ECLI:NL:GHSHE:2015:4344

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
27 oktober 2015
Publicatiedatum
27 oktober 2015
Zaaknummer
HD 200.162.920_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet en dringende reden in arbeidsrechtelijke context

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen Fair Play Centers B.V. naar aanleiding van een ontslag op staande voet. [appellant] was sinds 1 november 2000 in dienst bij Fair Play en had de functie van medewerker amusementscenter. Op 20 november 2013 werd hij op staande voet ontslagen, omdat hij volgens Fair Play betrokken zou zijn geweest bij het verdwijnen van geld uit de wisselautomaten. Het ontslag werd bevestigd in een brief van 21 november 2013, waarin werd gesteld dat [appellant] geen afdoende verklaring kon geven voor het financiële tekort en dat hij in strijd met de bedrijfsprocedures had gehandeld.

In eerste aanleg oordeelde de kantonrechter dat het ontslag op staande voet terecht was gegeven. [appellant] ging in hoger beroep en voerde aan dat het ontslag niet onverwijld was gegeven en dat er geen dringende reden was voor het ontslag. Het hof oordeelde dat de redenen die Fair Play had aangevoerd niet als dringende reden konden worden aangemerkt. Het hof stelde vast dat [appellant] gedurende zijn lange dienstverband nooit eerder disciplinaire maatregelen had ontvangen en dat Fair Play onvoldoende had aangetoond dat het ontslag gerechtvaardigd was.

Het hof vernietigde het vonnis van de kantonrechter en oordeelde dat [appellant] recht had op doorbetaling van zijn salaris tot de rechtsgeldige beëindiging van zijn dienstverband op 1 augustus 2014. Daarnaast werd Fair Play veroordeeld tot betaling van een wettelijke verhoging van 25% en wettelijke rente over het verschuldigde salaris. De proceskosten werden ook aan Fair Play opgelegd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer HD 200.162.920/01
arrest van 27 oktober 2015
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna aan te duiden als [appellant] ,
advocaat: mr. P.W.F. Kostons te Maastricht,
tegen
Fair Play Centers B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als Fair Play,
advocaat: mr. E.V.C. Savelkoul te Heerlen,
op het bij exploot van dagvaarding van 26 november 2014 ingeleide hoger beroep van het vonnis van de kantonrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht van 17 september 2014, gewezen tussen [appellant] als eiser en Fair Play als gedaagde.

1.Het geding in eerste aanleg (zaaknr. 2856790 CV EXPL 14-2840)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep;
  • de memorie van grieven met producties;
  • de memorie van antwoord met producties;
  • het pleidooi, waarbij partijen pleitnotities hebben overgelegd en Fair Play videobeelden heeft getoond;
  • de bij brief van 7 september 2015 door [appellant] toegezonden producties, die hij bij het pleidooi in het geding heeft gebracht.
Arrest is bij vervroeging bepaald op heden. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

3.1.
In rov. 2.2 tot en met 2.9 van het vonnis waarvan beroep heeft de kantonrechter feiten vastgesteld. De door de kantonrechter vastgestelde feiten, die niet zijn betwist, vormen ook in hoger beroep het uitgangspunt. Voorts staan nog enkele andere feiten, als enerzijds gesteld en anderzijds niet betwist, tussen partijen vast. Het hof zal hierna een overzicht geven van deze relevante feiten.
3.1.1.
[appellant] is met ingang van 1 november 2000 bij Fair Play in dienst getreden in de functie van medewerker amusementscenter tegen een laatstelijk verdiend salaris van € 1.830,64 bruto per maand exclusief emolumenten. Aanvankelijk betrof het een tijdelijk dienstverband, later is dit dienstverband voor onbepaalde tijd voortgezet.
3.1.2.
Met ingang van 1 augustus 2011 heeft [appellant] een extra taak gekregen, te weten Verantwoordelijke van dienst (Vvd). Dit hield onder meer in dat hij tijdens zijn diensten verantwoordelijk was voor de operationele gang van zaken en dat hij aanspreekpunt was voor zowel medewerkers als gasten.
3.1.3.
