ECLI:NL:GHSHE:2015:4611

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
19 november 2015
Publicatiedatum
20 november 2015
Zaaknummer
14/00652
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Woonplaatsbepaling van erflater ten tijde van overlijden in relatie tot successiewetgeving

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch geoordeeld over de woonplaats van erflater ten tijde van zijn overlijden in het kader van de heffing van recht van successie. De Inspecteur had een aanslag in het recht van successie opgelegd aan belanghebbende, de zoon van erflater, met de stelling dat erflater ten tijde van zijn overlijden in Nederland woonde. Erflater had tot 31 december 2008 in Puerto Rico gewoond en was op 1 januari 2009 naar Nederland gekomen, waar hij op 24 maart 2009 overleed. Het Hof oordeelde dat de Inspecteur niet aannemelijk had gemaakt dat erflater op het moment van overlijden of in de tien jaren voorafgaand aan zijn overlijden in Nederland woonde. Het Hof baseerde zich op de feiten dat erflater zijn persoonlijke eigendommen in Puerto Rico had achtergelaten en dat hij voornemens was terug te keren naar Puerto Rico. De Inspecteur had weliswaar aanwijzingen dat erflater zich oriënteerde op een terugkeer naar Nederland, maar het Hof concludeerde dat dit niet voldoende was om te stellen dat erflater daadwerkelijk in Nederland woonde. De uitspraak van de Rechtbank werd bevestigd, en het hoger beroep van de Inspecteur werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 14/00652
Uitspraak op het hoger beroep van
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de Inspecteur,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 14 mei 2014, nummer AWB 13/440 in het geding tussen
[belanghebbende] ,
wonende te [woonplaats 1] ,
hierna: belanghebbende,
en
de Inspecteur,
betreffende de hierna vermelde aanslag in het recht van successie.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende is met dagtekening 13 maart 2012 een aanslag in het recht van successie opgelegd naar een belaste verkrijging van € 4.144.843, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.
1.2.
Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 42. De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar alsmede de aanslag vernietigd, de Inspecteur veroordeeld tot een vergoeding van immateriële schade van € 500, de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 208,57 en gelast dat de Inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 42 aan deze vergoedt.
1.3.
Tegen deze uitspraak heeft de Inspecteur hoger beroep ingesteld bij het Hof. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
1.4.
Belanghebbende heeft incidenteel hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de Rechtbank. Bij brief van 28 november 2014 heeft belanghebbende het incidenteel hoger beroep ingetrokken.
1.5.
Op grond van artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht hebben partijen vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
1.6.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 27 augustus 2015 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord de broer van belanghebbende, [A] te [B] , ter bijstand vergezeld van zijn echtgenote, en mevrouw [C] , de heer [D] , en mevrouw [E] , als gemachtigden van belanghebbende, ter bijstand vergezeld van de heer [F] , alsmede, namens de Inspecteur, de heer [G] , de heer [H] , de heer [J] en de heer [K] .
1.7.
Belanghebbende heeft te dezer zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij. De Inspecteur heeft geen bezwaar gemaakt tegen overlegging van de bij deze pleitnota behorende bijlage.
1.8.
Aan het einde van de zitting heeft het Hof het onderzoek gesloten.
1.9.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.

2.Tussen partijen vaststaande feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan:
2.1.
Belanghebbende is de zoon van [L] (hierna: erflater). Erflater is geboren op [geboortedatum 1] 1946 te [M] .
2.2.
Erflater is tot en met 1968 getrouwd geweest met mevrouw [N] . Uit dit huwelijk zijn twee zoons geboren, te weten [P] geboren op [geboortedatum 2] 1966 en [A] (hierna: [A] te [B] ) geboren op [geboortedatum 3] 1968. In 1968 heeft erflater een relatie gekregen met [Q] , met wie hij kort gehuwd is geweest. Uit deze relatie is een zoon geboren, belanghebbende. Belanghebbende heet eveneens [belanghebbende] en is geboren op [geboortedatum 4] 1968. Met belanghebbende heeft erflater tijdens zijn leven, een enkele ontmoeting daargelaten, feitelijk geen contact gehad. Met [A] te [B] heeft erflater tot aan zijn overlijden een wisselend slechte en goede relatie gehad. [P] is in juli 2012 op Curaçao, zijn woonplaats, overleden aan een hersenvliesontsteking.
