ECLI:NL:GHSHE:2015:4548

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
12 november 2015
Publicatiedatum
17 november 2015
Zaaknummer
F 200.161.847_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding appeltermijn in alimentatiezaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 12 november 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende een alimentatiekwestie. De vrouw, appellante in principaal appel, had eerder een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 17 juli 2014 aangevochten, waarin de alimentatie voor haar en de kinderen was vastgesteld. De man, verweerder in principaal appel, had in zijn verweerschrift aangevoerd dat de vrouw niet-ontvankelijk moest worden verklaard in haar hoger beroep, omdat zij de appeltermijn had overschreden. Het hof heeft vastgesteld dat de vrouw haar hoger beroep had ingesteld op 23 december 2014, terwijl de appeltermijn op dat moment al was verstreken. De vrouw stelde dat haar beroep niet op de beschikking van 17 juli 2014, maar op de verbeterde beschikking van 24 september 2014 betrekking had, maar het hof oordeelde dat de vrouw niet tijdig had gegriefd tegen de kwalificatie van de beschikking van 24 september 2014 als herstelbeschikking. Het hof concludeerde dat de appeltermijn niet opnieuw was gaan lopen na de herstelbeschikking en verklaarde de vrouw niet-ontvankelijk in haar hoger beroep. De proceskosten werden gecompenseerd, wat gebruikelijk is in familierechtelijke procedures.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak: 12 november 2015
Zaaknummer: F 200.161.847/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/01/272312 / FA RK 13-6675H
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante],
wonende te
[woonplaats 1] ,
appellante in principaal appel,
geïntimeerde in incidenteel appel
,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. L. Stam,
tegen
[verweerder],
wonende te
[woonplaats 2] ,
verweerder in principaal appel,
appellant in incidenteel appel
,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. G.V. van Campen.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikkingen van de rechtbank Oost-Brabant van 17 juli 2014 en 24 september 2014.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 23 december 2014, heeft de vrouw verzocht voormelde beschikking van 17 juli 2014 te vernietigen, voor zover het de partneralimentatie betreft en, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de partneralimentatie over de periode 12 december 2014 tot en met 16 april 2014 vast te stellen op een bedrag van € 1.465,- bruto per maand en vanaf 16 april 2014
primairvast te stellen op een bedrag van € 1.882,- bruto per maand en
subsidiairop een bedrag van € 1.469,- bruto per maand althans op een bedrag dat het hof juist acht.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 6 februari 2015, heeft de man verzocht de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar appel, althans de grieven van de vrouw af te wijzen als ongegrond en onbewezen, alsmede de vrouw te veroordelen in de in beide instanties gemaakte proceskosten, waarbij de man primair verzoekt de vrouw te bevelen over te gaan tot vergoeding van de daadwerkelijk door hem gemaakte proceskosten en subsidiair de forfaitaire proceskosten.
Tevens heeft de man hierbij voorwaardelijk incidenteel appel ingesteld en verzocht voormelde beschikkingen, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, zo nodig onder aanvulling en/of verbetering van de gronden te vernietigen voor wat betreft de onderdelen waartegen hij grieven heeft gericht en, opnieuw rechtdoende:
de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant d.d. 18 juli 2012 te wijzigen voor zover het betreft de daarin opgelegde bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen, en te bepalen dat de door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen met ingang van 20 augustus 2013 zal worden bepaald op € 366,69, althans met ingang van een zodanige datum en tot een zodanig lager bedrag dan € 499,41 per kind per maand als het hof juist acht;
de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant d.d. 18 juli 2012 te wijzigen voor zover het betreft de daarin opgelegde bijdrage in de kosten van het levensonderhoud van de vrouw en te bepalen dat de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud met ingang van 20 augustus 2013 zal worden bepaald op € 1.082,04 bruto per maand en met ingang van 16 april 2014 op een bedrag van € 941,05 bruto per maand, althans met ingang van een zodanige datum en tot een zodanig lager bedrag dan € 1.935,00 bruto per maand als het hof juist acht;
de vrouw te veroordelen aan de man te betalen tegen behoorlijk bewijs van kwijting een bedrag van € 14.832,04 dan wel een bedrag dat het hof juist acht, binnen veertien dagen na dagtekening van de in dezen te wijzen beschikking.
