ECLI:NL:GHARL:2013:7326

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
1 oktober 2013
Publicatiedatum
1 oktober 2013
Zaaknummer
200.129.481
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen herstelbeschikking inzake wijziging voorlopige voorzieningen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een herstelbeschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, die op 3 april 2013 is uitgesproken. De vrouw, verzoekster in hoger beroep, is het niet eens met de wijziging van de alimentatie die in de herstelbeschikking is doorgevoerd. De man, verweerder in hoger beroep, heeft eerder verzocht om wijziging van de voorlopige voorzieningen die door de rechtbank zijn vastgesteld. De procedure in eerste aanleg is gestart met een beschikking voorlopige voorzieningen van 26 november 2012, waarin de man werd verplicht om een bijdrage in de kosten van levensonderhoud aan de vrouw te betalen. De vrouw stelt dat de rechtbank ten onrechte het dictum van de beschikking van 26 november 2012 heeft gewijzigd, omdat er volgens haar geen sprake was van een kennelijke rekenfout die herstel rechtvaardigt. Het hof oordeelt dat de rechtbank inderdaad buiten het toepassingsgebied van artikel 31 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is getreden. Het hof vernietigt de herstelbeschikking en verklaart de vrouw ontvankelijk in haar hoger beroep. Tevens wordt de man niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek tot wijziging van de voorlopige voorzieningen. De proceskosten worden gecompenseerd, aangezien partijen gewezen echtgenoten zijn.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.129.481
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, 327278)
beschikking van de familiekamer van 1 oktober 2013
inzake
[verzoekster], geboren [A],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. M.M. van Maanen te Amsterdam,
en
[verweerder],
wonende te [woonplaats],
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. M.C. van Rijn te Utrecht.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de herstelbeschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 3 april 2013, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift, ingekomen op 2 juli 2013;
- het verweerschrift tevens voorwaardelijk verzoek tot wijziging van de voorlopige voorzieningen, ingekomen op 26 augustus 2013.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 30 augustus 2013 plaatsgevonden. De vrouw is in persoon verschenen, bijgestaan door haar advocaat. De man is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn advocaat en door M.M.T. Crockett, tolk.

3.De vaststaande feiten

3.1
Partijen zijn op [datum] 1980 in Ierland met elkaar gehuwd. Partijen hebben beiden de Ierse nationaliteit.
3.2
Bij beschikking voorlopige voorzieningen van de rechtbank Utrecht van 26 november 2012 is, voor zover hier van belang, bepaald dat de man met ingang van de datum van die beschikking tot 1 februari 2013 voorlopig aan de vrouw zal voldoen als bijdrage in de kosten van levensonderhoud € 4.175,- per maand en met ingang van 1 februari 2013 € 3.785,- per maand, bij vooruitbetaling te voldoen.
3.3
De man heeft de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, op 17 januari 2013 verzocht de beschikking voorlopige voorzieningen van 26 november 2012 te wijzigen en opnieuw beschikkende te bepalen dat de door de man over de periode van 26 november 2012 tot 1 februari 2013 te betalen bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw
€ 2.566,- per maand zal bedragen en vanaf 1 februari 2013 € 1.608,- per maand voor de resterende duur van de echtscheidingsprocedure.
3.4
Bij beschikking van 20 februari 2013 heeft de rechtbank het verzoek van de man van 17 januari 2013 tot wijziging van de voorlopige voorzieningen afgewezen en de zaak aangehouden teneinde partijen in de gelegenheid te stellen zich uit te laten over het voornemen van de rechtbank om de beschikking van 26 november 2012 te herstellen op grond van artikel 31 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv).
3.5
Bij beschikking van 3 april 2013 heeft de rechtbank echtscheiding tussen partijen uitgesproken en heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, bij voorraad uitvoerbaar bepaald dat de man, met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand als bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw € 4.645,- per maand zal voldoen, telkens bij vooruitbetaling te voldoen.
3.6
De echtscheidingsbeschikking is op 17 juli 2013 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
3.7
Bij de bestreden herstelbeschikking van 3 april 2013 heeft de rechtbank bepaald dat waar staat "bepaalt het bedrag dat de man zal verstrekken tot levensonderhoud van de vrouw tot 1 februari 2013 op € 4.175,- per maand en vanaf 1 februari 2013 op € 3.785,- per maand" wordt gewijzigd in "bepaalt het bedrag dat de man zal verstrekken tot levensonderhoud van de vrouw tot 1 februari 2013 op € 2.510,- per maand en vanaf 1 februari 2013 op € 1.666,- per maand".

