In deze zaak gaat het om een hoger beroep van Ambulante Thuiszorg B.V. (ATZ) tegen een vonnis van de rechtbank Maastricht, waarin werd geoordeeld dat de geïntimeerde, een werknemer, recht heeft op tewerkstelling voor 16 uur per week. De werknemer was in dienst bij ATZ en had verschillende arbeidsovereenkomsten gehad, maar er was onduidelijkheid ontstaan over de aard van de arbeidsovereenkomst na 1 februari 2011. De kantonrechter had geoordeeld dat de werknemer recht had op een arbeidsovereenkomst voor 16 uur per week en ATZ was veroordeeld om het salaris te betalen en de werknemer in te plannen.
ATZ ging in hoger beroep en voerde grieven aan tegen de veroordeling tot tewerkstelling en de daaraan verbonden dwangsommen. Het hof oordeelde dat ATZ niet voldoende had aangetoond dat de werkzaamheden niet beschikbaar waren en dat de werknemer recht had op tewerkstelling. Het hof benadrukte dat de werkgever zich als een goed werkgever moet gedragen en dat de werknemer een zwaarwegend belang heeft bij het kunnen verrichten van de overeengekomen arbeid. Het hof bekrachtigde het vonnis van de kantonrechter en veroordeelde ATZ in de proceskosten van het hoger beroep.
De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van werkgevers in arbeidsrechtelijke geschillen en de noodzaak om werknemers de mogelijkheid te bieden om hun arbeid te verrichten, tenzij er zwaarwegende redenen zijn om dit te weigeren. Het hof wees erop dat ATZ niet had aangetoond dat er geen mogelijkheden waren voor de werknemer om tewerkgesteld te worden, en dat de dwangsommen die aan de veroordeling waren verbonden, niet gematigd hoefden te worden.