Op de arbeidsovereenkomst zijn de arbeidsvoorwaarden die binnen de [Group] Group gelden van toepassing. In deze arbeidsvoorwaarden is onder meer de volgende bepaling opgenomen:
“Artikel 8.4 Disciplinaire maatregelen
Medewerker dient zich aan de regels en voorschriften van het bedrijf te houden. Alle medewerkers worden geacht van de voorschriften op de hoogte te zijn en de gevolgen van overtreding daarvan te kennen.
Wanneer in strijd met de bedrijfsregels en voorschriften wordt gehandeld kan, afhankelijk van de ernst van de begane overtreding, tot de volgende maatregelen worden besloten:
a. (schriftelijke) waarschuwing;
b. herhaalde waarschuwing;
c. schorsing of non-actiefstelling;
d. ontslag ten gevolge van eerdere waarschuwingen en dossieropbouw;
e. ontslag op staande voet.
Welke maatregel(en) op de ontstane situatie van toepassing is, wordt te zijner tijd bepaald door P&O in overleg met de betreffende leidinggevende.
Onderstaande maatregelen kunnen onder andere van toepassing zijn:
(…)
Ad e Ontslag op staande voet wordt gegeven in geval van ernstige overtredingen, enkele voorbeelden zijn:
• frauduleuze handelingen of diefstal;
• discriminatie
• het tijdens werktijd gebruiken van alcohol, middelen die voorkomen op lijst 1 en 2 van de Opiumwet en andere middelen die invloed hebben op het normaal functioneren van de medewerker, voorzover deze laatste niet door een arts zijn voorgeschreven;
• medewerkers Fair Play Centers is het niet toegestaan om in eigen amusementscenters te spelen. (...)”
3.1.4.
Verder geldt binnen de organisatie van Fair Play een gedragscode. Deze gedragscode kent onder meer de volgende bepalingen:
(...)
• (...)
• Het is voor medewerkers verboden onrechtmatige geldhandelingen te verrichten
en/of zich eigendommen van [Group] Group en/of van de klanten toe
te eigenen.
(...)
Indien een medewerker in strijd handelt met bovengenoemde bepalingen, dan zal
[Group] Group overwegen om aangifte te doen bij de politie. Ook kan strijdig
handelen met bovengenoemde punten leiden tot ontslag.
3.1.5.
Tot slot bevat het kwaliteitshandboek Fair Play een aantal operationele en veiligheidsvoorschriften, zoals instructies over de geldstroom. In verband met de overvalgevoeligheid die bestaat in de centers, mogen wisselmachines uitsluitend worden geledigd na sluiting van het center (zie productie 6 bij de conclusie van antwoord).
3.1.6.
[appellant] heeft op 25 oktober, 8 en 18 november 2013 gesproken met [onderzoeker 1] en [onderzoeker 2] , beiden als particulier onderzoeker werkzaam bij Fair Play Centers Beveiliging B.V. Van die drie gesprekken is een rapport opgemaakt. De rapporten van 25 oktober 2013 en 8 november 2013 zijn mede door [appellant] ondertekend.
3.1.7.
Blijkens het rapport van 25 oktober 2013 is door [appellant] (onder meer) het volgende gezegd:
“(..): ‘In de praktijk zijn de twee aanwezige wisselmachines nooit tegelijk leeg. We doen dit voor de gasten, zodat ze niet naar de kassa of de andere wisselmachine beneden moeten lopen. Ik ben niet op de hoogte van de procedure dat de wisselmachines gesloten moeten zijn tijdens openingstijden voor de klanten.’ (..)
: (..) ik geef toe dat ik met de procedures met de cassettes eruit halen mij niet aan de regels
heb gehouden. Dit mag niet. (...)”
3.1.8.
Blijkens het rapport van 8 november 2013 is (onder meer) het volgende gezegd:
“(..) [onderzoeker 1] ( [onderzoeker 1] , hof):
‘Wat opvalt op de videobeelden is, dat het die avonden niet extreem druk is geweest. [getuige]
heeft verklaard dat de kassa samen met [appellant] is opgemaakt en gesloten. Nadat dit
is gebeurd heeft [getuige] het getelde kassageld aan [appellant] gegeven. [appellant] staat op
dat moment voor de kassakluis en pakt het door [getuige] aangereikte kassageld aan en
plaats het in de geopende kassakluis.’
