ECLI:NL:GHSHE:2015:3993

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
8 oktober 2015
Publicatiedatum
8 oktober 2015
Zaaknummer
F 200 174 761_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de verlenging van de ondertoezichtstelling van minderjarigen en de ontvankelijkheid van de moeder

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de moeder tegen de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, waarin de ondertoezichtstelling van haar minderjarige kinderen is verlengd. De moeder, die in België woont, is niet bekleed met het gezag over de kinderen, dat uitsluitend aan de vader is toegewezen. De moeder stelt dat zij als belanghebbende moet worden aangemerkt, ondanks het ontbreken van gezag, omdat zij regelmatig contact heeft met haar kinderen en betrokken is bij hun leven. Het hof verwijst naar de relevante wetgeving, met name artikel 798 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, en de uitspraak van de Hoge Raad die stelt dat een ouder zonder gezag niet als belanghebbende kan worden beschouwd in het kader van een ondertoezichtstelling. Het hof concludeert dat de rechten van de moeder niet rechtstreeks worden geraakt door de verlenging van de ondertoezichtstelling, en dat zij daarom niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar hoger beroep. De uitspraak van het hof is openbaar uitgesproken op 8 oktober 2015.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak : 8 oktober 2015
Zaaknummer : F 200.174.761/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/01/293402 JE RK 15-638
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante],
wonende te [woonplaats] (België)
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. G. Hagens,
tegen
Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant, (hierna te noemen: GI)
gevestigd te [vestigingsplaats] en mede kantoorhoudende te [plaats] ,
verweerster,
hierna te noemen: de stichting.
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
- [de vader] (hierna te noemen: de vader);
- [de stiefmoeder] (hierna te noemen: de stiefmoeder).
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio: [regio] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, van 9 juni 2015.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 11 augustus 2015, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de verlenging van de ondertoezichtstelling van na te melden minderjarigen alsnog af te wijzen.
2.2.
Er is geen verweerschrift ingekomen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 15 september 2015. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door mr. G. Hagens;
  • de stichting, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de stichting] ;
  • de vader en de stiefmoeder.
2.3.1.
Namens de raad, is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niemand ter terechtzitting verschenen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • de schriftelijke mededeling van de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, inhoudende dat de zaak in eerste aanleg op stukken is afgedaan zodat geen proces-verbaal zal volgen;
  • het door de advocaat van de moeder op 7 september 2015 ingediende V6-formulier met als bijlage een brief van 7 september 2015.

