5.4veroordeelt Google, voor elke dag of gedeelte daarvan dat zij niet aan de in 5.3 uitgesproken veroordeling voldoet, tot betaling van een dwangsom aan [appellant] van € 1.000,-- tot een maximum van € 50.000,--.
c. Bij brief van 7 mei 2014 (prod. 2a G) van zijn advocaat heeft [appellant] aan Google – voor zover van belang – meegedeeld:
“(…)
Voor tot betekening van het vonnis over te gaan wil ik Uw cliënt in de gelegenheid stellen vrijwillig aan het genoemde vonnis te voldoen.
Meer specifiek wordt Uw cliënte onder rov 5.1 veroordeeld de website:
http:// [webadres] .blogsspot.nlalsook de website
http:// [webadres] .blogspot.nl/ [webadres] .htmlte verwijderen en verwijderd te houden, zoals dat is bepaald in rov 5.1
Daarnaast is uw cliënte, onder 5.2, veroordeeld aan mijn cliënte te verstrekken de bij haar bekend zijnde gegevens die betrekking hebben op de eigenaars, dan wel de schrijvers van de websites/blogs, (…)”
Voormelde brief bevat voorts de mededeling dat op nieuwe blogs wederom diverse onware beweringen over [appellant] zijn gedaan en Google wordt verzocht dan wel gesommeerd om binnen 5 dagen na dagtekening van deze brief, de in bijlage 3 en 4 bij voormelde brief genoemde blogs van het internet te verwijderen en verwijderd te houden.
d. Bij brief van 16 mei 2014 (prod. 2d G) heeft Google de brief van [appellant] van 7 mei 2014 beantwoord en daarbij kort weergegeven onder meer meegedeeld:
- met betrekking tot het dictum onder 5.1 van het Vonnis: dat zij de (hierboven onder 3.1. sub b. genoemde) websites/blogs heeft verwijderd;
- met betrekking tot 5.3 van het Vonnis: dat de desbetreffende afdeling van Google na ontvangst van het Vonnis per aangetekende post ofwel betekening (op de voorgeschreven wijze) zal onderzoeken of Google de betreffende gegevens bezit en dat Google, voor zover deze gegevens afkomstig zijn uit de EU, deze aan [appellant] zal verstrekken;
- met betrekking tot het nieuwe verwijderingsverzoek: dat dergelijke verzoeken sneller kunnen worden behandeld wanneer deze gedaan worden via de door haar ingerichte formulieren.
e. Bij brief van 16 mei 2014 (prod. 2e G) schrijft mr. Mulders namens [appellant] aan Google (mr. Chavannes) onder meer dat er nog 17 blogs gevonden zijn waarin jegens [appellant] onrechtmatige uitingen worden gedaan, waaronder een viertal blogs waarvan Google ter zitting heeft verklaard dat deze reeds verwijderd waren. Het gaat daarbij om blogs, die volgens [appellant] nog steeds toegankelijk zijn onder andere extensies dan “.nl”, namelijk onder “.com” en “.com.tr”. In deze brief sommeert [appellant] Google deze te verwijderen.
f. Bij brief van 23 mei 2014 (prod. 2g G) heeft mr. Chavannes namens Google aan mr. Mulders onder meer meegedeeld dat de blogs onder andere extensies dan “.nl” niet onder de reikwijdte van het Vonnis vallen.
g. Op 23 mei 2014 heeft [appellant] het Vonnis doen betekenen aan het Openbaar Ministerie te
’s- Hertogenbosch.
h. Bij brief van 28 mei 2014 (prod. 2h G) aan mr. Chavannes stelt mr. Mulders zich op het standpunt dat – samengevat – Google (nog) niet heeft voldaan aan het Vonnis en kondigt hij aan dat, in het geval Google niet alsnog op korte termijn aan het Vonnis voldoet, Google dwangsommen verbeurt. Bij deze brief heeft mr. Mulders een afschrift gevoegd van het betekeningsexploot van 23 mei 2014.
i. Op 18 juni 2014 heeft Google gegevens van gebruiker(s) van de blogs/websites waarop jegens [appellant] onrechtmatige berichten waren geplaatst, aan [appellant] bekend gemaakt.