[appellant] :
‘Ik vind dit wel heel toevallig dat jullie dit allemaal weten!’
[onderzoeker 2] ( [onderzoeker 2] , hof):
‘Wij zitten niet stil, nadat wij met jou hadden gesproken, zijn de overige collega’s ook door
ons uitgenodigd. Dit heeft geresulteerd in de getekende verklaring van [getuige] waarin zij
naar waarheid, een aantal zaken verklaard. We hebben hierdoor vastgesteld dat iedereen
zich aan het 4-ogen-principe houdt, alleen [appellant] doet de dingen anders.’
[appellant] :
‘Dat is mogelijk.’
[onderzoeker 1] :
‘We moeten het nu toch maar zeggen: Jouw verklaring strookt niet met de videobeelden. We
zien dat jeniet rechtstreeksrichting het kassahuis loopt als je de geldcassette uit de
wisselaar hebt gehaald.
[onderzoeker 2] :
‘Je bent met de geldcassette bij de wisselaar weggelopen, daarna ben je 13 seconden uit beeld van de camera’s. In de tussentijd heb jij je ergens opgehouden. Hierover heb je tot nu toe niets gezegd of verklaard. We hebben jou zeker diverse malen gevraagd: ‘Loop je rechtstreeks naar het kassahuis?’ Weetje zeker datje niet in je handen hebt tijdens deze werkzaamheden?’
[appellant] :
‘Ik heb het echt niet gedaan. ‘(...)
[onderzoeker 2] :
‘Wat zit er in die doek die tijdens het pakken van de geldcassette uit de wisselaar nog ‘leeg’ is? Je bent 13 seconden uit beeld van de camera ‘s, je staat met grote waarschijnlijkheid boven aan de trap tegen de glazenwand in de dode hoek van de aanwezige camera ‘s. Wanneer je weer in beeld bent hou je in jouw rechterhand de geldcassette vast en in jouw
linkerhand de doek die om een pakketje gevouwen zit.’
[appellant] :
‘Nou daar weet ik echt niets van! Een doek vasthouden terwijl ik naar beneden loop. Neen, ik weet het echt niet.’
[onderzoeker 1] :
‘Ik zal het dan maar zeggen, ik denk dat in deze doek verdwenen geld zit. Je bent – nadat je de geldcassette uit de wissel hebt gehaald – 13 seconden uit beeld. Je loopt na deze 13 seconden via de trap richting het kassahuis. We zien jou lopen met in je rechterhand de geldcassette en in je linkerhand de doek die eerst ‘leeg’ was. Deze doek is nu opgevouwen. Er is duidelijk een contour tussen je duim en vingers te zien dat je een pakketje in de doek vasthoudt. Dit pakketje is in de tijd datje buiten beeld bent geweest in je hand gekomen. Boven aan de trap uit het camerabeeld is dit dus gewijzigd van ‘lege’ doek naar een ‘gevulde’ doek met daarin gevouwen ‘mogelijk het geld uit de geldcassette’.
[appellant] :
‘Ik weet hier echt niets van, misschien moest ik de kasten poetsen!’ (...)
[appellant] :
‘Ik denk dat ik hier ga stoppen. Jullie moeten maar aangifte doen. Ik wil in principe met alles meewerken, maar nu stop ik ermee.’
[onderzoeker 1] :
‘Jouw gedragingen op de twee besproken avonddiensten van 7 en 8 oktober 2013 zijn voor ons als onderzoekers aanleiding om jou deze vragen te stellen. Jij bent niet in staat gebleken om enig weerwoord te geven op deze feiten en omstandigheden. Je verschuilt je vaak achter
Het feit dat je ‘het’ niet meer weet.’
[onderzoeker 1] vraagt aan [appellant] of hij nog ergens op terug wil komen, hiervan maakt hij geen gebruik. Na voorlezing van de verklaring van [appellant] door [onderzoeker 1] , volhardde
betrokkene in zijn uitspraken.
