6.1.In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
Bouwservice heeft in opdracht van een derde werkzaamheden aangenomen in en aan een rijtjeswoning aan de [straatnaam] in [woonplaats] .
Tussen Bouwservice als hoofdaannemer en [geïntimeerde] als onderaannemer zijn meerdere overeenkomsten van onder-aanneming tot stand gekomen ter zake werkzaamheden die [geïntimeerde] in en aan de woning zou verrichten.
De voor het onderhavige geschil relevante overeenkomst van onder-aanneming dateert van 17 januari 2013 en bevat de volgende omschrijving van de te verrichten werkzaamheden:
“Bouwkundige werkzaamheden op vernoemd adres
o.a. dakopbouw
metsel-/voegwerk
dakbedekking
Maken trap
schutting en afdak
verder conform aanvraag nov. 2012”
Ten behoeve van de werkzaamheden was een constructieberekening gemaakt en waren tekeningen voorhanden. Volgens de tekening van de dakconstructie diende in de nok van het dak een stalen balk te worden aangebracht.
Op het moment dat de balk in de nok geplaatst moest worden, bleek ter plaatse van het werk geen stalen balk aanwezig te zijn. In plaats van die stalen balk heeft [geïntimeerde] in de nok een (dubbele) houten balk geplaatst, waarna het dak en plafond op de zolder zijn afgetimmerd.
[geïntimeerde] heeft in verband met de door haar uitgevoerde werkzaamheden facturen gezonden aan Bouwservice. Bouwservice heeft twee van die facturen tot een bedrag van € 4.470,-- onbetaald gelaten.
Medio april 2013 hebben [geïntimeerde] en Bouwservice een gesprek gevoerd over het feit dat in plaats van een stalen balk een dubbele houten balk was aangebracht en over het feit dat Bouwservice de facturen van [geïntimeerde] nog niet geheel had voldaan.
Namens [geïntimeerde] heeft DAS Incasso [vestigingsplaats 3] B.V. (hierna: DAS) bij brief van 18 juni 2013 Bouwservice gesommeerd tot betaling van het openstaande bedrag, vermeerderd met rente en buitengerechtelijke kosten.
Bij brief van 28 juni 2013 heeft Bouwservice aan DAS onder meer het volgende geschreven:
“Medio April 2013 heeft er een gesprek plaats gevonden op kantoor van Bouwservice waarbij tussen partijen een regeling is getroffen. Hierbij is onder andere afgesproken dat er een garantieverklaring door [geïntimeerde] opgesteld zou worden in verband met het niet conform tekening uitvoeren van constructieve werkzaamheden. Daarnaast zou er een creditnota door [geïntimeerde] verstrekt worden a € 650,-
Tot op dit moment hebben wij beide stukken niet mogen ontvangen.
Zodra deze stukken in ons bezit zijn kunnen wij de betalingsregeling voortzetten zoals eerder door partijen onderling overeengekomen, dus zonder bijkomende kosten.”
Bij brief van 30 juli 2013 heeft DAS aan Bouwservice onder meer het volgende geschreven:
“(…) hebben wij uw schrijven van 28-06-2013 in goede orde ontvangen en aan onze cliënte voorgelegd.
Deze stelt als volgt: Medio April heeft er inderdaad een gesprek plaatsgevonden tussen beide partijen op uw kantoor te [vestigingsplaats 1] . Beide partijen waren uiteindelijk een regeling overeengekomen. Hierbij is onder andere afgesproken dat er een garantieverklaring opgesteld zou worden, niet door onze cliënte maar voor en door u zelf.
Dit is tot op heden nooit gebeurd. Onze cliënte geeft aan hierover nog contact met u te hebben gehad, en toen kreeg hij toezeggingen dat er aan gewerkt werd. Echter tot op heden is er nooit een dergelijke garantieverklaring door u opgemaakt. Verder zou er door cliënte een creditnota opgemaakt worden maar nadat er door u een achterstallige openstaande factuur in z’n geheel betaald zou zijn. Ook dit is helaas niet gebeurd. Volgens onze cliënte blijft elke betaling van uw kant uit en komt u uw afspraken niet na.”