2.3.
Tot 1996 was erflater woonachtig in Nederland en was hij handelaar in ferro en non-ferro materialen.
2.4.
In 1996 heeft erflater zich gevestigd op Curaçao. Op [datum] 1996 heeft erflater zich aldaar ingeschreven in het bevolkingsregister. Erflater is daar met [P] het schrootverwerkingsbedrijf [R] N.V. gestart.
2.5.
In de loop van 2001 heeft erflater zijn blik gericht op Puerto Rico. Erflater voorzag aldaar een grote markt op het gebied van schrootverwerking. In 2001 is erflater vertrokken naar Puerto Rico. Daar heeft hij mevrouw [S] (hierna: [S] ) leren kennen en met haar heeft erflater een relatie gekregen. [S] woonde haar hele leven in Puerto Rico.
2.6.
Op [oprichtingsdatum] 2005 heeft erflater samen met [P] en [A] te [B] in Nederland twee vennootschappen opgericht, te weten [T] B.V. en [V] B.V. De bedoeling was dat deze vennootschappen een recyclingbedrijf zouden gaan exploiteren. Vanwege vergunningsperikelen zijn deze plannen niet van de grond gekomen. Vervolgens heeft [T] B.V. haar onroerend goed verhuurd aan een externe partij.
2.7.
In 2005 heeft erflater samen met [P] een belang genomen in [W] (hierna: [W] ), die was gevestigd te Puerto Rico. [W] exploiteerde een schrootverwerkingsbedrijf te Puerto Rico. De aandelen in [W] werden gehouden via [X] (hierna: [X] ).
2.8.
In 2006 heeft erflater de aandelen in [X] . overgenomen van [P] . Erflater hield vanaf dat moment direct en indirect, via [X] ., 95% van de aandelen in [W] . [Y] (hierna: [Y] ) hield vanaf 2006 5% van de aandelen in [W] .
2.9.
Op [huwelijksdatum] 2006 is erflater in het huwelijk getreden met [S] . Het huwelijk is voltrokken te Puerto Rico. Erflater is met haar op huwelijkse voorwaarden gehuwd.
2.10.
Ondertussen heeft erflater van [W] een succesvol bedrijf weten te maken. Het bedrijf groeit van één vestiging in [Z] , te Puerto Rico, uit naar drie vestigingen ( [Z] , [AA] en [BB] ) met in totaal 39 werknemers en een omzet van 12.400.000 USD in het boekjaar 2005/2006. De prestaties van [W] hebben de interesse gewekt van [CC] (hierna: [CC] ), een Amerikaanse multinationaal die actief is op het gebied van metaalrecycling. [CC] heeft begin 2007 gesprekken gestart met erflater voor de overname van [W] .
2.11.
Eind februari 2007 is erflater onwel geworden tijdens een etentje waarbij aanwezig waren [S] , [A] te [B] en diens gezin, en erflaters zwager [DD] . Erflater is naar het ziekenhuis in Drachten gebracht en is vervolgens naar het Universitair Medisch Centrum Groningen (hierna: het UMCG) vervoerd. Hier bleek dat de pacemaker die erflater sinds zijn 42e jaar had vanwege zijn hartfalen – erflater leed aan cardiomyopathie, een erfelijke aandoening aan de hartspier – vervangen moest worden. In verband hiermee is erflater gedurende de perioden van 8 maart 2007 tot en met 5 april 2007 en van 17 april 2007 tot en met 23 april 2007 in het UMCG opgenomen geweest. Na zijn hartoperatie heeft erflater, samen met [S] , een aantal maanden voor herstel gewoond aan de [a-straat] 7a te [EE] . Het betrof een gemeubileerd appartement dat voor drie maanden was gehuurd. Erflater is vervolgens op 5 mei 2007 met [S] weer vertrokken naar Puerto Rico.
2.12.
Op 25 oktober 2007 is erflater voor een bedrag van USD 1.1000.000 eigenaar geworden van een vrijstaande villa gelegen aan de [b-straat] 20, [FF] te Puerto Rico. Naast deze woning bezat erflater nog ander onroerend goed in Puerto Rico.
2.13.
Op 17 september 2008 hebben erflater en [Y] na een onderhandelingstraject van anderhalf jaar hun belang in [W] voor een bedrag van 71.500.000 USD verkocht aan [CC]
2.14.