[onderzoeker 2] geeft nogmaals aan, dat er op dit moment nog geen beslissingen genomen zijn. ‘Je zit
hier vrijwillig zonder enige dwang. Als je wilt stoppen moet je dit zeggen.’
[appellant] geeft aan het gesprek te willen beëindigen en loopt vervolgens het kantoor uit (..)”
3.1.9.
Blijkens het rapport van het gesprek dat op 18 november 2013 plaatsvond is (onder meer) het volgende gezegd:
“(..)[onderzoeker 2]: Dit gesprek is naar aanleiding van de vermissing van twee geldbedragen, uit
Wissel 1 – 2.498 euro en wissel 2 – 518 euro. We hebben jou hierbij uitgenodigd, zodat jij
ons mogelijk meer informatie kunt geven met betrekking tot het eerstgenoemde.’
[onderzoeker 2]: ‘Je liep de laatste keer weg, je had geen zin meer in het gesprek dat we op 8 november
2013 voerde, omdat de vragen je niet bevielen.’
[onderzoeker 1]: ‘Wij willen, daar waar we gestopt zijn de draad weer oppakken. In de
eerdergenoemde rapportage staat in jouw verklaring het volgende;
• Je ontkent dat je een ‘vaatdoek in je hand had tijdens de werkzaamheden bij de
wisselmachine;
• Je ontkent ook datje tijdens de 13 seconden die je uit beeld bent, iets hebt gedaan
met die (vaat)doek en de geldcassette;
• Je ontkent ook dat je 13 seconden bent blijven stilstaan;
• Je zegt: ‘Ik ben rechtstreeks, dus in één keer, doorgelopen richting het kassahuis met alleen de geldcassette in mijn hand’;
• Je ontkent ook, dat je geld uit de geldcassette hebt gehaald om het vervolgens buiten beeld in de (vaat)doek te hebben gestopt,
• Je ontkent, dat je de geldcassette direct in de kluis hebt opgeborgen.’
[onderzoeker 2]: ‘Wil je hier nog iets op zeggen of toevoegen?’
[appellant]: ‘Neen, ik heb niets gedaan en ik heb niets toe te voegen.
[onderzoeker 1]: ‘Ik heb hier een aantal kopieën die ik je graag wil laten zien. Deze kopieën zijn
afdrukken van de videobeelden van 7, 8, 9 oktober 2013 die we hebben veiliggesteld.
(..)
[onderzoeker 2]: ‘Gezien de feiten en omstandigheden die we tijdens ons onderzoek hebben vastgesteld, moeten we toch echt concluderen, dat jij voor ons een verdachte bent. Deze mening is gebaseerd op jouw verklaring. Je zegt namelijk op alles:
‘Ik weet het niet. Ik ben me er niet van bewust. Neen, ik weet echt niet wat ik die 13 seconden daar heb gedaan.’
(..)
[onderzoeker 2]: ‘We hebben met jou twee eerdere gesprekken gevoerd over de vermissing uit de
wissels. Het laatst gevoerde gesprek op 8 november 2013 willen wij nu met jou doornemen.
Je kan tijdens het gesprek aangegeven als er iets niet klopt.’
[appellant] gaat hiermee akkoord. Het rapport wordt in zijn geheel doorgenomen. [appellant]
heeft op de inhoud geen commentaar en tekent de rapportage te [plaats] . Er is op enig
moment een discussie dat [appellant] duidelijkheid wil over zijn positie in dit onderzoek.
Ondergetekende geeft aan de bespreking even te willen schorsen. (..) [onderzoeker 2] . neemt tijdens
de schorsing contact op met [P&O functionaris] , P&O functionaris van Fair Play Centers te [woonplaats] . Tijdens dit overleg is door [P&O functionaris] besloten om [appellant] , hangende het
verdere onderzoek per direct te schorsen. (..)
[onderzoeker 1]: ‘Er is overleg geweest, echter wil ik je voor de laatste keer in de gelegenheid stellen
enige duidelijkheid te geven over de vaatdoek die je in je hand hebt. (…)
[appellant]: ‘Ik zou het niet weten. Ik heb het niet indezedoek gedraaid. Het doet me niet van
gedachten veranderen.’
