Uitspraak
GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
- de moeder, bijgestaan door mr. G. Hagens;
- de stichting, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de stichting] ;
- de vader en de stiefmoeder.
- de schriftelijke mededeling van de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, inhoudende dat de zaak in eerste aanleg op stukken is afgedaan zodat geen proces-verbaal zal volgen;
- het door de advocaat van de moeder op 7 september 2015 ingediende V6-formulier met als bijlage een brief van 7 september 2015.
3.De beoordeling
ECLI:NL:HR:2014:2665) kan de niet met het gezag beklede ouder in het kader van een ondertoezichtstelling niet worden beschouwd als belanghebbende in de zin van artikel 798, eerste lid, Rv en dus evenmin als belanghebbende in de zin van artikel 806, eerste lid, Rv. De niet met gezag beklede ouder komt daarom niet uit dien hoofde de bevoegdheid toe hoger beroep in te stellen van een beslissing tot verlenging van de ondertoezichtstelling. Daartoe overwoog de Hoge Raad onder meer (r.o. 3.3.5.) dat de maatregel van ondertoezichtstelling ingrijpt in de rechtsbetrekking tussen de met het gezag beklede ouder en de minderjarige en aldus rechtstreeks betrekking heeft op de uit het ouderlijk gezag voortvloeiende rechten en verplichtingen. De rechten en verplichtingen van de niet met het gezag beklede ouder worden daardoor niet rechtstreeks geraakt in de zin van artikel 798, eerste lid, Rv.