2.2.1.
Bij verweerschrift in incidenteel appel met producties, ingekomen ter griffie op
18 maart 2015, heeft de vrouw verzocht, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het voorwaardelijk appel van de man af te wijzen.
2.3.
De mondelinge behandeling, waarvan door het hof op voorhand was aangekondigd dat die uitsluitend betrekking zou hebben op de ontvankelijkheid van de vrouw in haar hoger beroep, heeft plaatsgevonden op 22 september 2015. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de vrouw, bijgestaan door mr. Stam;
  • de man, bijgestaan door mr. Van Campen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 28 mei 2014;
  • het V-6 formulier met bijlagen van de advocaat van de man d.d. 10 februari 2015;
  • het V6-formulier met bijlagen van de advocaat van de vrouw d.d. 24 augustus 2015;
  • het faxbericht van de advocaat van de man d.d. 1 september 2015;
  • het V6-formulier met bijlagen van de advocaat van de man d.d. 10 september 2015.

3.De beoordeling

In het principaal en incidenteel appel
3.1.
Partijen zijn op [huwelijksdatum] 1995 gehuwd.
Uit het huwelijk van partijen zijn geboren:
- [kind 1] , op [geboortedatum 1] 1996 te [woonplaats 2] ;
- [kind 2] , op [geboortedatum 2] 2000 te ’s-Hertogenbosch;
- [kind 3] , op [geboortedatum 3] 2002 te [woonplaats 2] .
De kinderen hebben het hoofdverblijf bij de vrouw
.
3.2.
Bij beschikking van 18 juli 2012 heeft de rechtbank ’s-Hertogenbosch tussen partijen de echtscheiding uitgesproken, welke beschikking op 29 oktober 2012 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
Bij deze beschikking, waarvan wijziging wordt gevraagd, heeft de rechtbank – uitvoerbaar bij voorraad – voorts, voor zover thans van belang, bepaald dat de man met ingang van de dag waarop de echtscheidingsbeschikking zal zijn ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen moet voldoen een bedrag van € 499,41 per kind per maand en als bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw een bedrag van € 1.935,- per maand.
3.3.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank met wijziging van voornoemde beschikking van 18 juli 2012 de bijdrage van de man in de kosten van levensonderhoud van de vrouw nader bepaald op € 1.952,- met ingang van 12 december 2013 en op € 1.985,61 met ingang van 16 april 2014 en de bijdrage van de man in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen nader bepaald op € 445,80 met ingang van 12 december 2013.
3.4.
Bij beschikking van 24 september 2014 heeft de rechtbank het dictum van de beschikking van 17 juli 2014 aldus verbeterd dat voor het bedrag van € 1.952,- moet worden gelezen: € 1.216,- en voor het bedrag van € 1.985,61 moet worden gelezen: € 1.189,-.
3.5.
De vrouw kan zich met deze laatste beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen. De man is in voorwaardelijk incidenteel hoger beroep gekomen.
3.6.
Thans staat uitsluitend ter beoordeling van het hof de ontvankelijkheid van de vrouw in haar hoger beroep.
3.7.