[onderzoeker 2]: ‘(..) Het onderzoek wijst inderdaad naar jou. Dit betekent dat je voor ons een
verdachte bent in deze zaak. Jij bent Verantwoordelijke Van Dienst, je krijgt betaald om
taken uit te voeren. Je dient jezelf aan de procedures te houden. Dit doe je niet! Zodra wij
inhoudelijke vragen aan je stellen weetje het niet meer. Dit is voor ons aanleiding om je te
schorsen. (...)‘
[appellant]: ‘Dus ik ben nu verdachte?’
[onderzoeker 2]: ‘De feiten en omstandigheden, de antwoorden die je ons geeft en het constant zeggen
dat je het niet meer weet, noopt ons om deze stap te zetten.’(...)”
3.1.10.
Op 20 november 2013 is [appellant] tijdens een gesprek dat hij had met - onder meer -
[P&O functionaris] (werkzaam bij gedaagde als P&O functionaris) door Fair Play op staande
voet ontslagen.
3.1.11.
Bij brief van 21 november 2013 heeft Fair Play het ontslag met onmiddellijke ingang per 20 november 2013 schriftelijk aan [appellant] bevestigd. In die brief wordt - kort gezegd - eerst de aanleiding geschetst, vervolgens wordt (beknopt) weergegeven dat en waarover op 25 oktober, 8 en 18 november 2013 gesprekken met [appellant] hebben plaatsgevonden. Kort gezegd heeft Fair Play in de brief als reden voor het opzeggen met onmiddellijke ingang van de arbeidsovereenkomst gegeven dat (i) [appellant] geen afdoende verklaring kon geven voor een totaal financieel tekort van € 3.016,00 dat uit twee geldwissels was verdwenen, terwijl (ii) [appellant] tijdens zijn diensten van 7 en 8 oktober 2013 in strijd met de voorgeschreven bedrijfsprocedures tijdens openingstijden handelingen (bijvullen of verwijderen van geldcassettes) heeft verricht, (iii) de door [appellant] afgelegde verklaring niet overeenkwam met hetgeen op de videobeelden is te zien en (iv) [appellant] herhaaldelijk aangaf zich van alles niets meer te kunnen herinneren. Die brief sluit als volgt af:
“(..) Op woensdag 20 november heeft u geen (persoonlijke) omstandigheden aangevoerd die uw gedrag(ingen) op enigerlei wijze kunnen rechtvaardigen. Fair Play Centers had dan ook definitief elk vertrouwen in een verdere samenwerking met u verloren, zodat niet langer van ons kon worden gevergd het dienstverband met u te continueren. De hierboven omschreven gedragingen dienen ieder afzonderlijk, maar zeker in samenhang beschouwd, te worden aangemerkt als een dringende reden in de zin van artikel 7:677 BW juncto 7:678 BW. Daarom is tijdens de bespreking van 20 november 2013 uw arbeidsovereenkomst met Fair Play Centers met onmiddellijke ingang opgezegd. Dit betekent dat de tussen Fair Play Centers en u bestaande arbeidsovereenkomst op 20 november 2013 is geëindigd. (...)”
3.1.12.
Bij brief van 3 december 2013 aan Fair Play is namens [appellant] – kort gezegd – ontkend dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan enige vorm van diefstal dan wel vervreemding van geld. Gelet daarop is er volgens [appellant] geen dringende reden voor het door Fair Play gegeven ontslag en heeft hij de vernietigbaarheid van het gegeven ontslag ingeroepen. Voorts is in de brief aangegeven dat [appellant] zich beschikbaar houdt om de werkzaamheden te verrichten en dat hij deze op eerste verzoek van Fair Play - zodra hij arbeidsgeschikt is - per direct zal hervatten.
3.1.13.
Bij beschikking van de kantonrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht van 17 juli 2014, gewezen tussen Fair Play als verzoekende partij en [appellant] als verwerende partij is de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst – voor zover deze nog bestaat – ontbonden per 1 augustus 2014.
3.2.1.
