ECLI:NL:GHSHE:2015:385

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
5 februari 2015
Publicatiedatum
9 februari 2015
Zaaknummer
HV 200.162.676-01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de schuldsaneringsregeling voor appellante na tekortkomingen in de sollicitatieplicht

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 5 februari 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlenging van de schuldsaneringsregeling van de appellante. De rechtbank Oost-Brabant had eerder op 5 januari 2015 geoordeeld dat de appellante toerekenbaar tekortgeschoten was in de nakoming van haar verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling, met name de sollicitatieplicht. De appellante had verzocht om de schuldsaneringsregeling te verlengen, maar de rechtbank had dit verzoek afgewezen.

Tijdens de mondelinge behandeling op 28 januari 2015 heeft de appellante, bijgestaan door haar advocaat, haar standpunt toegelicht. De appellante erkende dat zij tekortgeschoten was in de sollicitatieplicht, maar voerde aan dat zij zich maximaal had ingespannen om aan haar verplichtingen te voldoen. De bewindvoerder en de beschermingsbewindvoerder hebben ook hun standpunten naar voren gebracht, waarbij de bewindvoerder het verzoek om verlenging van de schuldsaneringsregeling afwees.

Het hof heeft vastgesteld dat de appellante gedurende lange tijd tekort is geschoten in de nakoming van de sollicitatieplicht, maar heeft ook geconstateerd dat zij recentelijk wel aan deze verplichting is gaan voldoen. Het hof heeft besloten om de schuldsaneringsregeling te verlengen met een periode van twee jaar, met de einddatum vastgesteld op 9 november 2016. Het hof heeft de appellante erop gewezen dat dit een laatste kans is en dat zij zich strikt aan alle verplichtingen moet houden, waaronder de sollicitatieverplichting.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak : 5 februari 2015
Zaaknummer : HV 200.162.676/01
Zaaknummer eerste aanleg : R 11/627
in de zaak in hoger beroep van:
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
appellante,
hierna te noemen: [appellante],
advocaat: mr. M.A.J. Emonds.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant van 5 januari 2015.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 12 januari 2015, heeft [appellante] verzocht voormeld vonnis te vernietigen en opnieuw rechtdoende de schuldsaneringsregeling alsnog op haar van toepassing te verklaren en te verlengen voor de duur van één jaar dan wel voor de duur van een in goede justitie te bepalen termijn.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 28 januari 2015. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- [appellante], bijgestaan door mr. Emonds;
  • mevrouw [bewindvoerder], hierna te noemen: de bewindvoerder,
  • de heer [beschermingsbewindvoerder] in zijn hoedanigheid van informant, hierna te noemen: de beschermingsbewindvoerder.
2.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- de brief met bijlagen van de advocaat van [appellante] d.d. 26 januari 2015;
- de brief met bijlagen van de bewindvoerder d.d. 20 januari 2015.