3.2.1Google heeft in de inleidende dagvaarding in conventie – samengevat en voor zover thans van belang – primair gevorderd [appellant] te verbieden om executiemaatregelen te treffen met betrekking tot de door hem gestelde niet-naleving van het Vonnis, een en ander op straffe van een dwangsom. Voorts heeft Google een aantal subsidiaire vorderingen ingesteld.
3.2.2[appellant] heeft de vorderingen in conventie betwist en in reconventie gevorderd – kort samengevat –
I. Google te veroordelen om binnen 48 uur na betekening van het vonnis de in het overzicht in productie 7 bij de akte houdende eis in reconventie (hierna: het Overzicht) genoemde blogs van het internet te (doen) verwijderen en verwijderd te houden en, indien één van de blogs wordt weergegeven onder een andere TLD dan omschreven in het Overzicht, ook deze blog te verwijderen, op straffe van een dwangsom;
II. Google te veroordelen om binnen 48 uur na betekening van het vonnis aan [appellant] te verstrekken alle bij haar bekende gegevens waarmee de identiteit van de eigenaars, dan wel schrijvers van de blogs welke zijn omschreven in het Overzicht kan worden achterhaald, waaronder in ieder geval het IP-adres, de naam, het e-mailadres en de telefoonnummers waarmee de blogs geregistreerd zijn, op straffe van een dwangsom;
III. Google te bevelen in de toekomst binnen 5 werkdagen nadat haar een verzoek van [appellant] bereikt bevattende de verwijdering van enige door Google gehoste inhoud, gemotiveerd en schriftelijk uitsluitsel te geven of zij vrijwillig de inhoud al dan niet zal verwijderen, een en ander op straffe van een dwangsom;
IV. Google te bevelen binnen 5 dagen na betekening van het vonnis aan [appellant] een overzicht te verstrekken van alle persoonsgegevens welke zij verwerkt middels haar dienst blogspot en welke betrekking hebben op [appellant] , waaronder mede begrepen zijn naam, adresgegevens, telefoonnummers en e-mailadressen, op mevrouw [X.] en op de heer [Y.] , op straffe van een dwangsom;
V. Google te veroordelen in de kosten van de procedure.
[appellant] heeft onder I voorts nog een subsidiaire en een meer subsidiaire vordering ingesteld.
3.2.3Google heeft de vorderingen van [appellant] betwist.
3.2.4De voorzieningenrechter heeft met betrekking tot de vordering van Google in conventie geoordeeld dat het Vonnis nog niet op de juiste wijze was betekend aan Google en dat Google mitsdien geen dwangsommen heeft verbeurd. In 8.1 van het dictum in conventie heeft de voorzieningenrechter met onmiddellijke ingang [appellant] verboden om executiemaatregelen te treffen met betrekking tot de gestelde niet naleving van de in het Vonnis uitgesproken veroordelingen, een en ander op straffe van een dwangsom van € 200,-- voor iedere dag of gedeelte daarvan dat [appellant] in strijd handelt met het in 8.1 genoemde verbod. [appellant] is veroordeeld in de kosten van de procedure in conventie.
3.2.5In reconventie heeft de voorzieningenrechter Google bevolen om op toekomstige verzoeken van [appellant] , strekkende tot verwijdering van door Google gehoste inhoud, en voor zover deze verzoeken zijn ingediend door middel van het daarvoor bestemde webformulier, binnen een maand nadat het verzoek Google heeft bereikt, gemotiveerd en schriftelijk te reageren met de mededeling of Google de inhoud al dan niet zal verwijderen, op straffe van een dwangsom van € 500,-- per dag of gedeelte daarvan. De overige vorderingen van [appellant] zijn afgewezen. [appellant] is in reconventie veroordeeld in de kosten van de procedure, welke kosten aan de zijde van Google begroot zijn op nihil.
