De GI voert in het verweerschrift, zoals aangevuld ter zitting – samengevat – het volgende aan.
In de maanden voorafgaand aan de crisisuithuisplaatsing namen de zorgen over de bedreigde ontwikkeling van [kind 1] , met een permanent schadelijk effect, in ernst en hevigheid toe. De zorgen stonden reeds in het verzoekschrift verlenging ondertoezichtstelling d.d. 26 januari 2015 beschreven en hadden niet alleen betrekking op de omgangsregeling. Bovendien is [kind 1] als baby al uithuisgeplaatst geweest en ging de ondertoezichtstelling al jaren gepaard met strubbelingen. Tevens heeft de gezinsvoogd de moeder een vooraankondiging schriftelijke aanwijzing gegeven, waarin de zorgen beschreven stonden.
De huisarts heeft in zijn schrijven van 27 mei 2015 zijn zorgen geuit over de opvoedsituatie van [kind 1] , na overleg met collega-artsen en een psycholoog. Hierbij heeft hij geen diagnose gesteld maar een vermoeden geuit. Deze brief is echter niet de enige grond geweest om de spoeduithuisplaatsing te verzoeken. De moeder zet [kind 1] in, in de strijd die zij tegen de vader voert. [kind 1] loopt het risico sociaal-emotioneel beschadigd te raken. De moeder heeft regelmatig geprobeerd onder de contactmomenten tussen de vader en [kind 1] uit te komen. De moeder belastte [kind 1] voorts in ernstige mate met onnodige (para)medische interventies en behandelingen die zij afdwong bij artsen en verwijzers, hetgeen tot een ongezonde ontwikkeling van [kind 1] heeft geleid. Er bestond een risico op misbruik van [kind 1] door de verstandelijk beperkte broer van de moeder. De moeder werkte onvoldoende mee aan hulpverlening en profiteerde onvoldoende van de geboden begeleiding van bijvoorbeeld Amarant. De moeder heeft duidelijk en herhaaldelijk te kennen gegeven dat, als de GI voornemens was [kind 1] bij haar weg te halen, zij met [kind 1] ‘voor altijd onvindbaar zou zijn en blijven’.
Het gedrag van de moeder sinds de uithuisplaatsing en observaties bij [kind 1] onderbouwen dat de uithuisplaatsing in juni terecht en noodzakelijk was. Ook thans nog bestaat het contact van de moeder met de buitenwereld in toenemende mate uit ruzie, waarvan [kind 1] getuige is. De begeleide contacten sinds de uithuisplaatsing (eenmaal per twee weken een uur een begeleid bezoek) zijn volgens de GI niet goed verlopen. De jeugdzorgwerker moet de moeder meermaals aanspreken op haar houding en gedrag en haar aanmoedigen om zich te richten op een positief contact met [kind 1] . Een aantal contacten zijn niet doorgegaan omdat de moeder deze had afgezegd. Tijdens een begeleid bezoek op 9 september 2015 moest [kind 1] van de moeder en de oma tegen haar uitdrukkelijke wil in bij de hiervoor bedoelde broer van de moeder op schoot zitten, terwijl hij zich zichtbaar niet goed voelde als gevolg van twee epileptische insulten die hij kort daarvoor had gekregen.
[kind 1] laat sinds de uithuisplaatsing geen huil-, drift- of paniekaanvallen meer zien rondom het contact met de vader, terwijl de overdrachten in het verleden stressvol konden zijn. Sinds de uithuisplaatsing heeft [kind 1] zich zonder medische bijzonderheden en zonder logopedie of fysiotherapie goed kunnen ontwikkelen. In fysieke en sociaal-emotionele zin heeft zij een groei doorgemaakt. Ook haar taalontwikkeling heeft een sprong gemaakt. [kind 1] slaapt goed en eet goed. Ze is vrolijk en ontspannen en sinds kort dag en nacht zindelijk.
Amarant heeft het contact met de moeder na de uithuisplaatsing verbroken vanwege onacceptabel gedrag en een dreigende houding van de moeder tegenover de begeleiders. De GI stelt dat er ruim aandacht voor is geweest dat de moeder een vrouw is die vertrouwen moet opbouwen voordat zij kan samenwerken. Als de psychiater die de moeder stelt te hebben ingeschakeld het noodzakelijk vindt dat [kind 1] bij de behandeling betrokken wordt, dient deze dat kenbaar te maken bij de GI. Voorts acht de GI het wenselijk dat de moeder de resultaten van het onderzoek c.q. de behandeling van deze psychiater bij de GI kenbaar maakt. Het is tot dusver niet mogelijk gebleken met de moeder te bespreken wat er aan psychiatrisch en pedagogisch onderzoek nodig is of wat de bevindingen uit de observaties van [kind 1] tot dusver zijn. De moeder wenst ook niet deel te nemen aan een zorgplanbespreking van het gezinshuis.
Thans wordt onderzocht waar het perspectief van [kind 1] ligt. De vader wordt in dit proces betrokken.