6.1.De voorzieningenrechter heeft in de bestreden beslissing een aantal feiten vastgesteld. Tegen die vaststelling is geen grief gericht. Het hof zal uitgaan van dezelfde feiten met een enkele aanvulling, die als volgt luiden:
a. [appellante] is de dochter van [de moeder] , geboren op [geboortedatum] 1933 (hierna: moeder).
b. Moeder had bij testament, verleden voor de notaris op 29 december 2004, ¾ deel van haar nalatenschap toebedeeld aan [appellante] en ¼ deel aan haar andere dochter, mevrouw [dochter 2] .
c. Bij testament, verleden voor de notaris op 23 november 2007, heeft moeder alle eerder door haar gemaakte uiterste wilsbeschikkingen herroepen en bepaald dat tot haar erfgenamen worden benoemd, de erfgenamen volgens de wet, voor de delen en op de wijze als door de wet bij erfopvolging bij versterf is bepaald.
d. Op 19 april 2010 is moeder onder behandeling gesteld en opgenomen op een gesloten afdeling in een verzorgingscentrum van Volckaert te [vestigingsplaats] , genaamd Woonzorgcentrum Buurstede.
e. Wegens de lichamelijke en geestelijke toestand van moeder heeft de kantonrechter van de rechtbank Breda, thans Zeeland-West-Brabant, op verzoek van [appellante] en mevrouw [dochter 2] bij beschikking van 7 december 2010 een bewind ingesteld over alle goederen die aan moeder toebehoren of aan haar zullen gaan toebehoren, waarbij mevrouw [bewindvoerder] is benoemd tot bewindvoerder. Bij voormelde beschikking heeft de kantonrechter tevens een mentorschap over moeder ingesteld, waarbij mevrouw [dochter 2] is benoemd tot mentor (hierna: de mentor).
f. Omdat [appellante] door de mentor niet op de hoogte werd gehouden van de lichamelijke en geestelijke toestand van moeder, heeft zij bij de kantonrechter van de rechtbank Breda, thans Zeeland-West-Brabant, een verzoek ingediend om alsnog een onafhankelijke (mede)mentor aan te stellen.
g. Bij beschikking van 10 februari 2012 heeft de kantonrechter het verzoek van [appellante] afgewezen, omdat [appellante] zowel schriftelijk als mondeling ter zitting heeft aangegeven dat zij geen reden heeft om te twijfelen aan het functioneren van de mentor. Met betrekking tot de informatievoorziening over moeder is in voormelde beschikking opgenomen dat de mentor het verplegend personeel van het tehuis toestemming zal geven om [appellante] rechtstreeks te informeren over haar gezondheid, indien [appellante] daarom verzoekt.
h. Enkele weken voor het overlijden van moeder heeft de mentor Volckaert verzocht om aan [appellante] geen inzage meer te verschaffen in de dossiers van moeder.
i. Op 16 juli 2013 is moeder overleden.
j. Bij brief van 24 januari 2014 heeft de advocaat van [appellante] Volckaert verzocht om het medisch en zorgdossier van moeder aan [appellante] ter beschikking te stellen.
k. Bij brief van 11 februari 2014 heeft Volckaert aan de advocaat van [appellante] medegedeeld dat zij het medisch en zorgdossier niet aan [appellante] ter beschikking zal stellen, omdat moeder hiervoor geen schriftelijke toestemming heeft verleend.