Hierna zijn tussen partijen nog enkele brieven gewisseld.
6.2.1.In de onderhavige procedure vorderde [geïntimeerde] veroordeling van Bouwservice tot betaling van:
een hoofdsom van € 4.470,--, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119a BW over dat bedrag vanaf 26 september 2013;
€ 210,35 aan wettelijke rente, berekend over de periode tot 26 september 2013;
€ 670,50 aan buitengerechtelijke kosten;
met veroordeling van Bouwservice in de proceskosten.
6.2.2.Aan deze vordering heeft [geïntimeerde] ten grondslag gelegd dat zij de overeengekomen werkzaamheden heeft verricht en dat Bouwservice de door [geïntimeerde] verzonden facturen ten onrechte deels onbetaald heeft gelaten.
6.2.3.Bouwservice heeft de hoogte van de door [geïntimeerde] verzonden facturen op zichzelf niet betwist. Zij heeft echter aangevoerd dat de partijen in april 2013 hebben afgesproken dat Bouwservice akkoord zou gaan met de gewijzigde uitvoering van de nokbalk, mits:
[geïntimeerde] een garantieverklaring zou afgeven waarin zij zou verklaren dat de door haar vervaardigde dakconstructie deugdelijk was;
[geïntimeerde] schriftelijk zou verklaren dat de stalen balk alsnog zou worden aangebracht, wanneer de opdrachtgever dat zou vorderen;
[geïntimeerde] aan Bouwservice een creditnota van € 650,-- zou afgeven.
Volgens Bouwservice is [geïntimeerde] nalatig in de nakoming van de genoemde verplichtingen en mag Bouwservice daarom de nakoming van haar verplichting tot betaling van het bedrag van € 4.470,-- opschorten totdat [geïntimeerde] alsnog de garantieverklaring en “vrijwaring” heeft afgegeven en alsnog de creditnota heeft verstrekt.
6.2.4.In het vonnis van 23 januari 2014 heeft de kantonrechter het beroep van Bouwservice op een opschortingsrecht verworpen. De kantonrechter heeft Bouwservice veroordeeld om aan [geïntimeerde] te betalen:
een hoofdsom van € 4.470,--, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119a BW over dat bedrag vanaf 26 september 2013;
€ 210,35 aan wettelijke rente, berekend over de periode tot 26 september 2013;
€ 600,00 aan buitengerechtelijke kosten.
Voorts heeft de kantonrechter Bouwservice in de proceskosten veroordeeld en het meer of anders gevorderde afgewezen.
6.3.1.Bouwservice heeft in hoger beroep vijftien grieven aangevoerd (genummerd I tot en met XII en XIV tot en met XVI, een grief met nummer XIII ontbreekt). Bouwservice heeft geconcludeerd tot vernietiging van het beroepen vonnis en tot het alsnog afwijzen van de vorderingen van [geïntimeerde] .
6.3.2.De raadsheer-commissaris ten overstaan van wie de comparitie na aanbrengen van 14 juli 2014 heeft plaatsgevonden, heeft om organisatorische redenen niet aan het wijzen van dit arrest kunnen meewerken. Hetgeen de Hoge Raad heeft overwogen in zijn arrest van 31 oktober 2014, ECLI:NL:HR:2014:3076, staat daar niet aan in de weg omdat op de comparitie na aanbrengen niet direct het onderhavige arrest is gevolgd, maar eerst de volledige stukkenwisseling in hoger beroep. 6.3.3.Het hof constateert dat de grieven die Bouwservice heeft aangevoerd, elkaar ten dele overlappen. Het hof zal daarom niet alle grieven afzonderlijk behandelen, maar de geschilpunten beoordelen die door de grieven aan de orde zijn gesteld.