3.1.In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
[appellant] , geboren op [geboortedatum] 1961, is sinds 1 april 1977 op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd in dienst getreden bij St Anna en laatstelijk werkzaam in de functie van medewerker bewaking en receptie/portier. [appellant] werkt vanuit een portiersloge bij het ziekenhuis in [plaats] . [appellant] voert zijn functie zelfstandig uit. Op de arbeidsovereenkomst is de cao Ziekenhuizen van toepassing.
Op 13 juli 2014 wordt [appellant] slapend, dan wel indommelend aangetroffen tijdens een ochtenddienst. Hetzelfde wordt geconstateerd tijdens een ochtenddienst van 9 op 10 augustus 2014.
Op 15 augustus 2014 zendt zijn leidinggevende [leidinggevende] namens St Anna een brief aan [appellant] met als kenmerk
officiële waarschuwing.De brief bevat onder meer de volgende passages:
Op zondag 13 juli jongstleden heb ik helaas wederom moeten constateren dat je tijdens de ochtenddienst zat te slapen. Hetzelfde is geconstateerd tijdens je ochtenddienst in het weekend van 9 en 10 augustus jongstleden.Op 8 december 2013 heb ik je een waarschuwing gegeven voor het feit dat je tijdens je ochtenddienst zat te slapen.(…)Tijdens een evaluatiegesprek op 16 april 2014 met betrekking tot je ontwikkeltraject zijn deze voorvallen nogmaals besproken en vastgelegd.(…)Slapen tijdens een actieve dienst is in geen enkele functie toegestaan. Bij een beveiligingsbeambte kan hier al helemaal geen sprake van zijn.(…)Het slapen tijdens je dienst is gezien de eerdere voorvallen geen uniek incident maar blijkbaar een structureel terugkerend probleem.(…)Op grond van het bovenstaande krijg je hierbij een laatste waarschuwing. Bij de eerst volgende keer dat wij ernstig plichtsverzuim constateren, zullen wij direct de procedure in gang zetten die leidt tot het beëindigen van je arbeidsovereenkomst.
Tijdens de nachtdienst van 29 november 2015 wordt [appellant] slapend, dan wel indommelend aangetroffen.
Op 4 december 2014 kondigt [leidinggevende] tijdens een gesprek met [appellant] , waarbij ook [P&O adviseur] (P&O adviseur van St Anna) aanwezig is, aan dat hij, zoals aangegeven tijdens de laatste officiële waarschuwing van 15 augustus 2014 over gaat tot beëindiging van het dienstverband omdat hij het onacceptabel vindt dat een beveiliger zit te slapen tijdens een dienst. Het gespreksverslag d.d. 5 december 2014 vermeldt voorts:
geeft aan dat wij in onderling overleg tot een vaststellingsovereenkomst kunnen komen waarin gezamenlijke afspraken worden vastgelegd over de manier waarop het dienstverband wordt beëindigd. Een afspraak kan zijn dat wij jou een outplacement aanbieden waarbij je wordt begeleid in het vinden van een andere baan. Mocht je hier niet voor openstaan, dan zullen wij een ontslagvergunning gaan aanvragen bij het UWV.
Bij brief van 16 december 2014, opgesteld als gespreksverslag van een bespreking d.d. 15 december 2014, schrijft [leidinggevende] het volgende aan [appellant] :
Zoals ik al eerder heb uitgesproken heb ik geen vertrouwen meer in de samenwerking met jou binnen onze dienst portiers en beveiliging. (…)Je refereert aan het feit dat je al 37 jaar werkzaam bent binnen de organisatie. Dat je hier al zo lang werkt is de reden dat je niet op staande voet ontslagen bent naar aanleiding van de laatste waarschuwing die je hebt gekregen. Wat ik je wil bieden is een vaststellingsovereenkomst waarbij een opzegtermijn in acht wordt genomen van vier maanden, ingaande op 1 januari 2015. In die vier maanden wil ik je begeleiding bieden bij het vinden van een andere baan. In de eerste instantie binnen de organisatie, maar ook buiten de organisatie (outplacement). Het dienstverband hier eindigt op 1 mei 2015. Je kunt in de tussentijd blijven werken als beveiliger, maar ik zet je niet meer in in de nachtdiensten omdat deze dienst voor jou het meest risicovol is (…)
Bij brief van 23 december 2014 reageert mr. Schipper, advocate van [appellant] , onder meer als volgt:
(…) Cliënt stemt niet in met het in deze brief (de hiervoor onder f vermelde brief, hof) gedane voorstel. Cliënt maakt aanspraak op zijn functie en wenst deze dan ook zonder voorbehoud en in volle omvang te vervullen.Zakelijk weergegeven wordt in de brief verder aangevoerd dat [appellant] betreurt dat hij vier keer ingedommeld is, maar dat ook St Anna haar zorgplicht ten aanzien van de werkomstandigheden in de portiersloge niet is nagekomen (onder andere te hoge temperatuur, te weinig frisse lucht, te weinig prikkels om alert te blijven). Voorts wordt aangevoerd dat, buiten het indommelen, sprake is van een vlekkeloos dienstverband. Namens [appellant] wordt een mediation-traject onder leiding van een gecertificeerd (onafhankelijk) mediator voorgesteld om de kwestie te bespreken en te komen tot een werkbaar vervolg.