In 2008 is erflater in verband met zijn hartkwaal twee keer, namelijk van 28 augustus tot en met 4 september 2008 en van 16 november 2008 tot en met 25 november 2008, opgenomen geweest in het HIMA San Pablo ziekenhuis te Puerto Rico.
2.15.
In 2008 is erflater in contact gekomen met [GG] (hierna: [GG] ) van de [HH] , een kantoor op het gebied van belasting- en financieel advies, te [JJ] . [GG] heeft erflater geadviseerd met betrekking tot de aanwending van het vermogen dat erflater na de verkoop van zijn bedrijf aan [CC] ter beschikking stond.
2.16.
Op 26 juni 2008 heeft erflater bij Autobedrijf [KK] te [LL] een Audi aangeschaft voor een bedrag van € 95.000. Ten tijde van de levering is deze auto voorzien van een zogenoemd één jaars Duits
Zollkenteken.
2.17.
In 2008 speelde erflater met het idee om een modern schrootverwerkingsbedrijf op te zetten in Nederland. Het bedrijf moest geleid gaan worden door [A] te [B] en de broer van erflater, [MM] . Erflater zou de aankoop financieren. In het kader van de oprichting van het schrootverwerkingsbedrijf heeft erflater in 2008 enkele keren een bespreking gehad in Nederland met [NN] van de [OO] . Het schrootverwerkingsbedrijf zou worden geëxploiteerd door [PP] B.V., waarvan de aandelen zouden worden gehouden door [QQ] B.V. Laatstgenoemde vennootschap betrof een bestaande vennootschap, waarvan de aandelen op 9 december 2008 zijn geleverd door [HH] Ltd. aan erflater. Vervolgens zijn door erflater aanzienlijke bedragen overgemaakt aan [QQ] B.V.
2.18.
Op 10 december 2008 is [GG] afgereisd naar Puerto Rico voor een bespreking met erflater. Tijdens een gesprek op 12 december 2008 heeft erflater aan [GG] laten weten dat hij een aanzienlijk deel van zijn vermogen wilde nalaten aan goede doelen. Naar aanleiding van deze wens van erflater is de stichting [RR] (hierna: de Stichting) opgericht. Erflater was lid van het bestuur van de Stichting.
2.19.
Op 10 december 2008 heeft erflater opdracht gegeven aan de heer [SS] ,
notary publicte Puerto Rico, (hierna: notaris [SS] ) voor het opstellen van een testament naar het recht van Puerto Rico. Het testament van erflater is vervolgens op 13 december 2008 ten overstaan van
notary public[TT] verleden. In het testament heeft erflater zijn kinderen en de Stichting aangewezen als zijn erfgenamen. Voorts heeft erflater in zijn testament [S] als legataris aangewezen. Notaris [SS] is in het testament aangewezen als executeur-testamentair.
2.20.
Erflater heeft in Puerto Rico over de jaren 2008 en 2009, evenals over de jaren daarvoor, aangifte inkomstenbelasting gedaan.
2.21.
Op 31 december 2008 is erflater afgereisd naar Nederland, alwaar hij op 1 januari 2009 is gearriveerd. Erflater heeft persoonlijke eigendommen, zoals een horloge, boeken en kleding in Puerto Rico achtergelaten.
2.22.
Op 15 januari 2009 is erflater in verband met zijn hartkwaal opgenomen in het UMCG.
2.23.
Op 23 januari 2009 heeft erflater een volmacht gegeven aan Autobedrijf [UU] te [B] om de Audi in Nederland in te voeren.
2.24.
Op 30 januari 2009 hebben erflater en [Y] de aandelen in [W] juridisch geleverd aan [VV] , een dochtervennootschap van [CC] Onderdeel van de verkoopovereenkomst is de
Exclusive Consultancy Service Agreement(hierna: de
Consultancy Agreement). Artikel 1 van de
Consultancy Agreementluidt als volgt:
“1. Support Activities. During the Consultancy Period, the Seller [Hof: erflater] shall:
(a) Make himself available during business hours to provide to Buyer [Hof: Regional Recycling lnc] or to the Company [Hof: [W] ] exclusive consultancy services in respect to the business of scrap metal recycling in the Commonwealth of Puerto Rico; and
(b) Make himself available during business hours to provide to Buyer
or to the Company consultancy services and support in connection with the continued
operations of the Company.”.