De vrouw stelt zich op het standpunt dat zij in haar hoger beroep kan worden ontvangen, nu zij dit tijdig heeft ingesteld. Zij voert daartoe aan dat haar beroep niet ziet op de beschikking van 17 juli 2014, maar op de beschikking van 24 september 2014, die - zo stelt zij - anders dan de rechtbank heeft gedaan niet is aan te merken als een herstelbeschikking ex artikel 31 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) maar als een aanvullende beschikking ex artikel 32 Rv nu er sprake is van een beslissing die inhoudelijk zodanig is aangepast dat niet meer kan worden gesproken van een kennelijke fout die voor eenvoudig herstel vatbaar is, maar van een aanvulling op de eerdere beslissing van 17 juli 2014. Het gevolg is dat de beroepstermijn aanvangt bij de uitspraak van de aanvulling op 24 september 2014 en eindigt op 24 december 2014, zodat het hoger beroep binnen de appeltermijn is ingesteld.
3.8.
De man stelt zich op het standpunt dat de vrouw wegens overschrijding van de appeltermijn niet in haar hoger beroep kan worden ontvangen. Hij voert daartoe aan dat het hoger beroep van de vrouw duidelijk de beschikking van 17 juli 2014 betreft, nu geen enkele grief is gericht tegen de beschikking van 24 september 2014 en in het petitum met zoveel woorden wordt verzocht om vernietiging van de beschikking van 17 juli 2014. De pas in het verweerschrift tegen voorwaardelijk incidenteel appel naar voren gebrachte stelling van de vrouw dat de beschikking van 24 september 2014 niet als een herstelbeschikking, maar als een aanvullende beschikking is aan te merken en de vrouw dus kennelijk grieft tegen het afgeven van een herstelbeschikking, dient als tardief aangevoerde grief buiten beschouwing te worden gelaten, zo stelt de man. Onder het voorbehoud niet gehouden te zijn ermee in stemmen dat deze stelling toch in de rechtsstrijd wordt betrokken, voert de man voorts daartegen aan dat in de beschikking van 17 juli 2014 overduidelijk sprake is van een kennelijke fout, nu overwegingen en dictum niet op elkaar aansluiten. Door de verbetering van de beschikking van 17 juli 2014 is geen nieuwe termijn voor het instellen van hoger beroep tegen die beschikking gaan lopen. Aldus is het beroepschrift na het verstrijken van de appeltermijn ingediend.
3.9.
Het hof overweegt als volgt.
3.10.
Vooreerst stelt het hof vast dat in het beroepschrift met zoveel woorden wordt gesteld dat de vrouw in beroep komt “van de beschikking d.d. 17 juli 2014, die op 24 september 2014 is gewijzigd” waarna in het dictum wordt verzocht de beschikking van 17 juli 2014 te vernietigen. Voorts stelt het hof vast dat de grieven van de vrouw inhoudelijk de door de rechtbank overgenomen herberekening van de partneralimentatie betreffen. Over kwalificering en ontvankelijkheid in verband met de kwalificering van de beschikking van 24 september 2014 wordt door de vrouw niet gerept. Eerst bij verweerschrift tegen voorwaardelijk incidenteel appel heeft de vrouw de stelling opgeworpen dat de beschikking van 24 september 2014 niet een herstelbeschikking is, maar een aanvullende beschikking, zodat zij ontvankelijk is in haar hoger beroep tegen de beschikking van 24 september 2014 . Wat ook moge zijn van de stellingname van de man dat deze stelling als tardief aangevoerde grief buiten beschouwing moet worden gelaten, het hof kwalificeert de beschikking van 24 september 2014 ambtshalve als herstelbeschikking. Het hof overweegt daartoe als volgt.
3.11.
Krachtens artikel 31 lid 1 Rv verbetert de rechter te allen tijde op verzoek van een partij of ambtshalve in zijn beschikking een kennelijke rekenfout, schrijffout of andere kennelijke fout die zich voor eenvoudig herstel leent. Criterium voor de toepassing van artikel 31 Rv is of voor partijen en derden direct duidelijk is dat van een vergissing sprake is. De fout moet - mede in het licht van de stellingen van partijen - niet voor redelijke twijfel vatbaar zijn en voor derden op het eerste gezicht duidelijk zijn. Indien het dictum niet aansluit op de overwegingen in de uitspraak kan dat een aanwijzing zijn voor de aanwezigheid van een kennelijke fout. Na verbetering treedt de verbeterde uitspraak met terugwerkende kracht in de plaats van de oorspronkelijke uitspraak. De oorspronkelijke uitspraak krijgt geen nieuwe datum en er gaat geen nieuwe beroepstermijn lopen. Aangezien het gaat om verbetering van een kennelijke fout hebben partijen immers met de mogelijkheid van verbetering rekening kunnen houden.