Op 28 januari 2015 vindt een gesprek plaats met als aanwezigen: [appellant] en diens echtgenote, mr. Schipper advocate van [appellant] , [leidinggevende] , [P&O adviseur] , [hoofd hoteldiensten] en mr. Witberg (advocate van St Anna). Afgesproken wordt dat St Anna spoedig zal aangeven wat de vervolgstappen zijn.
Na de bespreking heeft St Anna aan [appellant] voorgesteld om mediation te laten plaatsvinden door een gecertificeerd en erkend mediator.
[appellant] en St Anna sluiten een mediation-overeenkomst. Mediator is mr. [mediator] , MfN Registermediator, verbonden aan Reset Partner.
Art 1 van die overeenkomst luidt als volgt:
DoelPartijen spreken met elkaar af via Mediation met elkaar te willen zoeken naar een oplossing voor de ontstane situatie.
Na aparte intake-gesprekken en enkele gezamenlijke gesprekken deelt mr. Schipper bij emailbericht van 13 april 2015 aan mr. Witberg en de mediator mee dat bij [appellant] onvoldoende vertrouwen is in de onpartijdige rol van de mediator en dat [appellant] de mediation wil voortzetten met een andere mediator.
Op 17 april 2015 dient St Anna een ontslagaanvraag in bij het UWV op basis van een ernstige en duurzaam verstoorde arbeidsrelatie.
Bij brief van 21 april 2015 deelt mr. Witberg namens St Anna mee dat [appellant] is vrijgesteld van werkzaamheden met behoud van salaris. Als reden is vermeld dat partijen niet nader tot elkaar zijn gekomen in de gesprekken die in de afgelopen periode zijn gevoerd en dat een UWV procedure is gestart en dat [appellant] zich volledig kan richten op het verkrijgen van werk elders. De brief van 21 april 2015 bevat voorts een schikkingsvoorstel van de zijde van St Anna. De gedragsregels voor advocaten beletten dat de brief in het geding wordt gebracht, aldus mr. Witberg.
Bij memorie van antwoord heeft St Anna nog aangevoerd dat het UWV bij beslissing van 14 juli 2015 de verzochte ontslagvergunning heeft geweigerd en dat St Anna vervolgens (in juli 2015) een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst heeft ingediend op basis van een redelijke grond.
3.2.1.In de onderhavige procedure heeft [appellant] in eerste aanleg en hoger beroep gevorderd St Anna bij wege van voorlopige voorziening, uitvoerbaar bij voorraad, te veroordelen om binnen veertien dagen na het te wijzen vonnis/arrest [appellant] zonder enige belemmering in de gelegenheid te stellen zijn normale en volledige overeengekomen werkzaamheden en verantwoordelijkheden behorend bij zijn functie te hervatten, zulks op straffe van een dwangsom van € 500,-- voor elke dag of elk dagdeel dat dat St Anna in gebreke blijft, dan wel een oordeel te geven zoals de kantonrechter/het hof in goede justitie vermeent te behoren, met veroordeling van St Anna in de kosten van het geding te betalen binnen veertien dagen na het te wijzen vonnis en wettelijke rente over de proceskosten vanaf die datum tot aan de dag van algehele betaling.
3.2.2.St Anna heeft verweer gevoerd.