In de onderhavige procedure vordert [appellant] – verkort weergegeven – Fair Play te veroordelen tot betaling (a) van het overeengekomen salaris vanaf 20 november 2013, vermeerderd met emolumenten, totdat de dienstbetrekking rechtsgeldig zal zijn geëindigd, (b) van de verhoging van 50% over het sub (a) gevorderde, (c) van de wettelijke rente over het sub (a) en (b) gevorderde, (d) van de buitengerechtelijke incassokosten en (e) van de kosten van deze procedure.
3.2.2.
Aan deze vordering heeft [appellant] , samengevat, het volgende ten grondslag gelegd. Het ontslag op staande voet is niet onverwijld gegeven en voorts is geen sprake van een dringende reden die het ontslag rechtvaardigt. Daar Fair Play nimmer beschikte over een rechtsgeldige grond teneinde het dienstverband onverwijld op te zeggen alsmede deze opzegging d.d. 3 december 2013 is vernietigd, duurt het dienstverband onverminderd voort. Als gevolg hiervan maakt [appellant] aanspraak op uitbetaling van het overeengekomen salaris vanaf 20 november 2013 totdat de dienstbetrekking rechtsgeldig zal zijn geëindigd. Nu de niet betaling van het salaris aan Fair Play is te wijten, daar Fair Play onterecht [appellant] op staande voet heeft ontslagen, vordert [appellant] tevens de maximale wettelijke verhoging van 50% alsmede wettelijke rente. Ten slotte wordt aanspraak gemaakt op de vergoeding van de buitengerechtelijke incassokosten krachtens de daarvoor geldende zogenaamde staffel, aldus [appellant]
3.2.3.
Fair Play heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.
3.3.
In het vonnis waarvan beroep heeft de kantonrechter overwogen dat het ontslag op staande voet wél onverwijld is gegeven en dat ook inhoudelijk het ontslag op staande voet wel degelijk terecht is. De kantonrechter heeft geconcludeerd dat het ontslag op staande voet rechtsgeldig is gegeven. Op grond daarvan heeft de kantonrechter de vorderingen van [appellant] afgewezen en hem in de proceskosten veroordeeld.
3.4.
[appellant] heeft in hoger beroep zeven grieven aangevoerd. Voor de inhoud van de grieven verwijst het hof naar de memorie van grieven. [appellant] heeft geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en tot het alsnog toewijzen van zijn vorderingen.
3.5.
Bij de beoordeling van de grieven, stelt het hof het volgende voorop. Omdat het ontslag op staande voet een uiterste middel is, stelt de wet daaraan strenge eisen. Deze zijn terug te vinden in artikel 7:677 lid 1 BW: de opzegging moet onverwijld zijn en vergezeld gaan van mededeling van de reden voor ontslag die bovendien als dringende reden moet gelden. In onderhavig geval is tussen partijen in geschil of de door Fair Play aangevoerde redenen als dringende reden gelden. Artikel 7:678 lid 1 BW omschrijft wat voor de werkgever een dringende reden vormt. Het moet gaan om daden, eigenschappen of gedragingen van de werknemer waardoor van de werkgever in redelijkheid niet meer kan worden verwacht om de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. In artikel 7:678 lid 2 BW staat een niet-limitatieve opsomming van dergelijke daden, eigenschappen of gedragingen die als dringende reden kunnen gelden. Omdat de werknemer in staat moet worden gesteld stelling te nemen tegen het ontslag op staande voet fixeert de meegedeelde reden in beginsel de reden voor ontslag. Fair Play heeft de ontslagredenen verwoord in haar brief van 21 november 2013. Het hof heeft de inhoud daarvan hiervoor in rov. 3.1.11 vastgesteld.
3.6.