3.De beoordeling

3.1.
Ter terechtzitting en uit de stukken is gebleken dat over de goederen die aan [appellante] als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren een bewind is ingesteld. Uit hetgeen door de beschermingsbewindvoerder ter zitting in hoger beroep naar voren is gebracht blijkt dat deze bekend is met het verzoek van [appellante] tot toelating tot de schuldsaneringsregeling en met het hoger beroep dat [appellante] heeft ingesteld, zodat het hof daarmee rekening zal houden bij zijn beslissing.
3.2.
Bij vonnis van 9 november 2011 is ten aanzien van [appellante] de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken.
3.3.
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank op de voet van artikel 354 lid 1 Faillissementswet (Fw) vastgesteld dat [appellante] toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen. Omdat inmiddels de looptijd van de schuldsaneringsregeling was verstreken, heeft de rechtbank tevens haar eindoordeel gegeven. De rechtbank heeft daarbij geen toepassing gegeven aan artikel 354 lid 2 Fw, zodat op grond van artikel 358 lid 2 Fw aan [appellante] geen “schone lei” is verleend.
3.4.
De rechtbank heeft dit, zakelijk weergegeven, als volgt gemotiveerd:
“Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting is de rechtbank van oordeel dat de schuldenares zich niet aan alle uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen heeft gehouden. De schuldenares heeft zich niet maximaal ingezet om een zo groot mogelijke bijdrage voor haar schuldeisers te genereren. (…)
De rechtbank overweegt voorts dat de schuldenares ruimschoots is gewaarschuwd en geïnformeerd over de inspanningsverplichting. De bewindvoerder heeft de schuldenares herhaaldelijk uitgelegd wat van haar in het kader van het solliciteren werd verwacht. Daarnaast is tijdens het verhoor door de rechter-commissaris op 3 april 2014 de sollicitatieplicht wederom uiteengezet. Desondanks is er geen (wezenlijke) verbetering opgetreden in het gedrag van de schuldenares. Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat het niet althans in onvoldoende (kenbare) mate solliciteren de schuldenares is toe te rekenen.”
3.5.
[appellante] kan zich met deze beslissing niet verenigen en is hiervan in hoger beroep gekomen. [appellante] heeft in het beroepschrift - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. [appellante] erkent dat zij tekortgeschoten is in de nakoming van de sollicitatieplicht, maar stelt evenwel ook dat zij zich wel maximaal heeft ingespannen teneinde aan haar verplichtingen te voldoen. [appellante] stelt dat zij immers voor 18 uur per week actief is geweest op een werkervaringsplek bij een kringloopwinkel en daarnaast ook productiewerk heeft aangenomen dat echter voor haar te zwaar bleek. Tevens geeft [appellante] aan dat zij veelvuldig heeft gesolliciteerd, maar dat dit meestal mondeling dan wel telefonisch geschiedde. Ook stond zij ingeschreven bij een tweetal uitzendbureaus en het CWI. [appellante] erkent derhalve in de initiële termijn van de schuldsaneringsregeling steken te hebben laten vallen, maar het zonder meer onthouden van de schone lei lijkt haar een te zware sanctie. Zij verzoekt derhalve om een verlenging van de schuldsaneringsregeling voor de duur van één jaar of langer zodat zij haar tekortkomingen alsnog kan herstellen. [appellante] merkt hierbij op dat zij, ondanks het feit dat de termijn van de schuldsaneringsregeling reeds is geëindigd, op eigen initiatief nog immer blijft voldoen aan de verplichtingen die hieruit voortvloeien. Zo reserveert zij de boedelafdrachten zodat deze bedragen bij een eventuele verlenging van de schuldsaneringsregeling direct in de boedel kunnen worden gestort.
3.6.
Hieraan is door en namens [appellante] ter zitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - het volgende toegevoegd. [appellante] stelt thans te beseffen wat er in het kader van de schuldsaneringsregeling met betrekking tot de sollicitatieplicht van haar wordt verwacht en dat zij hier op dit moment dan ook gehoor aan geeft. Dat [appellante] gedurende een lange periode geen juiste invulling aan de voor haar uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende sollicitatieplicht heeft weten te geven wijt zij aan het feit dat zij, vanwege een aan ADHD verwante gedragsstoornis, af en toe moeite heeft de juiste prioriteiten te stellen en te beseffen wat er precies van haar wordt verlangd. Ze zegt soms meer toe dan ze kan aarmaken. Naar eigen zeggen bewerkstelligt zij hierdoor een persoonlijke chaos die zij echter wel immer weet op te lossen. Daarnaast benadrukt [appellante] dat zij gedurende de schuldsaneringsregeling een aanzienlijk bedrag voor haar schuldeisers heeft weten te sparen en dat zij op dit moment actief (aanvullend) solliciteert.
3.7.
De bewindvoerder heeft in haar brief - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. Wanneer parttime wordt gewerkt geldt een aanvullende sollicitatieplicht, maar [appellante] heeft de bewindvoerder nimmer schriftelijk bewijzen doen toekomen van het feit dat zij parttime werkt, dan wel aanvullend heeft gesolliciteerd. Daarbij komt dat [appellante] gedurende het eerste jaar van de schuldsaneringsregeling maandelijks de minimale boedelbijdrage heeft voldaan waarna de afloscapaciteit zelfs lager werd dan de minimale bijdrage. De stelling van [appellante] dat er door het vermijden van kinderopvangkosten meer saldo voor de schuldeisers resteerde is volgende de bewindvoerder dan ook onjuist. Voorts is [appellante] al vanaf de aanvang van de schuldsaneringsregeling gewezen op de wijze waarop zij invulling diende te geven aan de sollicitatieplicht. Nu dit ook al vanaf het tweede verslag aan haar was medegedeeld verbaast het de bewindvoerder ten zeerste dat [appellante] thans stelt dat zij in de veronderstelling was dat zij wel op een juiste wijze aan de sollicitatieplicht voldeed. Nu ook nergens uit blijkt dat [appellante], zoals zij zelf stelt, uit eigen beweging aan de voor haar uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen is blijven voldoen en [appellante] daarbij gedurende de gehele looptijd van de schuldsaneringsregeling niet naar behoren aan de sollicitatieplicht heeft voldaan acht de bewindvoerder het welhaast vrijpostig dat [appellante] om een verlenging van de looptijd (voor de duur van één jaar) van de schuldsaneringsregeling verzoekt.