3.3.1Google was ten tijde van de inleidende dagvaarding gevestigd in California, USA. Het geschil heeft derhalve internationale aspecten, zodat allereerst moet worden onderzocht of de Nederlandse rechter bevoegd is er kennis van te nemen.
De vordering van Google betreft een verbod aan [appellant] om executiemaatregelen te nemen met betrekking tot beweerde, verbeurde dwangsommen, zoals verbonden aan veroordelingen in het Vonnis als door de Nederlandse voorzieningenrechter uitgesproken. In casu is de Nederlandse rechter bevoegd van deze vordering kennis te nemen. Het hof zal gelet op de aard van de vordering evenals de rechtbank Nederlands recht toe passen.
3.3.2De vordering van [appellant] heeft betrekking op een verbintenis uit onrechtmatige daad, in die zin dat zij onder meer strekt tot verkrijging van een rechterlijk bevel en een verbod als voorzien in art. 6:196 c lid 5 BW ter beëindiging van een schade brengend feit, dat zich in Nederland heeft voorgedaan en zich in Nederland kan voordoen. De vorderingen hebben betrekking op (dreigende) schendingen van persoonlijkheidsrechten door middel van op het internet geplaatste content. Nu het centrum van de belangen van [appellant] zich in Nederland bevindt is de Nederlandse rechter op grond van art. 6 aanhef en sub e Rv. bevoegd om van deze vorderingen kennis te nemen. Hierbij heeft het hof betrokken dat blijkens de parlementaire geschiedenis (Parlementaire Geschiedenis Burgerlijk Procesrecht Rechtsvordering, Kluwer 2002) de wetgever blijkens de memorie van toelichting het volgende voor ogen stond met de gekozen formulering van toen onderdeel d, thans e (waarbij de vet geprinte woorden door het hof van deze tekstverwerkingstoepassing zijn voorzien):
(p. 102)
(…) De genoemde gronden zijn ontleend aan het bestaande Nederlandse recht en aan het Verdrag van Brussel en het Verdrag van Lugano. Waar zij zijn ontleend aan deze verdragen, is de tekst daarvan in beginsel letterlijk overgenomen. Op die wijze kan het beste worden aangegeven niet alleen dat deze tekst het model was, maar ook datde naar aanleiding daarvan ontstane rechtspraak, met name die van het Hof van Justitie, ook voor de Nederlandse rechter die straks deze nieuwe bepalingen moet uitleggen,een bron van inspiratie kan zijn. Om die reden is ervan afgezien, te trachten latere rechtspraak in de formulering van deze bepalingen te verwerken. Ook in de laatste versies van het EEX-verdrag en in het Verdrag van Lugano heeft men daarvan doorgaans afgezien. Deze latere rechtspraak kan altijd weer veranderen of nog verder evolueren. Men zou het risico lopen dat de formulering steeds opnieuw moet worden aangepast.
Zekerheidshalve zij erop gewezen dat vragen van uitleg van de hier besproken bepalingen, ook indien zij identiek zijn aan de parallelle bepalingen van het EEX-verdrag, niet kunnen leiden tot het stellen van prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie. Het zijn en blijven uitsluitend bepalingen van Nederlands recht.