Niet ter discussie staat dat Fair Play aan het verleende ontslag niet verduistering of diefstal ten grondslag gelegd. In haar pleitnotities in hoger beroep, onder het kopje ‘Resumé’, heeft Fair Play opgemerkt dat het allerminst uitgesloten is dat [appellant] de verdwenen gelden heeft ontvreemd, sterker nog dat zijn gedragingen zoals te zien zijn op de getoonde videobeelden een duidelijke indicatie zijn dat hij de verdwenen gelden heeft weggenomen, althans dat hij directe betrokkenheid bij het verdwijnen van de gelden heeft gehad. Het hof overweegt dat omdat de werknemer in staat moet worden gesteld stelling te nemen tegen het ontslag op staande voet, de meegedeelde reden in beginsel de reden voor ontslag fixeert. Fair Play heeft de ontslagredenen verwoord in haar brief van 21 november 2013. Het hof heeft de inhoud daarvan hiervoor in rov. 3.1.11 vastgesteld. Gelet daarop dient de vraag te worden beantwoord of de in de brief omschreven gedragingen ieder afzonderlijk, maar zeker in samenhang beschouwd, kunnen worden aangemerkt als een dringende reden, zoals Fair Play stelt en [appellant] betwist. Daarbij zal het hof ook betrekken de mededeling van Fair Play in de ontslagbrief dat zij definitief elk vertrouwen in een verdere samenwerking met [appellant] heeft verloren, zodat niet langer van haar kon worden gevergd het dienstverband met hem te continueren.
3.7.
Vast staat dat [appellant] tijdens zijn diensten van 7 en 8 oktober 2013 in strijd met de voorgeschreven bedrijfsprocedures tijdens openingstijden handelingen (bijvullen of verwijderen van geldcassettes) heeft verricht (gedraging (ii) in de ontslagbrief). Dit valt hem aan te rekenen, te meer hij als Verantwoordelijke van dienst (Vvd) verantwoordelijk was voor de strikte naleving van de procedures, waaronder de geldverwerkingsprocedures. Voorts houdt het hof er rekening mee dat Fair Play een zero tolerancebeleid voert ten aanzien van ontoelaatbaar gedrag. Naar het oordeel van het hof rechtvaardigt dit handelen van [appellant] in strijd met de procedureregels op zichzelf echter geen ontslag op staande voet. Fair Play had haar zerotolerancebeleid kunnen toepassen door een mindere straf te geven, een van de andere disciplinaire straffen genoemd in artikel 8.4 van de arbeidsvoorwaarden (zie rov. 3.1.3). Bij dit oordeel is ook in aanmerking genomen het betrekkelijk lange dienstverband van [appellant] bij Fair Play en het feit dat hij nimmer een waarschuwing heeft gehad voor het niet-naleven van geldende voorschriften, waarop [appellant] in dit verband een beroep heeft gedaan.
3.8.
De andere in de brief genoemde gedragingen – (i), (iii) en (iv) – lenen zich voor gezamenlijke bespreking. Naar het oordeel van het hof moeten de antwoorden en reacties van [appellant] gedurende de verhoren op 25 oktober, 8 en 18 november 2013 door [onderzoeker 1] en [onderzoeker 2] naar aanleiding van het onderzoek naar het kastekort, met de nodige behoedzaamheid worden beschouwd. Gelet op hetgeen [appellant] en [onderzoeker 2] daarover tijdens het pleidooi in hoger beroep hebben verklaard, waren deze verhoren emotioneel, mede vanwege de persoonlijkheid van [appellant] . Naar eigen zeggen had [appellant] het idee dat [onderzoeker 1] en [onderzoeker 2] op zoeken waren naar iemand om als verantwoordelijk voor het kastekort aan te wijzen. Aan het feit dat [appellant] tijdens de verhoren heeft gezegd dat hij niets meer weet van bepaalde zaken, zoals dat hij een doek in zijn handen heeft terwijl hij naar beneden loopt nadat hij de cassette uit de wisselaar heeft gehaald zoals te zien is op de videobeelden, kunnen mede daarom niet zonder meer nadelige consequenties voor hem worden gehecht. Niet uit te sluiten is ook dat [appellant] zich tijdens de verhoren niet meer alles herinnerde wat er gebeurd is tijdens zijn dienst in de nacht van 8 op 9 oktober 2013. Bij het voorgaande komt dat de bij het pleidooi in hoger beroep getoonde videobeelden bij het inzoomen onvoldoende duidelijk zijn gezien het van de zijde van Fair Play gestelde korrelig worden van het beeld. Voorts valt zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet in te zien dat het aan [appellant] was om een afdoende verklaring te geven voor een totaal financieel tekort van € 3.016,00 dat volgens Fair Play uit twee geldwissels was verdwenen. Dit volgt in elk geval niet uit zijn als productie 2 bij de conclusie van antwoord overgelegde functieomschrijving van medewerker amusementscenter, en ook niet uit zijn taak als Verantwoordelijke van dienst (Vvd).
