ECLI:NL:GHSHE:2015:4186

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
20 oktober 2015
Publicatiedatum
20 oktober 2015
Zaaknummer
HD 200.162.144_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurzaak in kort geding over dwangsommen en executiegeschil

In deze zaak gaat het om een huurgeschil dat is voorgelegd aan het Gerechtshof 's-Hertogenbosch. De appellanten, vertegenwoordigd door mr. M.D.N. van Duyl, hebben hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Limburg, waarin hen werd verboden om over te gaan tot executie van een eerder vonnis van de kantonrechter. Dit eerdere vonnis verplichtte de geïntimeerden, die in Duitsland wonen, om herstelwerkzaamheden aan een gehuurd pand uit te voeren. De appellanten stellen dat de geïntimeerden niet tijdig en niet volledig aan deze verplichtingen hebben voldaan, en vorderen in hoger beroep de schorsing van de executie van het vonnis van de kantonrechter, alsook een verbod op verdere executie door de appellanten zelf.

Het hof heeft de feiten vastgesteld zoals deze door de rechtbank zijn vastgesteld en heeft de grieven van de appellanten beoordeeld. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de geïntimeerden niet in gebreke waren gebleven en dat er geen dwangsommen verschuldigd waren. Het hof heeft geconcludeerd dat de executie van het vonnis van de kantonrechter niet kan doorgaan, omdat er onvoldoende bewijs is dat de geïntimeerden niet aan hun verplichtingen hebben voldaan. Het hof heeft de belangen van beide partijen afgewogen en heeft besloten het vonnis van de rechtbank te bekrachtigen. De appellanten zijn veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep.

De uitspraak van het hof bevestigt dat in executiegeschillen de rechter zich beperkt tot het toetsen van de uitvoering van de veroordeling en niet opnieuw de rechtsverhouding tussen partijen beoordeelt. Dit arrest is gewezen op 20 oktober 2015 en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer HD 200.162.144/01
arrest van 20 oktober 2015
in de zaak van

1.[appellant] ,wonende te [woonplaats] ,

2.
[appellante] ,wonende te [woonplaats] ,
appellanten,
hierna aan te duiden als [appellanten] ,
advocaat: mr. M.D.N. van Duyl te Roermond,
tegen

1.[geïntimeerde 1] ,wonende te [woonplaats] (Duitsland),

2.
[geïntimeerde 2] ,wonende te [woonplaats] (Duitsland),
geïntimeerden,
hierna aan te duiden als [geïntimeerden] ,
advocaat: mr. H.H.T. Beukers te Venlo,
op het bij exploot van dagvaarding van 19 december 2014 ingeleide hoger beroep van het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond van 25 november 2014, gewezen tussen [appellanten] als gedaagden en [geïntimeerden] als eisers.

1.Het geding in eerste aanleg (zaaknr. C/03/197789/KG ZA 14-601)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep;
  • de memorie van grieven met producties 1 tot en met 18;
  • de memorie van antwoord;
  • het pleidooi, waarbij partij pleitnotities hebben overgelegd;
  • de bij brief van 23 september 2015 en 28 september 2015 door [appellanten] toegezonden producties 19 en 20, die hij bij het pleidooi in het geding heeft gebracht.
Arrest is bij vervroeging bepaald op heden. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

