ECLI:NL:GHSHE:2015:387

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
5 februari 2015
Publicatiedatum
9 februari 2015
Zaaknummer
HV 200.162.735-01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling wegens gebrek aan goede trouw en beheersbaarheid van psychosociale problemen

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 5 februari 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over het verzoek van een appellant om toegelaten te worden tot de schuldsaneringsregeling. De appellant, die kampt met een aanzienlijke schuldenlast van € 24.494,26, had eerder een verzoek ingediend bij de rechtbank Limburg, dat op 6 januari 2015 werd afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de appellant niet te goeder trouw was geweest ten aanzien van het ontstaan van zijn schulden in de vijf jaar voorafgaand aan zijn verzoek. Dit oordeel was gebaseerd op de aard van de schulden, waaronder verkeersboetes en belastingschulden, die niet als te goeder trouw konden worden aangemerkt.

Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep op 28 januari 2015 was de appellant niet aanwezig, maar zijn advocaat, mr. J.W.J. Schoonbrood, heeft het verzoek toegelicht. De appellant stelde dat de openstaande boetes geen misdrijven betroffen en dat hij door psychische klachten was vrijgesteld van de sollicitatieplicht. Het hof heeft echter vastgesteld dat de appellant niet voldoende bewijs had geleverd dat zijn psychosociale problemen beheersbaar waren en dat hij niet aan de voorwaarden voor toelating tot de schuldsaneringsregeling voldeed.

Het hof heeft de eerdere beslissing van de rechtbank bekrachtigd, waarbij het verzoek van de appellant om toegelaten te worden tot de schuldsaneringsregeling werd afgewezen. Het hof concludeerde dat de appellant niet voldoende aannemelijk had gemaakt dat hij te goeder trouw was geweest en dat hij de verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling zou kunnen nakomen. De afwijzing van het verzoek werd gerechtvaardigd door de ernst van de omstandigheden en het gebrek aan persoonlijke toelichting door de appellant.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak : 5 februari 2015
Zaaknummer : HV 200.162.735/01
Zaaknummer eerste aanleg : C/03/197945 / FT RK 14/1371
in de zaak in hoger beroep van:
[de man],
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr. J.W.J. Schoonbrood.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 6 januari 2015.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 14 januari 2015, heeft [appellant] verzocht voormeld vonnis te vernietigen en opnieuw rechtdoende alsnog het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling toe te wijzen.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 28 januari 2015. Bij die gelegenheid is mr. Schoonbrood gehoord. [appellant] is, met bericht van verhindering, niet ter zitting verschenen.
2.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 19 december 2014;
- de indieningsformulieren met bijlagen van de advocaat van [appellant] d.d. 21 januari 2014, 23 januari 2015 en 24 januari 2015.

