Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Het geding in eerste aanleg (zaaknr. 2635771, rolnr. 13-16820)
2.Het geding in hoger beroep
- de dagvaarding in hoger beroep;
- het tegen Radelko verleende verstek;
- de memorie van grieven met producties.
3.De beoordeling
3.1.2. [appellant] heeft in 2004 de volgende facturen aan Radelko verzonden:
b) een factuur voor dagvaardingskosten d.d. 19 juli 2004 ad € 167,56 (incl. 19% btw);
€ 423,50 aan procureurskosten en een bedrag ad € 5,16 aan faillissementskosten uit 2005 in rekening gebracht onder aftrek van een bedrag van € 649,35.
€ 6.000,- ontvangen heeft, de vordering niet is verjaard. In dat geval is de verjaring op grond van artikel 3:316 BW gestuit door de dagvaarding op 4 december 2013.
Voor de bepaling van de dag waarop de vordering van [appellant] opeisbaar is geworden heeft de kantonrechter terecht artikel 6:38 BW tot uitgangspunt genomen. Dat artikel bepaalt dat indien geen tijd voor de nakoming is bepaald, de verbintenis terstond kan worden nagekomen en terstond nakoming kan worden gevorderd. Het door de wetgever gebezigde woord “bepaald” impliceert niet dat een uitdrukkelijk beding nodig is. De tijd voor nakoming kan ook voortvloeien uit de aard van de overeenkomst, de wet, de gewoonte of de eisen van de redelijkheid en billijkheid (zie artikel 6:248 lid 1 BW en HR 12 november 1999, ECLI:NL:HR:1999:AA3369, NJ 2000, 67).
heeft in de factuur met nummer 2013/041 werkzaamheden in rekening gebracht die hij heeft verricht in de periode van 2 februari 2004 tot en met 1 juni 2008. Gelet op het voorgaande is de vordering tot betaling van deze werkzaamheden uiterlijk op 1 juni 2008 opeisbaar geworden en is uiterlijk op 2 juni 2008 de verjaringstermijn van artikel 3:307 lid 1 BW gaan lopen. Dit betekent dat de vordering van [appellant] uiterlijk op 2 juni 2013 is verjaard. [appellant] heeft in zijn grief nog aangevoerd dat de verjaring is gestuit door de dagvaarding in eerste aanleg op 4 december 2013, echter op dat moment was de vordering reeds verjaard.