3.1.
In rov. 2.1 tot en met 2.8 van het vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank feiten vastgesteld. De grieven 1 tot en met 3 van [appellanten] zijn gericht tegen de feitenvaststelling in rov. 2.6 tot en met 2.8. [geïntimeerden] heeft de feitenvaststelling niet bestreden. Gelet op het voorgaande kan in dit hoger beroep uitgegaan worden van de feiten zoals vastgesteld in rov. 2.1 tot en met 2.5. Deze luiden als volgt.
3.1.1.
Op 12 april 2005 hebben partijen met elkaar een huurovereenkomst gesloten, waarbij [geïntimeerden] aan [appellanten] heeft verhuurd de bedrijfsruimte, omvattende een restaurant met keuken, magazijn, tuin en erf, alsmede een bedrijfswoning, gelegen aan [het adres] te [plaats] .
3.1.2.
Bouwadviesbureau [bouwadviesbureau] heeft op 5 januari 2011 in opdracht van [appellanten] een rapport uitgebracht over gebreken aan het pand [het adres] te [plaats] . Het rapport vermeldt als gebreken lekkages rond lichtkoepels en ventilatoren, lekkages in de keuken, lekkages in het woonhuisgedeelte en een defecte cv-installatie. Over het herstel van die gebreken vermeldt het rapport op pagina 3:
1.
lekkages lichtkoepels
De 4 lichtkoepels vervangen in dubbelwandige exemplaren en de 2
dakdoorvoeren van ventilatiepijpen uitvoeren in dubbelwandige pijpen.
Vervolgens de (ca. 20 st.) aangetaste plafondplaten vervangen.
2.
lekkage keuken
Dakraam vervangen, pijpdoorvoer reinigen en kapotte pannen vervangen (resp.
gehele dak vernieuwen).
3.
lekkage woning
Kapotte dakpannen vervangen (i.v.m. de grote hoeveelheid defecte pannen is
het aan te bevelen het gehele dak te vernieuwen), hemelwaterafvoer vervangen
en correct aansluiten. De riolering inspecteren en indien nodig herstellen.
Vervolgens kan het pleister- en schilderwerk hersteld worden.
4.
cv-installatie
De cv-ketel van het bedrijfsgedeelte herstellen, i.v.m. de ouderdom wellicht
beter vervangen. In het woonhuisgedeelte dient de voeding via het openbare
net weer ingesteld te worden.
3.1.3.
Bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard verstekvonnis in kort geding van de kantonrechter te Roermond van 24 februari 2011 met zaaknummer 298587 \ CV EXPL 11-1019 (hierna: het vonnis van 24 februari 2011) [geïntimeerden] op vordering van [appellanten] - voor zover van belang voor dit kort geding - veroordeeld om binnen zeven dagen na betekening van dat vonnis op kosten van [geïntimeerden] een aanvang te maken met het (doen) uitvoeren van de werkzaamheden als beschreven onder punt 1 tot en met 4 op pagina 3 van het (...) overgelegde deskundigenrapport van Bouwadviesbureau [bouwadviesbureau] van 5 januari 2011 en te voltooien binnen tien weken na de aanvangsdatum, een en ander onder oplegging van een dwangsom van € 250,00 voor elke dag dat [geïntimeerden] geen gevolg geeft aan die veroordeling.
3.1.4.
[geïntimeerden] heeft tegen het vonnis van 24 februari 2011 verzet ingesteld. Bij vonnis in
oppositie van de kantonrechter te Roermond van 21 juni 2011 is het vonnis van 24
februari 2011 bekrachtigd.
3.1.5.
Op 16 maart 2011 is het vonnis van 24 februari 2011 aan [geïntimeerden] betekend.
3.2.
In de onderhavige procedure vordert [geïntimeerden] - samengevat -:
primairde executie van het vonnis van 24 februari 2011 te schorsen en/of om [appellanten] op straffe van een te verbeuren dwangsom te verbieden tot executie van dat vonnis over te gaan en - indien de executie al in gang is gezet - [appellanten] te gebieden de executie te staken:
subsidiairbij wijze van voorlopige voorziening [appellanten] op straffe van een te verbeuren dwangsom te verbieden tot executie van het vonnis van 24 februari 2011 over te gaan en - indien de executie al in gang is gezet - [appellanten] te gebieden de executie te staken, voor zover het door [appellanten] te executeren bedrag aan dwangsommen een in goede justitie te bepalen bedrag overtreft; met veroordeling van [appellanten] in de proceskosten en de nakosten, een en ander te vermeerderen met de wettelijke rente bij niet-tijdige betaling.
3.3.
Bij het vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank [appellanten] verboden over te gaan tot executie van het vonnis van 24 februari 2011 en [appellanten] veroordeeld tot betaling van een dwangsom van € 100.000,00 indien hij niet aan voormeld verbod voldoet. Voorts is [appellanten] hoofdelijk in de proceskosten en de nakosten veroordeeld te vermeerderen met de wettelijke rente bij niet-tijdige betaling. De rechtbank heeft het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Het meer of anders gevorderde werd afgewezen.