Artikel 3 van de
Consultancy Agreementluidt:
“3. Support Payments. Within 30 days following each anniversary of the date hereof during the Consulting Period, so long as Seller……shall not have failed to comply with any term, condtion, or vovenant contained in this Agreement, Buyer shall pay to Seller…… $ 150.000……”.
2.25.
Medio maart 2009 is duidelijk geworden dat erflater niet meer zou herstellen. Voorafgaand aan zijn overlijden heeft erflater op zijn sterfbed nog enkele giften gedaan. Zo heeft erflater onder andere de aandelen in [QQ] B.V. geschonken aan de Stichting. Voorts heeft hij een geldbedrag van 5.000.0000 USD geschonken aan [MM] .
2.26.
Op 24 maart 2009 is erflater op 63-jarige leeftijd overleden in het UMCG.
2.27.
Ten tijde van zijn overlijden hield erflater drie bankrekeningen aan in Puerto Rico met in totaal een tegoed van circa 11.000.000 USD. In Nederland hield erflater ten tijde van zijn overlijden eveneens drie bankrekeningen aan. Het tegoed op deze rekeningen was ten tijde van het overlijden gering.

3.Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.
Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:
Woonde erflater ten tijde van zijn overlijden in Nederland?
Indien vraag a. ontkennend wordt beantwoord: woonde erflater op enig moment in 2009 in Nederland?
De Inspecteur is van mening dat deze vragen bevestigend moeten worden beantwoord. Belanghebbende is de tegenovergestelde opvatting toegedaan. Ter zitting heeft de Inspecteur erkend, dat erflater in de tien jaren voorafgaande aan het jaar 2009 niet in Nederland woonde.
3.2.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Voor hetgeen hieraan ter zitting is toegevoegd, wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.
3.3.
Belanghebbende concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank. De Inspecteur concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en bevestiging van de uitspraak op bezwaar.

4.Gronden

Ten aanzien van het geschil
4.1.
In artikel 1 van de Successiewet 1956 is bepaald dat recht van successie wordt geheven van de waarde van al wat krachtens erfrecht wordt verkregen door het overlijden van iemand, die ten tijde van dat overlijden binnen het Rijk woonde. In artikel 3 van de Successiewet 1956 is bepaald dat een Nederlander die binnen het Rijk heeft gewoond en binnen tien jaren nadat hij het Rijk metterwoon heeft verlaten, is overleden, wordt geacht ten tijde van zijn overlijden binnen het Rijk te hebben gewoond. In artikel 4 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen is bepaald dat waar iemand woont naar de omstandigheden wordt beoordeeld.
4.2.
Het Hof stelt, evenals de Rechtbank, voorop dat de Inspecteur feiten en omstandigheden dient te stellen, en bij betwisting aannemelijk dient te maken, die leiden tot de conclusie dat erflater ten tijde van zijn overlijden of in de tien daaraan voorafgaande jaren in Nederland woonde. Hij is immers degene die stelt dat het belastbare feit zich heeft voorgedaan.
4.3.
Ter zitting van het Hof hebben partijen verklaard dat zij het erover eens zijn dat erflater tot en met 31 december 2008 niet in Nederland woonde. Derhalve spitst het geschil zich toe op de vraag of erflater op of na 1 januari 2009 metterwoon in Nederland is gaan wonen.
4.4.
Vast is komen te staan dat zich in 2009 achtereenvolgens de volgende feiten en omstandigheden hebben voorgedaan. Op 1 januari 2009 is erflater in Nederland aangekomen, met achterlating van zijn horloge, boeken en kleding in Puerto Rico (zie 2.21). Enkele personen, onder wie vrienden, bekenden en zakelijke relaties van erflater en werknemers van [W] , hebben verklaard dat erflater zou terugkeren naar Puerto Rico (zie bijlagen 32 tot en met 46 bij het beroepschrift). Vervolgens is erflater op 15 januari 2009 opgenomen in het UMCG in Nederland (zie 2.22). Op 23 januari 2009 heeft erflater een volmacht gegeven aan Autobedrijf [UU] te [B] om de Audi in Nederland in te voeren (zie 2.23). Tot 30 januari 2009 was erflater direct en indirect houder van 95% van de aandelen in het te Puerto Rico gevestigde [W] . Met ingang van 30 januari 2009 heeft erflater zich, zoals overeengekomen in de
Consultancy Agreement, verplicht om, gedurende een periode van vijf jaar, voor een vergoeding van 150.000 USD per jaar, specifieke consultancy diensten te verrichten in Puerto Rico (zie 2.8 en 2.24). De Inspecteur heeft weliswaar gesteld dat de consultancy diensten ook vanuit Nederland konden worden verricht, maar het Hof acht niet aannemelijk dat partijen dat voor ogen hebben gehad, mede gelet op de bepaling in de overeenkomst dat erflater beschikbaar (“available”) moest zijn gedurende “office hours”. Op 24 maart 2009 is erflater overleden in het UMCG (zie 2.26).