3.De beoordeling

3.1.
Uit het inmiddels door echtscheiding ontbonden huwelijk van de moeder en de vader zijn - voor zover hier van belang - geboren:
- [minderjarige 1] (hierna te noemen: [minderjarige 1] ), op [geboortedatum] 2005, te
[geboorteplaats] ;
- [minderjarige 2] (hierna te noemen: [minderjarige 2] ), op [geboortedatum] 2006, te
[geboorteplaats] .
3.2.
De vader is belast met het gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . [minderjarige 1] en [minderjarige 2] wonen bij de vader en staan onder toezicht van de stichting.
3.3.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verlengd tot 10 juni 2016.
3.4.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.5.
De moeder voert in het beroepschrift, zoals aangevuld ter zitting, - kort samengevat - aan dat zij door de rechtbank ten onrechte niet is aangemerkt als belanghebbende in de zin van artikel 798, eerst lid, van het Wetboek van Rechtsvordering. De moeder heeft bepleit dat het hof haar - in afwijking van hetgeen daarover door de Hoge Raad is bepaald - als belanghebbende zal aanmerken en haar ontvankelijk zal verklaren in haar hoger beroep. De moeder heeft weliswaar geen gezag, maar zij heeft wel regelmatig contact met haar kinderen en met de gezinsvoogd en zij is (aldus) geen moeder op afstand, zo stelt zij. Anders dan in andere situaties is de moeder niet ontheven van het gezag over de kinderen, maar is het gezamenlijk gezag van haar en de vader van de kinderen beëindigd als gevolg waarvan zij geen gezag meer heeft. Volgens de moeder is voorts de feitelijke situatie van dien aard dat zij door de ondertoezichtstelling rechtstreeks wordt geraakt in haar belangen. De moeder heeft in dat verband naar voren gebracht dat zij een uitbreiding van de omgangsregeling voor ogen heeft, maar dat zij als gevolg van de ondertoezichtstelling te maken heeft met de gezinsvoogd die naar verwachting een dergelijke uitbreiding zal tegenhouden.
3.6.
De stichting heeft zich ter zitting voor wat betreft de ontvankelijkheid van de moeder in hoger beroep gerefereerd aan het oordeel van het hof.
3.7.
Het hof overweegt het volgende.
3.7.1.
Hoger beroep tegen een beschikking betreffende een ondertoezichtstelling staat open voor belanghebbenden, aldus artikel 806, eerste lid, van het Wetboek van Rechtsvordering (hierna: Rv). Het hof dient derhalve - om te kunnen beoordelen of de moeder ontvankelijk is in haar hoger beroep tegen de verlenging van de ondertoezichtstelling van de minderjarigen - de vraag te beantwoorden of de moeder kan worden aangemerkt als belanghebbende in de zin van de wet.
3.7.2.
Onder belanghebbende wordt ingevolge artikel 798, eerste lid, Rv verstaan: degene op wiens rechten of verplichtingen de zaak rechtstreeks betrekking heeft. Volgens de Hoge Raad (
ECLI:NL:HR:2014:2665) kan de niet met het gezag beklede ouder in het kader van een ondertoezichtstelling niet worden beschouwd als belanghebbende in de zin van artikel 798, eerste lid, Rv en dus evenmin als belanghebbende in de zin van artikel 806, eerste lid, Rv. De niet met gezag beklede ouder komt daarom niet uit dien hoofde de bevoegdheid toe hoger beroep in te stellen van een beslissing tot verlenging van de ondertoezichtstelling. Daartoe overwoog de Hoge Raad onder meer (r.o. 3.3.5.) dat de maatregel van ondertoezichtstelling ingrijpt in de rechtsbetrekking tussen de met het gezag beklede ouder en de minderjarige en aldus rechtstreeks betrekking heeft op de uit het ouderlijk gezag voortvloeiende rechten en verplichtingen. De rechten en verplichtingen van de niet met het gezag beklede ouder worden daardoor niet rechtstreeks geraakt in de zin van artikel 798, eerste lid, Rv.
3.7.3.
Anders dan de moeder heeft bepleit, worden door de verlenging van de ondertoezichtstelling haar rechten of verplichtingen niet rechtstreeks geraakt, nu zij niet is bekleed met het gezag over de minderjarigen. De moeder wordt hooguit indirect in haar belangen geraakt. De raadsman heeft bepleit dat de omstandigheid dat de moeder niet is ontheven van het gezag, maar dat de vader na de echtscheiding alleen is bekleed met het gezag over de minderjarigen onderscheidend is ten opzichte van de situatie waarover de Hoge Raad oordeelde. Het hof is van oordeel dat uit voornoemde uitspraak van de Hoge Raad niet voortvloeit dat de vraag of er sprake is van een ontheffing uit het gezag dan wel eenhoofdig gezag op grond van een andere rechterlijke beslissing van belang is voor de beoordeling van het belanghebbende-begrip.
3.7.4.
Nu aan de moeder evenmin uit anderen hoofde een bevoegdheid toekomt om hoger beroep in te stellen, komt het hof tot de conclusie dat de moeder niet-ontvankelijk moet worden verklaard.

4.De beslissing

Het hof:
verklaart de moeder niet-ontvankelijk in haar hoger beroep.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.D.M. Lamers, J.H.J.M. Mertens-Steeghs en C.L.M. Smeets en in het openbaar uitgesproken op 8 oktober 2015.