3.4.
[appellanten] heeft in hoger beroep tien grieven aangevoerd. Voor de inhoud van de grieven verwijst het hof naar de memorie van grieven. [appellanten] heeft geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis en tot het alsnog afwijzen van de vorderingen van [geïntimeerden] .
3.5.
In dezen geldt als maatstaf dat de rechter in een executiegeschil, waarbij het erom gaat of dwangsommen zijn verbeurd omdat een bevel niet of onvoldoende is nageleefd, niet tot taak heeft de door de bodemrechter besliste rechtsverhouding zelfstandig opnieuw te beoordelen. De executierechter moet zich beperken tot het toetsen van de ter uitvoering van het veroordelend vonnis verrichte handelingen aan de inhoud van de veroordeling (om iets te doen), zoals deze door uitleg moet worden vastgesteld. Daarbij dient de rechter doel en strekking van de veroordeling tot richtsnoer te nemen, in dier voege dat de veroordeling niet verder strekt dan tot het bereiken van het daarmee beoogde doel.
3.6.
[appellanten] stelt dat [geïntimeerden] niet volledig en niet deugdelijk uitvoering heeft gegeven aan de dwangsomveroordeling als vermeld in het dictum van het vonnis van 24 februari 2011. Daartoe heeft hij rapportages van ing. [ingenieur] van BMS Restauratiebouw van 24 september 2011, 16 augustus 2012, 21 mei 2013 en 16 november 2014 overgelegd. Voorts heeft [appellanten] een rapportage en een e-mail van Woningkeur [plaats] van respectievelijk 7 oktober 2014 en 6 mei 2015 in het geding gebracht alsmede een rapport van ZBB Expertises van 16 september 2015. Ten slotte heeft [appellanten] gewezen op foto’s van het gehuurde. Ook stelt [appellanten] dat [geïntimeerden] niet tijdig uitvoering heeft gegeven aan de dwangsomveroordeling. Het vonnis van 24 februari 2011 werd op 16 maart 2011 aan [geïntimeerden] betekend, zodat [geïntimeerden] uiterlijk op 23 maart 2011 diende aan te vangen met de herstelwerkzaamheden. [geïntimeerden] ving echter eerst in de maand augustus/september 2011 aan met de herstelwerkzaamheden, aldus [appellanten] .
3.7.
[geïntimeerden] betwist dwangsommen verschuldigd te zijn. Naar aanleiding van het vonnis heeft hij de opgedragen werkzaamheden laten uitvoeren. Hij meent dat hij de werkzaamheden op een juiste wijze heeft uitgevoerd. Hij beroept zich daarbij op een rapport van Bouwadviesbureau [bouwadviesbureau] van 26 augustus 2011 (productie 6 bij de inleidende dagvaarding). Na onderzoek heeft deze deskundige geconcludeerd dat de herstelwerkzaamheden ‘vrijwel allemaal [zijn] uitgevoerd”. Voorts heeft [geïntimeerden] aangevoerd dat toen, nadat [geïntimeerden] de herstelwerkzaamheden had uitgevoerd, [appellanten] meende dat [geïntimeerden] niet alle door de kantonrechter opgedragen werkzaamheden had uitgevoerd en [geïntimeerden] dit gemotiveerd betwistte, de gemachtigde van [appellanten] bij faxbericht d.d. 13 december 2011 (productie 7 bij de inleidende dagvaarding) aan [geïntimeerden] heeft bericht dat [appellanten] de beweerdelijk achterwege gelaten herstelwerkzaamheden zelf zal (laten) uitvoeren.
3.8.
Het hof stelt vast dat partijen van mening verschillen over het antwoord op de vraag of [geïntimeerden] het bevel tot het (doen) uitvoeren van de werkzaamheden als beschreven onder punt 1 tot en met 4 op pagina 3 van het (...) overgelegde deskundigenrapport van Bouwadviesbureau [bouwadviesbureau] van 5 januari 2011 (voldoende) heeft nageleefd. Voor het standpunt van [geïntimeerden] pleit dat volgens het rapport van
hetzelfdeBouwadviesbureau [bouwadviesbureau] van 26 augustus 2011 de herstelwerkzaamheden ‘vrijwel allemaal [zijn] uitgevoerd”. Dit geldt ook voor de verklaring van [geïntimeerden] naar aanleiding van vragen van het hof tijdens het pleidooi dat aan de hand van het rapport van 5 januari 2011 opdracht is gegeven aan het klussenbedrijf Okido om alle in dat rapport genoemde werkzaamheden te verrichten. Anderzijds duiden de door [appellanten] overgelegde stukken, genoemd hiervoor in rov. 3.6, er op dat er vele gebreken aan het gehuurde zijn, waaronder gebreken vermeld op pagina 3 van het rapport van Bouwadviesbureau [bouwadviesbureau] van 5 januari 2011. Zo geeft het rapport van ZBB Expertises van 16 september 2015 op pagina 4 tot en met 6 een omschrijving van nog niet uitgevoerde werkzaamheden voor wat betreft ventilatiekanalen, lichtkoepels, hellende daken en lekkage/vochtoverlast. [geïntimeerden] heeft (ook) dit rapport tijdens het pleidooi overigens bestreden. Gezien de stellingen van partijen over en weer en de daarvoor gegeven onderbouwingen kan naar het oordeel van het hof het onderhavige geschilpunt niet worden beslist zonder nader feitenonderzoek en mogelijk bewijslevering. In deze kort gedingprocedure is daarvoor evenwel geen plaats.
