herroeping wordt gevorderd het beroep van [eiser] op een handelen van de gemeente in strijd met het gelijkheidsbeginsel als onvoldoende onderbouwd heeft verworpen (rov. 7.3). Voor het standpunt dat de gemeente ten aanzien van het door [eiser] gedane beroep op het gelijkheidsbeginsel bedrog in de zin van artikel 382 Rv onder a heeft gepleegd, zijn er naar het oordeel van het hof geen althans onvoldoende aanknopingspunten. De gemeente heeft niet ontkend dat er sprake is van meerdere overtredingen ten aanzien van percelen en bebouwing op de ‘De [recreatieterrein] ’. Zij heeft [eiser] zelf gewezen op de 0-punt inventarisatie. Het hof verwijst verder naar hetgeen hiervoor in rov. 5.2.3 en 5.2.4 is overwogen. Voorts heeft de gemeente ook in de herroepingsprocedure voldoende gemotiveerd betwist dat door haar niet handhavend wordt opgetreden of zal worden opgetreden. Zij heeft er op een gegeven moment voor gekozen om eerst te inventariseren welke overtredingen er waren en vervolgens een plan te maken hoe daarmee om te gaan. Uiteindelijk heeft zij beslist om een aantal overtredingen te legaliseren en tegen een aantal daarvan op te treden, namelijk op de 40 adressen genoemd in de door [eiser] overgelegde productie 17.
5.5.
Op grond van al het voorgaande is het hof van oordeel dat de door [eiser] aangevoerde gronden voor herroeping niet toereikend zijn om het geding tussen partijen te heropenen. Aan (nadere) bewijslevering wordt niet toegekomen. Het hof heeft in deze herroepingsprocedure reeds (ambtshalve) een inlichtingencomparitie gelast. Zowel [eiser] als zijn advocaat als de advocaat van de gemeente en betrokken juristen van de gemeente zijn daar verschenen en hebben allen het woord gevoerd en nadere vragen van het hof beantwoord. Het hof ziet geen althans onvoldoende aanleiding om verder inlichtingen aan partijen te vragen (al dan niet op de voet van artikel 21 Rv, waarom [eiser] heeft verzocht). De inhoud van de akte na de comparitie van [eiser] en de daarbij gevoegde producties leiden het hof niet tot een ander oordeel. Een antwoordakte van de gemeente, waarom de gemeente heeft verzocht voor het geval dit anders zou zijn, is dan ook niet aan de orde.
5.6.
De slotsom is dat de vordering tot herroeping dient te worden afgewezen. Ten aanzien van de overige, nog niet besproken verweren van de gemeente merkt het hof nog op dat het hof de dagvaarding (in de zaak met nummer HD 200.048.464/02) niet nietig acht, anders dan de gemeente betoogt op de grond dat [eiser] niet heeft voldaan aan de substantiëringsplicht van artikel 111 lid 3 Rv. Het bepaalde in lid 3 van artikel 111 Rv is niet op sanctie van nietigheid voorgeschreven (zie artikel 120 lid 4 Rv). Ook volgt het hof de gemeente niet in haar betoog dat [eiser] geen belang heeft bij de vordering tot herroeping. Reeds het feit dat [eiser] in het ongelijk is gesteld bij het vonnis en het arrest waarvan herroeping wordt gevorderd en daarbij in de proceskosten is veroordeeld, geeft hem een rechtens te respecteren belang bij heropening van het geding en eventueel vernietiging van dit vonnis en arrest.
5.7.
Als de in het ongelijk gestelde partij zal [eiser] worden veroordeeld in de kosten van de herroepingsprocedure. Blijkens de administratieve gegevens van het hof heeft de gemeente zowel in zaak met nummer HD 200.048.464/02 als de zaak HD 200.137.333/01
€ 683,00 aan griffierecht betaald. Het hof zal eenmaal salaris advocaat liquideren mede gezien de overlap tussen de verschillende proceshandelingen (tarief II, onbepaalde waarde; hoger beroep, € 894,00 per punt; het maximum van drie punten). De gevorderde nakosten en wettelijk rente, die niet weersproken zijn, zijn eveneens toewijsbaar. Mitsdien wordt beslist als volgt.

6.De uitspraak

Het hof:
wijst de vordering tot herroeping van het vonnis van de rechtbank Breda van 8 april 2009 en van het in het hoger beroep tegen dat vonnis gewezen arrest van dit hof van 7 juni 2011 af;
veroordeelt [eiser] in de proceskosten van de herroepingsprocedure, welke kosten tot op heden aan de zijde van de gemeente worden begroot op € 1.366,00 aan griffierecht en
€ 2.682,00 aan salaris advocaat, en voor wat betreft de nakosten op € 131,00 indien geen betekening plaatsvindt, dan wel op € 199,00 vermeerderd met de explootkosten indien niet binnen veertien dagen na de datum van dit arrest is voldaan aan de bij dit arrest uitgesproken veroordelingen en betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden, onder de bepaling dat deze bedragen binnen veertien dagen na de dag van deze uitspraak moeten zijn voldaan, bij gebreke waarvan deze bedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW daarover vanaf het einde van voormelde termijn tot aan de dag der voldoening;
verklaart voormelde veroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. H.A.W. Vermeulen, M.A. Wabeke en J.P. de Haan en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 24 november 2015.
griffier rolraadsheer