3.De beoordeling

3.1.
[appellant] heeft de rechtbank verzocht om de toepassing van de schuldsaneringsregeling uit te spreken. Uit de verklaring ex artikel 285 Faillissementswet (Fw) van [appellant] blijkt een totale schuldenlast van € 24.494,26. Daaronder bevinden zich een schuld aan de Rabobank van € 7.949,30, een schuld aan het CJIB van € 4.471,05 en een schuld aan de Belastingdienst afdeling RIC van € 2.777,00. Uit genoemde verklaring blijkt dat het minnelijke traject is mislukt omdat niet alle schuldeisers met het aangeboden percentage hebben ingestemd.
3.2.
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank het verzoek van [appellant] afgewezen.
De rechtbank heeft daartoe op de voet van artikel 288 lid 1 aanhef en sub b en c Fw overwogen dat niet voldoende aannemelijk is dat [appellant] ten aanzien van het ontstaan van schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend te goeder trouw is geweest en dat [appellant] de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren zal nakomen en zich zal inspannen zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven.
3.3.
De rechtbank heeft dit, zakelijk weergegeven, als volgt gemotiveerd:
“Uit de door verzoeker bij het verzoekschrift overgelegde schuldenoverzicht blijkt een bedrag aan CJIB-(verkeers-)boetes van € 5.6634,00. Deze schuld betreft ongeveer 25% van de totale schuldenlast en is naar haar aard niet te goeder trouw ontstaan. Het rijbewijs van verzoeker is ingetrokken. (…)
Alhoewel verzoeker ter zitting heeft verklaard dat hij zich in 2012 heeft laten omscholen tot vrachtwagenchauffeur en graag weer aan het werk wenst te gaan en dat er niets is dat aan het nakomen van de verplichtingen in de weg staat, heeft hij ook aangegeven psychische klachten te hebben en zwaar overspannen te zijn. Weliswaar heeft verzoeker in dat verband maandelijks een gesprek met een maatschappelijk werker, doch verzoeker heeft geen verklaring van een hulpverlenende instantie overgelegd waaruit blijkt dat zijn psychische problemen beheersbaar zijn.”
3.4.
[appellant] kan zich met deze beslissing niet verenigen en is hiervan in hoger beroep gekomen. [appellant] heeft in het beroepschrift - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. [appellant] is van mening dat de openstaande boetes aan het CJIB geen misdrijven betreffen waardoor ex artikel 288 lid 2 sub c Fw het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling moet worden afgewezen. [appellant] erkent dat hij op enig moment en zonder dat hij dat zelf wist in een onverzekerde auto, waarvoor eveneens geen motorrijtuigenbelasting was betaald, heeft gereden. [appellant] leefde naar eigen zeggen echter in de veronderstelling dat zijn toenmalige beschermingsbewindvoerder de betreffende rekeningen had voldaan, al zijn post ging destijds immers rechtstreeks naar zijn beschermingsbewindvoerder. Daarna zijn er weliswaar boetes ontstaan ten gevolge van verkeersovertredingen, maar van verkeersmisdrijven is geen enkele sprake. Tot slot stelt [appellant] dat hij vanwege zijn psychische klachten door de uitkeringsinstantie gemeente Kerkrade tot juli 2015 is vrijgesteld van de sollicitatieplicht. Indien gewenst is [appellant] bereid om een medische, althans psychologische verklaring in het geding te brengen waaruit zijn mogelijkheden tot het verrichten van arbeid blijken.
3.5.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.5.1.
Ingevolge artikel 288 lid 1 aanhef en sub a Fw wordt het verzoek tot toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling slechts toegewezen indien voldoende aannemelijk is dat de schuldenaar niet zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden. Ingevolge artikel 288 lid 1 aanhef en sub b Fw wordt het verzoek tot toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling slechts toegewezen indien voldoende aannemelijk is dat de schuldenaar ten aanzien van het ontstaan of onbetaald laten van zijn schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend te goeder trouw is geweest. Hierbij gaat het om een gedragsmaatstaf die mede wordt gehanteerd om beoogd misbruik van de schuldsaneringsregeling tegen te gaan, waarbij de rechter met alle omstandigheden van het geval rekening kan houden. Daarbij spelen (onder meer) een rol de aard en de omvang van de vorderingen, het tijdstip waarop de schulden zijn ontstaan, de mate waarin de schuldenaar een verwijt kan worden gemaakt dat de schulden zijn ontstaan en/of onbetaald gelaten en het gedrag van de schuldenaar voor wat betreft zijn inspanningen de schulden te voldoen of acties zijnerzijds om verhaal door schuldeisers juist te frustreren.