Overigens bedenke men dat de rechtsmachtgronden van artikel 5 EEX/EVEX een iets andere functie hebben dan die van de Nederlandse zusterbepaling artikel 6 (1.1.5): de eerstgenoemde bepaling biedt de aanlegger, naast de grond van artikel 2 EEX/EVEX, een alternatief, dat wil zeggen een keuze tussen de ene of de andere EEX/EVEX-rechter, terwijl de Nederlandse bepaling uiteraard niet een dergelijk alternatief kan bieden. Als de Nederlandse rechter bijvoorbeeld op grond van artikel 2 (1.1.2) al rechtsmacht heeft, dan voegt artikel 6 (1.1.5) daaraan niets meer toe. Het gaat hier, zoals al gezegd, alleen om extra gronden (…).
p. 105
Voor onderdeel d (onrechtmatige daad: indien het schadebrengende feit zich in Nederland heeft voorgedaan) vergelijke men de gelijkluidende formulering in artikel 5, onderdeel 3, EEX/EVEX. Er is, om hierboven al genoemde redenen, van afgezien, het vermaarde arrest van het Hof van Justitie in de Kalimijnenzaak5in de formulering van deze wetsbepaling te verwerken. Daarvan is bij de laatste aanpassing van het Verdrag van Brussel en bij het redigeren van het Verdrag van Lugano bewust eveneens afgezien. De rechtspraak kan zich verder of in andere zin ontwikkelen (bijvoorbeeld met betrekking tot de bekende vraag of onder de bewoording van artikel 5, onderdeel 3, EEX/ EVEX ook dreigende schade valt).De Nederlandse rechter dient zelf te kunnen beslissen of hij de uitleg van het Hof van Justitie wil volgen. Het ligt echter voor de hand dat de uitleg van het Hof daarbij een belangrijk richtsnoer zal zijn.
3.3.3.In het door partijen in hun debat besproken arrest van het HvJ EU 25 oktober 2010, gevoegde zaken C-509/09 en C-161/10 , eDate Advertising GMBH en Martinez, heeft het Hof onder meer beslist ten aanzien van artikel 5 sub EEX-Verordening, zijnde tevens verwoord in artikel 6 aanhef en onder e Rv (waarbij de vet geprinte woorden door het hof van deze tekstverwerkingstoepassing zijn voorzien):
“
Artikel 5, punt 3, van verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000
betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van
beslissingen in burgerlijke en handelszaken, moet aldus worden uitgelegd dat in geval
van een beweerde schending van de persoonlijkheidsrechten door op internet geplaatste
content, de persoon die zich gelaedeerd acht een vordering tot vergoeding van de
volledige schade kan indienen, hetzij bij de gerechten van de lidstaat waar de uitgever
van die content gevestigd is, hetzij bij de gerechten van de lidstaatwaar zich het centrum
van zijn belangen bevindt “.
Door Google zijn geen redenen aangevoerd die ertoe dienen te leiden dat het hof - in afwijking van de als richtsnoer te hanteren uitleg van het HvJ EU – haar rechtsmacht bescheidener zou moeten opvatten. De gestelde executieproblemen in de Verenigde Staten en andere niet EU-lidstaten - wat daar verder van zij – nopen daar in ieder geval niet toe.
3.3.4.Op de vordering uit onrechtmatige daad van [appellant] is gezien artikel 10:159 BW en artikel 4 lid 1 van de Rome II- Verordening (EG nr. 864/2007), nu de aan Google verweten gedragingen zich na 11 januari 2009 hebben voorgedaan (zie de verwijzing in de MvT naar artikel 31 Rome II-Vo), Nederlands recht van toepassing. Dit nu voor de uitleg van bepalingen uit Rome II uit punt 7 van de considerans van verordening nr. 864/2007 blijkt dat de wetgever van de Unie de samenhang heeft willen verzekeren tussen verordening nr. 44/2001 en (onder meer) het materiële toepassingsgebied en de bepalingen van verordening nr. 864/2007 (vergelijk HvJ EU 16 januari 2014, C- 45/13 inzake Kainz). Het ligt derhalve in de rede ook hier de plaats “
waar de schade zich voordoet” uit artikel 4 lid 1 Rome II-Vo als bepalend voor het toepasselijke recht op dezelfde wijze uit te leggen als in het hierboven genoemde arrest inzake eDate Advertsising. Waar [appellant] onweersproken zijn centrum van belangen in Nederland heeft, leidt dit tot toepasselijkheid van Nederlands recht.