3.8.
De bewindvoerder heeft ter zitting in hoger beroep haar verzoek om de schuldsaneringsregeling tussentijds te beëindigen gemotiveerd gehandhaafd. Zij heeft hierbij nadrukkelijk aangegeven geen heil te zien in een verlenging van de looptijd, ongeacht de duur van een eventuele verlenging.
3.9.
De beschermingsbewindvoerder heeft ter zitting in hoger beroep desgevraagd aangegeven dat [appellante] zich zeer correct gedraagt in die zin dat zij hem nimmer vraagt om extra gelden bovenop haar leefgeld en zich daarbij bovendien beijvert om zoveel mogelijk gelden voor haar schuldeisers te sparen. Nu [appellante], zij het zeer recentelijk, ook op juiste wijze invulling weet te geven aan de voor haar uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende sollicitatieverplichting acht de beschermingsbewindvoerder een verlenging van de looptijd van de schuldsaneringsregeling dan ook in de rede liggen.
3.10.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.10.1.
Bij het einde van de termijn gedurende welke de toepassing van de schuldsaneringsregeling van kracht is, dient op de voet van artikel 354 lid 1 Fw te worden vastgesteld of de schuldenaar toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen. Bij deze vaststelling geldt als maatstaf of een tekortkoming, in het licht van alle omstandigheden van het geval, een duidelijke aanwijzing vormt dat het bij de schuldenaar aan de van hem te vergen medewerking aan een doeltreffende uitvoering van de schuldsaneringsregeling heeft ontbroken. Ingevolge artikel 354 lid 2 Fw dient de rechter voorts na te gaan of er aanleiding bestaat om te bepalen dat een tekortkoming gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis buiten beschouwing blijft.
3.10.2.
Vast staat dat [appellante], temeer nu zij zulks bij gelegenheid van de zitting in hoger beroep ook nadrukkelijk en bij herhaling heeft erkend, gedurende lange tijd tekort is geschoten in de nakoming van de voor haar uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende sollicitatieverplichting. Feitelijk is [appellante] pas zeer recent op een juiste wijze invulling aan voornoemde verplichting gaan geven. Het hof stelt op grond van het voorgaande dan ook vast dat [appellante] toerekenbaar tekortgeschoten in de nakoming van een uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichting. Het hof acht in dit geval, nu [appellante] de overige voor haar uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen wel naar behoren is nagekomen, evenwel termen aanwezig om de wettelijke schuldsaneringsregeling na afloop van de reguliere duur van de wettelijke schuldsaneringsregeling te verlengen, indachtig het bepaalde in HR 10 oktober 2014, ECLI:NL:HR:2014:2935. Uit de verklaring van de saniet ter zitting in hoger beroep is gebleken dat de verplichtingen na afloop van de reguliere termijn zijn blijven doorlopen. Derhalve zal het hof bepalen dat de verlenging is aangevangen direct aansluitend aan de afloop van de reguliere termijn en dat de gedragingen van de saniet meetellen voor de beoordeling. De einddatum van de duur van de wettelijke schuldsaneringsregeling dient daarom te worden vastgesteld op 9 november 2016.
3.10.3.
Het hof wijst [appellante] er met klem op dat het hier een allerlaatste kans betreft. Gedurende deze verlenging voor de duur van twee jaar moeten alle uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende kernverplichtingen, waaronder met name ook de sollicitatieverplichting, na worden gekomen. [appellante] dient zich hierbij stipt te houden aan de Recofa richtlijnen, inhoudende dat zij gemiddeld viermaal per maand een schriftelijke sollicitatie (exclusief open sollicitaties) dient te verrichten alsmede ingeschreven dient te zijn bij het Centrum voor Werk en Inkomen (CWI) en drie á vier uitzendbureaus. Daarnaast dient [appellante], voor zover zij dit heeft nagelaten, verificatoire bescheiden aan de bewindvoerder over te leggen dat zij staat ingeschreven bij vier uitzendbureaus en het UWV werkplein. Indien [appellante] voorziet, althans meent dat er in een bepaalde periode geen, althans onvoldoende vacatures zijn, dient zij haar bewindvoerder hiervan spontaan en onverwijld op de hoogte te stellen, mede opdat de bewindvoerder in het belang van de schuldeisers haar zo nodig tijdig kan bijsturen, al dan niet in overleg met de rechter-commissaris. Tot slot dient [appellante] steeds kopieën van haar sollicitatiebewijzen- en formulieren e.d. te maken en tijdig en spontaan aan de bewindvoerder toe te zenden. Ook overigens dient Van Pol aan alle voor haar uit de toepasselijkheid van de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen te voldoen.
3.11.
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd met inachtneming van het onderstaande.

4.De uitspraak

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep;
verlengt de duur van de wettelijke schuldsaneringsregeling van:
[appellante],
[adres],
[postcode] [woonplaats];
met ingang van de datum van deze uitspraak tot 9 november 2016;
wijst de zaak terug naar de rechtbank Oost-Brabant in verband met de voortzetting van de schuldsaneringsregeling;
wijst af het meer of anders verzochte.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.P. Zweers-van Vollenhoven, P.J.M. Bongaarts en J.J. Minnaar en in het openbaar uitgesproken op 5 februari 2015.