4.5.
De Inspecteur heeft ten aanzien van de woonplaats van erflater de volgende stellingen ingenomen:
Erflater heeft een duurzaam (ingerichte) woning in Nederland ter beschikking gehad.
De verblijfplaats (zowel woonplaats als arbeidsplaats) van het gezin en familie van erflater was in Nederland gelegen.
Erflater heeft gewoond waar hij werkte.
Erflater heeft bankrekeningen en beleggingen aangehouden in Nederland.
Erflater heeft verzekeringen afgesloten in Nederland.
Erflater heeft medische behandelingen ondergaan in Nederland.
Erflater is overleden en gecremeerd in Nederland.
Erflater heeft een testament verleden voor een Nederlandse notaris.
4.6.
Belanghebbende heeft hiertegen achtereenvolgens het volgende ingebracht.
4.6.a. Ten aanzien van het hoofdverblijf van erflater heeft belanghebbende gesteld dat dit in [BB] in Puerto Rico lag en dat hem geen duurzaam (ingerichte) woning in Nederland ter beschikking stond. Immers, het appartement gelegen aan de [c-straat] 62 te [WW] stond in de periode januari 2008 tot 16 februari 2009 te koop en in feite leeg, de woning gelegen aan de [a-straat] 7a te [EE] werd in 2009 niet gehuurd door erflater en de woongelegenheid aan de [d-straat] 30 te [B] mocht erflater sinds 2006 niet meer gebruiken.
4.6.b. Ten aanzien van de verblijfplaats van het gezin en familie van erflater heeft belanghebbende gesteld dat het contact van erflater met de in Nederland wonende familieleden niet goed was of in ieder geval wisselend. Daarentegen was Puerto Rico het land waar erflater samen met [S] en hun hond Odessa woonde, waar zijn stiefdochter, zijn zwager [DD] en zijn vrienden [Y] , [XX] en [YY] woonden.
4.6.c. Ten aanzien van de werkzaamheden van erflater heeft belanghebbende gesteld dat hij die tot zijn overlijden in Puerto Rico verrichtte. Zelfs na de verkoop van [W] heeft erflater zich verplicht nog voor vijf jaar werkzaamheden in Puerto Rico te verrichten voor dat bedrijf.
4.6.d. Ten aanzien van de Nederlandse bankrekeningen van erflater heeft belanghebbende gesteld dat deze slechts een gering saldo toonden en dat deze werden gebruikt vanuit praktisch oogpunt voor de onderneming om zakelijke Eurotransacties te faciliteren. Daarentegen bevonden de voornaamste bankrekeningen en beleggingen zich in Puerto Rico.
4.6.e. Ten aanzien van de door erflater in Nederland afgesloten zorgverzekering heeft belanghebbende gesteld dat die uitsluitend geldig was voor personen die niet in Nederland woonden of uit Nederland loon ontvingen en voorzag in een werelddekking.
4.6.f. Ten aanzien van de medische behandelingen die erflater in Nederland heeft ondergaan, heeft belanghebbende gesteld dat deze het gevolg waren van de invloed van het koude klimaat op de gezondheid van erflater. In Puerto Rico stond erflater onder behandeling bij meerdere artsen en is hij meerdere keren opgenomen in het ziekenhuis.
4.6.g. Ten aanzien van het overlijden en de crematie van erflater heeft belanghebbende gesteld dat mevrouw [N] en haar twee zonen de overlijdensadvertentie voor erflater hebben geplaatst en mevrouw [S] hebben weggehouden bij het overlijden en de crematie.
4.6.h. Ten slotte heeft belanghebbende gesteld dat de adviezen ten aanzien van een testament in Nederland niet aantoonbaar zijn aangevraagd door erflater. Daarentegen is erflaters laatste testament opgemaakt in Puerto Rico op 13 december 2008, welk testament ook is gevolgd bij de verdeling van zijn nalatenschap.