3.9.
Mede gelet op het voorgaande vormen naar het oordeel van het hof de in de ontslagbrief omschreven gedragingen ieder afzonderlijk, noch in samenhang beschouwd een dringende reden voor ontslag. Ook heeft Fair Play onvoldoende duidelijk gemaakt dat deze gedragingen voor haar zodanig ernstig waren dat zij definitief elk vertrouwen in een verdere samenwerking met [appellant] heeft kunnen verliezen. Daarbij is van belang dat [appellant] onbestreden naar voren heeft gebracht dat gedurende zijn dertienjarige dienstverband bij Fair Play (eerder) nimmer aanleiding is geweest voor welke disciplinaire straf dan ook.
3.10.
Het vorenstaande brengt mee dat de grieven voor zover gericht tegen het oordeel van de kantonrechter dat er sprake is van een dringende reden voor ontslag, slagen. Fair Play heeft geen voor bewijs vatbare feiten aangevoerd die, indien bewezen, tot een ander oordeel zouden leiden. Bewijslevering is derhalve niet aan de orde. De grieven behoeven voor het overige geen bespreking.
3.11.
De slotsom is dat de gevorderde doorbetaling van loon toewijsbaar is, waarbij het hof gelet op de uitgesproken ontbinding zal opnemen dat het dienstverband rechtsgeldig is geëindigd op 1 augustus 2014. In de omstandigheden van het geval, in het bijzonder het feit dat [appellant] in strijd met de voorgeschreven bedrijfsprocedures heeft gehandeld, ziet het hof aanleiding de wettelijke verhoging te matigen tot 25%. De wettelijke rente ex artikel 6:119 BW zal worden toegewezen over het loon met emolumenten en de wettelijke verhoging, zoals gevorderd. Van onredelijke cumulatie van de wettelijke verhoging met de wettelijke rente is in dit geval geen sprake. Voor vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten acht het hof geen grond aanwezig; uit het procesdossier blijkt slechts van handelingen zijdens [appellant] waarvoor de proceskostenveroordeling een vergoeding pleegt in te sluiten.
3.12.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het vonnis waarvan beroep dient te worden vernietigd. De vorderingen van [appellant] dienen alsnog te worden toegewezen zoals hierna in het dictum is vermeld. Als de in het ongelijk gestelde partij zal Fair Play worden veroordeeld in de proceskosten in eerste aanleg en in hoger beroep.

4.De uitspraak

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep;
en opnieuw recht doende:
veroordeelt Fair Play tot betaling, onder overlegging van een deugdelijke bruto/netto specificatie, van het overeengekomen salaris vanaf 20 november 2013 ad € 1.830,64 bruto per maand, vermeerderd met alle emolumenten tot de dag dat de dienstbetrekking rechtsgeldig geëindigd is, te weten tot 1 augustus 2014;
veroordeelt Fair Play tot betaling van de wettelijke verhoging ter hoogte van 25% ex artikel 7:625 BW;
veroordeelt Fair Play tot betaling van de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over het loon met emolumenten en de wettelijke verhoging;
veroordeelt Fair Play in de proceskosten, aan de zijde van [appellant] gevallen en tot op heden begroot op:
  • in eerste aanleg: € 93,80 aan exploitkosten, € 219,00 aan griffierecht en € 400,00 aan salaris advocaat, en
  • in hoger beroep: € 93,80 aan exploitkosten, € 311,00 aan griffierecht, en € 2.682,00 aan salaris advocaat;
verklaart dit arrest voor wat betreft voormelde veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. Y.L.L.A.M. Delfos-Roy, J.P. de Haan en A.E. Bos en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 27 oktober 2015.
griffier rolraadsheer