4.De motivering van de beslissing

4.1
Beide partijen gaan uit van de rechtsmacht van de Nederlandse burgerlijke rechter en van de toepassing van het Nederlandse recht, zodat - nu geen rechtsregel zich hiertegen verzet - ook het hof daarvan uitgaat.
4.2
De vrouw stelt dat de rechtbank ten onrechte in de bestreden herstelbeschikking het dictum van haar beschikking van 26 november 2012 heeft gewijzigd. Voor herstel op de voet van artikel 31 Rv bestond volgens de vrouw geen ruimte omdat het niet ging om een kennelijke rekenfout. De man betwist dat.
4.3
Krachtens artikel 31 Rv verbetert de rechter te allen tijde op verzoek van een partij of ambtshalve in zijn vonnis, arrest of beschikking een kennelijke rekenfout, schrijffout of andere kennelijke fout die zich voor eenvoudig herstel leent. Tegen een dergelijke verbetering staat, ingevolge artikel 31 lid 4 Rv, geen voorziening open.
Die voorziening staat echter wel open indien de rechter de desbetreffende regels of wetsbepaling ten onrechte heeft toegepast of ten onrechte buiten toepassing heeft gelaten dan wel bij de behandeling van de zaak essentiële vormen heeft verzuimd.
Het hof is van oordeel dat de rechtbank Midden-Nederland in de bestreden herstelbeschikking buiten het toepassingsgebied van artikel 31 Rv is getreden.
De rechtbank heeft in de herstelbeschikking verwezen naar hetgeen zij in haar beschikking van 20 februari 2013 heeft overwogen. Kort weergegeven stelt de rechtbank in die beschikking vast dat het door haar gehanteerde uitgangspunt met betrekking tot de betaling van de hypotheekrente niet op juiste wijze is ingevoerd in de draagkrachtberekeningen en dat daarom sprake is van een kennelijke rekenfout. Anders dan de rechtbank is het hof van oordeel dat hier geen sprake is van een kennelijke fout die zich leent voor eenvoudig herstel. Zo heeft de rechtbank in haar beschikking van 26 november 2012 geen enkele overweging gewijd aan de vraag hoe hoog de hypotheekrente is, de vraag ten laste van wie de hypotheekrente van de echtelijke woning komt en de vraag wat de fiscale consequenties zijn voor de hypotheekrenteaftrek nu de man niet meer in de (voormalige) echtelijke woning woont. Verder heeft de rechtbank geen draagkrachtberekening aan haar beschikking van
26 november 2012 gehecht, zodat ook op die wijze niet kan worden nagegaan hoe de draagkracht is berekend.
Gelet op het hiervoor overwogene was het niet (zonder meer) duidelijk dat de rechtbank in haar berekeningen een kennelijke rekenfout heeft gemaakt als bedoeld in artikel 31 lid 1 Rv. Door het geven van een herstelbeschikking is de rechtbank buiten het toepassingsbereik van artikel 31 Rv getreden. Uit het vorenstaande volgt niet alleen dat de vrouw ontvankelijk is in het door ingestelde hoger beroep tegen de herstelbeschikking, maar ook dat de herstelbeschikking moet worden vernietigd en dat de beschikking van 26 november 2012 volledig in stand is gebleven.
Na het voorgaande behoeven de grieven van de vrouw geen (verdere) inhoudelijke bespreking.
4.4
Het hof komt thans toe aan de beoordeling van (de ontvankelijkheid van) het
voorwaardelijk verzoek van de man tot wijziging van de voorlopige voorzieningen.
Ingevolge artikel 824 lid 2 Rv kunnen beschikkingen houdende voorlopige voorzieningen worden gewijzigd door de rechtbank die of het gerechtshof dat de beschikking heeft gegeven. In dit geval dus de rechtbank. Anders dan de man ziet het hof onvoldoende (proceseconomische) redenen de man toch in zijn verzoek ontvankelijk te verklaren.

5.De slotsom

5.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden herstelbeschikking vernietigen en, opnieuw beschikkende, verstaan dat de beschikking van 26 november 2012 niet is hersteld. Voorts zal het hof de man niet-ontvankelijk verklaren in zijn verzoek tot wijziging van de voorlopige voorzieningen.
5.2
Het hof zal de proceskosten in deze procedure compenseren, nu partijen gewezen echtgenoten zijn.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de herstelbeschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van
3 april 2013 en, opnieuw beschikkende:
verstaat dat de beschikking van 26 november 2012 niet is hersteld;
en voorts beschikkende:
verklaart de man niet-ontvankelijk in zijn voorwaardelijk verzoek tot wijziging van de voorlopige voorzieningen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van deze procedure voor het hof, in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A. Smeeïng-van Hees, R. Prakke-Nieuwenhuizen en R. Krijger, bijgestaan door mr. W. Nagelhout als griffier, en is op 1 oktober 2013 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.