4.7.
Het voorgaande in overweging nemende is het Hof van oordeel dat de Inspecteur, tegenover de betwisting door belanghebbende, weliswaar aanwijzingen had dat erflater zich vlak voor zijn overlijden oriënteerde ten aanzien van de mogelijkheid om terug te keren naar Europa, doch dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat het tot meer dan een oriëntatie is gekomen. Uit de feiten en omstandigheden kan slechts de conclusie worden getrokken dat erflater, wellicht, overwoog terug te keren, maar kunnen geen conclusies worden getrokken over het moment waarop de terugkeer zou plaatsvinden noch over het land waar erflater zich zou vestigen. Daarbij neemt het Hof voor wat betreft het tijdstip in aanmerking de in 4.4. genoemde feiten, onder meer dat erflater zonder medeneming van (persoonlijke) eigendommen naar Nederland is gekomen (zijn horloge en het boek dat hij aan het lezen was lagen nog in zijn huis te Puerto Rico op het nachtkaste), de verklaringen van zijn vrienden dat hij voornemens was terug te keren, zijn aandeelhouderschap en de te Puerto Rico uit te oefenen consultancyovereenkomst. Wat betreft het land waar erflater (eventueel) zou gaan wonen, neemt het Hof in aanmerking dat belanghebbende onweersproken heeft gesteld dat erflater in België heeft gekeken naar woningen en dat deze stelling wordt gestaafd door de door belanghebbende bij zijn pleitnota overgelegde bijlage (de notitie van [HH] van het intakegesprek). Gelet op de gemotiveerde weerspreking door belanghebbende van de door de Inspecteur gestelde feiten en omstandigheden die zouden wijzen op een woonplaats in Nederland, ziet het Hof onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat erflater ten tijde van zijn overlijden of op enig moment in 2009 in Nederland woonde.
4.8.
Gelet op het vorenstaande beantwoordt het Hof de vraag of erflater op of na 1 januari 2009 in Nederland is gaan wonen ontkennend.
Slotsom
4.9.
De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is en dat de uitspraak van de Rechtbank dient te worden bevestigd.
Ten aanzien van het griffierecht
4.10.
Nu de uitspraak van de Rechtbank in stand blijft, wordt ter zake van het door de Inspecteur ingestelde hoger beroep een griffierecht geheven van € 493.
Ten aanzien van de proceskosten
4.11.
Belanghebbende verzoekt om vergoeding van de werkelijk gemaakte kosten. Het Hof acht daartoe geen termen aanwezig.
4.12.
Nu het door de Inspecteur ingestelde hoger beroep ongegrond is, acht het Hof termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen tot betaling van een tegemoetkoming in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het hoger beroep bij het Hof redelijkerwijs heeft moeten maken.
4.13.
Daarbij wordt uitgegaan van zes samenhangende zaken waarin belanghebbenden geheel of gedeeltelijk in het gelijk zijn gesteld. Dit betreft de zaken met kenmerk 14/00652 tot en met 14/00657.
4.14.
Het Hof stelt deze tegemoetkoming, mede gelet op het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht, op 2 (punten) x € 490 (waarde per punt) x 1 (factor gewicht van de zaak) x 1,5 (factor samenhangende zaken) is in totaal € 1.470.
4.15.
Gesteld noch gebleken is dat belanghebbende overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten als bedoeld in artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht heeft gemaakt.
4.16.
Het Hof zal in deze zaak en in elk van de overige hiervóór genoemde zaken een proceskostenvergoeding toekennen van (€ 1.470 : 6 =) € 245.

5.Beslissing

Het Hof:
  • verklaart het hoger beroep ongegrond;
  • bevestigt de uitspraak van de Rechtbank;
  • bepaalt dat van de Inspecteur ter zake van het door de Inspecteur ingestelde hoger beroep door tussenkomst van de griffier een griffierecht wordt geheven van € 493; en
  • veroordeelt de Inspecteur in de kosten van het geding bij het Hof aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 245.
Aldus gedaan op 19 november 2015 door W.E.M. van Nispen tot Sevenaer, voorzitter, B.F.A. van Huijgevoort en A.P.M. van Rijn, in tegenwoordigheid van M.M. Stassen-Kanters, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH ’s-Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
een dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.