Ingevolge artikel 288 lid 1 aanhef en sub c Fw wordt het verzoek tot toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling slechts toegewezen indien voldoende aannemelijk is dat de schuldenaar de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren zal nakomen en zich zal inspannen zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven.
3.5.2.
Vast staat dat [appellant] ten aanzien van het ontstaan en onbetaald laten van zijn schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend niet te goeder trouw is geweest. Zo is er onder meer sprake van een schuld aan de Belastingdienst van € 2.777,00. Een belastingschuld die is ontstaan als gevolg van het niet (tijdig) verstrekken van (inkomens)gegevens dient naar zijn aard in beginsel te worden aangemerkt als een schuld welke niet te goeder trouw is ontstaan. Temeer nu [appellant] verzuimt de aard en ontstaansgeschiedenis van deze belastingschuld ex artikel 3.1.2.6. sub g van het Procesreglement verzoekschriftprocedures insolventiezaken rechtbanken middels verificatoire bescheiden dan wel anderszins te onderbouwen is het onvoldoende aannemelijk dat hij ten aanzien van het ontstaan van deze schuld te goeder trouw is geweest.
Hetzelfde geldt voor de schuld aan het CJIB van € 4.471,05. Ook dit betreft een schuld die naar zijn aard in beginsel wordt aangemerkt als een schuld welke niet te goeder trouw is ontstaan. Het hof heeft voorts vastgesteld dat de onderbouwing, al dan niet door middel van verificatoire bescheiden, ten aanzien van een groot aantal schulden zoals vermeld op de verklaring ex art. 285 Fw ontbreekt zodat ook van deze schulden niet kan worden vastgesteld of deze te goeder trouw zijn ontstaan.
3.5.3.
Voorts dient te worden aangenomen dat [appellant], temeer nu hij zulks ook nadrukkelijk in zijn beroepschrift heeft gesteld, kampt met problemen van psychosociale aard. Ingevolge artikel 5.4.3. van het toepasselijke procesreglement wordt een verzoeker met psychosociale problemen in beginsel alleen toegelaten tot de schuldsaneringsregeling, indien aannemelijk is dat deze problemen al enige tijd beheersbaar zijn, in die zin dat de verzoeker zich in maatschappelijk opzicht staande weet te houden en voldoende hulp of een voldoende sociaal vangnet aanwezig is. Dat de psychosociale problemen beheersbaar zijn, dient te worden bevestigd door een hulpverlener of door een hulpverlenende instantie. Een dergelijke verklaring is door [appellant] evenwel niet overgelegd. Daarbij merkt het hof nog op dat een premature toelating van [appellant] tot de wettelijke schuldsanering het voor hem ingrijpende gevolg kan hebben dat, indien hij niet aan alle in dat kader geldende verplichtingen kan voldoen, de schuldsaneringsregeling voortijdig wordt beëindigd met het voor hem nog ingrijpender gevolg dat hij, ingevolge de visie van de wetgever en de stand van de jurisprudentie van de Hoge Raad - als recent wederom bevestigd in HR 25 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:1031 -, in beginsel de komende tien jaar geen nieuw verzoek tot toelating kan doen. Ook dit is een aspect dat aandacht verdient en meeweegt bij het oordeel of en wanneer een schuldenaar geschikt is om tot de schuldsaneringsregeling te worden toegelaten.
3.5.4.
Het hof is op grond hiervan van oordeel dat niet voldoende aannemelijk is gemaakt dat [appellant] ten aanzien van het ontstaan en onbetaald laten van schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop het betreffende verzoekschrift is ingediend te goeder trouw is geweest en dat niet voldoende aannemelijk is gemaakt dat [appellant] de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren zal (kunnen) nakomen en zich zal (kunnen) inspannen zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven.
Het hof acht voorts de hiervoor vermelde omstandigheden voldoende ernstig om afwijzing van het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling te rechtvaardigen. [appellant] is niet ter zitting in hoger beroep verschenen. Hij heeft er daarmee voor gekozen geen gebruik te maken van de geboden gelegenheid een (persoonlijke) toelichting te geven op het door hem in hoger beroep gedane verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling. Naar het oordeel van het hof komen de eventuele gevolgen van die keuze voor rekening en risico van [appellant].. Al hetgeen hiervoor is overwogen voert het hof tot de slotsom dat de rechtbank terecht en op goede gronden heeft geoordeeld dat het verzoek van [appellant] om te worden toegelaten tot de schuldsaneringsregeling moet worden afgewezen.
3.6.
Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd.

4.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.P. Zweers-van Vollenhoven, P.J.M. Bongaarts en J.J. Minnaar en in het openbaar uitgesproken op 5 februari 2015.