Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.[appellante 1] ,wonende te [woonplaats] ,
[appellante 2] ,wonende te [woonplaats] ,
5.Het verloop van de procedure
- de memorie van grieven met producties;
- de memorie van antwoord;
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, gaat het om een hoger beroep van appellanten, bestaande uit [appellante 1] en [appellante 2], tegen hun moeder, [geïntimeerde]. De zaak betreft de vraag of de moeder onrechtmatig heeft gehandeld jegens haar dochter, [zus van appellante], door als zaakwaarnemer op te treden zonder de nodige zorg te betrachten. De rechtbank Zeeland-West-Brabant had eerder de vorderingen van appellanten afgewezen, wat hen noopte tot hoger beroep. De procedure omvatte een tussenarrest van 25 februari 2014 en een comparitie op 11 juni 2014. Het hof heeft de feiten vastgesteld, waarbij het belang van de moeder en de financiële situatie van [zus van appellante] centraal stonden. De appellanten stelden dat de moeder hen had benadeeld door onterecht geld op te nemen van de rekening van [zus van appellante] en door haar niet te behoeden voor het aangaan van schulden. Het hof oordeelde dat er geen sprake was van zaakwaarneming, omdat de moeder niet zonder toestemming handelde. De vorderingen van appellanten werden afgewezen, en het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank. De proceskosten werden gecompenseerd, gezien de familierelatie tussen partijen.