3.9.
Hier komt bij dat onvoldoende duidelijk is welke betekenis aan voormeld faxbericht d.d. 13 december 2011 moet worden gehecht, hetwelk slechts in een bodemprocedure kan worden vastgesteld. Dit staat (onverkorte) executie van het vonnis van 24 februari 2011 thans in de weg. Het hof volgt [appellanten] namelijk voorshands niet in zijn stelling dat dit bericht slechts betrekking had op de herstelwerkzaamheden in verband met de lekkages in de keuken van het restaurant. In het bericht wordt immers gesproken over ‘de nog te verrichten herstelwerkzaamheden’ in het algemeen en ‘de herstelwerkzaamheden met betrekking tot de keuken van het restaurant’ in het bijzonder. Geen uitzondering wordt gemaakt voor de werkzaamheden die vallen onder het vonnis van 24 februari 2011. [geïntimeerden] betoogt dat [appellanten] met het bericht te kennen heeft gegeven geen herstelwerkzaamheden (met betrekking tot desbetreffende gebreken) meer te verwachten. Dat [appellanten] , naar hij stelt, de fax heeft gestuurd in de verwachting dat er op korte termijn een inspectie van de Voedsel en Waren Autoriteit zou plaatsvinden, doet daaraan op zichzelf niet af. Ook leidt niet zonder meer tot een ander (voorshands) oordeel de omstandigheid dat nadat de fax was verstuurd [geïntimeerden] ook daarna nog herstelwerkzaamheden heeft laten uitvoeren.
3.10.
Voorts merkt het hof op dat partijen reeds een bodemprocedure voeren waarin de onderhavige kwestie aan de orde is. Nadat daarin door de kantonrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond op 30 juli 2014 vonnis was gewezen (productie 8 bij de inleidende dagvaarding), is door [appellanten] hoger beroep ingesteld bij dit hof. Het hof is ambtshalve bekend met het feit dat de memorie van grieven en de memorie van antwoord genomen zijn en dat [appellanten] pleidooi heeft gevraagd. In de bodemprocedure heeft [appellanten] (reconventionele) vorderingen ingesteld die betrekking hebben op gebreken die in het deskundigenrapport van Bouwadviesbureau [bouwadviesbureau] van 5 januari 2011 zijn geconstateerd. Ook heeft [appellanten] een beroep op verrekening gedaan met door [geïntimeerden] verschuldigde dwangsommen op grond van het vonnis van 24 februari 2011. De kantonrechter heeft de reconventionele vorderingen in kwestie afgewezen en heeft het beroep op verrekening gepasseerd. De motivering voor deze beslissingen in het vonnis van de kantonrechter is summier. Waar het hof gelet op de afstemmingsregel (ECLI:NL:HR:2015:1128, rov. 3.3.2) zijn oordeel in het onderhavige geschil dient af te stemmen op de beslissing van de kantonrechter in de bodemprocedure, werkt dit in het nadeel van [appellanten] .
3.11.
Al met al is er voldoende reden om het in het vonnis waarvan beroep uitgesproken verbod (tot executie van het vonnis van 24 februari 2011) te bekrachtigen. Bij de in kort geding te verrichten belangenafweging neemt het hof ook in aanmerking het nadeel dat [geïntimeerden] zou ondervinden indien [appellanten] wel tot executie zou kunnen overgaan. [appellanten] is van mening dat door [geïntimeerden] inmiddels dwangsommen zijn verbeurd ten bedrage van primair € 403.500,00, en indien het hof van oordeel is dat de dwangsommen deels verjaard zijn subsidiair € 350.000,00 en meer subsidiair € 67.250,00. De grieven stuiten af op het voorgaande.
3.12.
Het vonnis waarvan beroep dient derhalve te worden bekrachtigd. Als de in het ongelijk gestelde partij zal [appellanten] , zoals door [geïntimeerden] gevorderd, worden veroordeeld in de proceskosten in hoger beroep.

4.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellanten] hoofdelijk in de proceskosten in hoger beroep, aan de zijde van [geïntimeerden] gevallen en tot op heden begroot op: € 308,00 aan griffierecht, en € 2.682,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen met de wettelijke rente over deze kosten vanaf twee dagen na betekening van het arrest;
verklaart voormelde proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. O.G.H. Milar, J.P. de Haan en M.E. Bruning en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 20 oktober 2015.
griffier rolraadsheer