3.12.
De rechtbank stelt in de beschikking van 24 september 2014 dat in de beschikking van 17 juli 2014 de rechtbank in haar berekeningen de kosten van de kinderen ad € 1.337,00 op een foutieve plek heeft ingevuld en dat daarom sprake is van een kennelijke (reken)fout die zich voor eenvoudig herstel leent. Vervolgens heeft de rechtbank de bedragen betreffende de partneralimentatie en de kinderalimentatie verbeterd. Van een verzuim om te beslissen over een onderdeel van het verzochte op grond waarvan de rechter de beschikking aanvult (artikel 32 Rv) is dan ook geen sprake. De vraag of de rechtbank bij beschikking van 24 september 2014 terecht of onterecht op grond van artikel 31 Rv de beschikking van 17 juli 2014 heeft verbeterd, is niet aan de orde nu zijdens de vrouw in het beroepschrift niet is gegriefd tegen het oordeel van de rechtbank dat sprake was van een kennelijke (reken)fout die zich voor eenvoudig herstel leent en vernietiging van de beschikking van 17 juli 2014 is verzocht. Zoals hiervoor in rechtsoverweging 3.11. is overwogen begint na een herstelbeschikking geen nieuwe beroepstermijn te lopen. De appeltermijn was derhalve op het moment dat appellante haar beroepschrift indiende, 23 december 2014, ingevolge artikel 358 lid 2 Rv jo. artikel 806 lid 1 verlopen. Wat de vrouw na indiening van het beroepschrift, naar aanleiding van het verweerschrift alsnog heeft aangevoerd ten aanzien van de herstelbeschikking passeert het hof als tardieve grief. Ten overvloede overweegt het hof dat het beroep van de vrouw op de beschikking van het hof Arnhem-Leeuwarden, ECLI:NL:GHARL:2013:7326, de vrouw niet kan baten. In die procedure was de ontvankelijkheid van het hoger beroep tegen de herstelbeschikking als zodanig aan de orde en leidde de beslissing van het hof dat ten onrechte een herstelbeschikking was afgegeven tot vernietiging van die herstelbeschikking waarbij de oorspronkelijke beschikking volledig in stand bleef.
3.13.
Nu door de herstelbeschikking de appeltermijn niet opnieuw is gaan lopen, is het door de vrouw ingestelde hoger beroep niet binnen de beroepstermijn ingediend. De vrouw is derhalve niet-ontvankelijk in haar hoger beroep.
Proceskosten
3.14.
De man heeft verzocht de vrouw te veroordelen in de beide instanties gemaakte proceskosten, nu zij - zo de man stelt - nodeloos procedeert.
3.14.1.
Gelet op de familierechtelijke aard van de procedure ziet het hof geen aanleiding om af te wijken van de gebruikelijke regel die inhoudt dat de proceskosten in familiezaken worden gecompenseerd.

4.De beslissing

Het hof:
op het principaal en incidenteel appel:
verklaart de vrouw niet-ontvankelijk in haar hoger beroep tegen de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 17 juli 2014, verbeterd bij beschikking van 24 september 2014;
compenseert de proceskosten tussen partijen aldus, dat ieder van hen de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.L. Schaafsma-Beversluis,
J.H.J.M. Mertens-Steeghs en E.A.M. Scheij en in het openbaar uitgesproken op
12 november 2015.