ECLI:NL:GHSHE:2015:3656

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
22 september 2015
Publicatiedatum
22 september 2015
Zaaknummer
HD 200.129.914_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake niet-ontvankelijkheid van onder bewindgestelde partijen in civiele procedure

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door Bureau Inkomens Beheer B.V. als bewindvoerder van twee onder bewind gestelde personen, [appellant sub 2] en [appellante sub 3]. De procedure is gestart zonder toestemming van de bewindvoerder, wat leidt tot de vraag of de appellanten ontvankelijk zijn in hun vordering. De rechtbank Limburg had hen in eerste aanleg niet-ontvankelijk verklaard, omdat zij ten onrechte zelfstandig als eisers zijn opgetreden. Het hof oordeelt dat de bewindvoerder de rechthebbende vertegenwoordigt en dat de onder bewind gestelde goederen niet zelfstandig door hen kunnen worden geëist. Het hof stelt vast dat de appellanten wisten dat hun goederen onder bewind waren gesteld en dat zij geen toestemming hadden om de procedure te voeren. Dit leidt tot de conclusie dat de appellanten niet-ontvankelijk zijn in hun hoger beroep. Het hof verklaart hen niet-ontvankelijk en veroordeelt hen in de kosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

afdeling civiel recht
zaaknummer HD 200.129.914/01
arrest van 22 september 2015
in de zaak van
1.
Bureau Inkomens Beheer B.V. in haar hoedanigheid als bewindvoerder van de hierna nader te noemen [appellant sub 2] en [appellante sub 3] ,
2.
[appellant sub 2] ,
3.
[appellante sub 3] ,
sub 1 gevestigd te [vestigingsplaats] , sub 2 en 3 wonende te [woonplaats 1] ,
appellanten,
appellanten tezamen zullen hierna BIB c.s. worden genoemd, appellante sub 1 BIB, appellant sub 2 [appellant sub 2] en appellante sub 3 [appellante sub 3] ,
advocaat: mr. L.C. van Kasteren te Maastricht,
tegen

1.[geïntimeerde] ,

2.
Seneca Services B.V.,
sub 1 wonende te [woonplaats 2] , sub 2 gevestigd te [woonplaats 2] ,
geïntimeerden,
advocaat: mr. E.M. Hoorenman te Zwaag, gemeente Hoorn,
op het bij exploot van dagvaarding van 2 juli 2013 ingeleide hoger beroep van het door de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, door de kantonrechter gewezen vonnis van 1 mei 2013 tussen appellanten [appellant sub 2] en [appellante sub 3] als eisende partij en geïntimeerden - [geïntimeerde] respectievelijk Seneca, tezamen Seneca c.s.- als gedaagde partij.

1.Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit:
  • voornoemde dagvaarding van 2 juli 2013;
  • de memorie van grieven, waarbij producties zijn overgelegd;
  • de memorie van antwoord, waarbij producties zijn overgelegd;
  • de door appellanten genomen akte uitlating waarbij producties zijn overgelegd;
  • de door geïntimeerden genomen antwoordakte (per abuis gedateerd in “2013” in plaats van “2014”) waarbij een productie is overgelegd.
Vervolgens is bepaald dat arrest wordt gewezen. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

2.Het geding in eerste aanleg (zaak/rolnr. 480572 CV EXPL 12-2643)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

3.De gronden van het hoger beroep

Voor de tekst van de grieven wordt verwezen naar de memorie van grieven.

4.De beoordeling

4.1
Het hof gaat in deze zaak uit van de volgende vaststaande feiten.
a. Sinds 18 november 2008 is de Wet schuldsanering natuurlijke personen (hierna: WSNP) op zowel [appellant sub 2] als [appellante sub 3] van toepassing. De heer [saneringsbewindvoerder] is benoemd tot saneringsbewindvoerder. De toepassing van de WSNP is verlengd tot 18 november 2013.
b. Bij beschikkingen van de rechtbank te Maastricht, sector Kanton, locatie Sittard-Geleen, van 29 september 2010 (als productie 1 bij dagvaarding in eerste aanleg is de beschikking betreffende [appellant sub 2] overgelegd) heeft de kantonrechter voor de periode van vijf jaar de goederen die toebehoren of zullen toebehoren aan [appellant sub 2] en [appellante sub 3] onder bewind gesteld en [geïntimeerde] tot beschermingsbewindvoerder benoemd.
c. Bij brief van 13 maart 2012 (productie 7 dagvaarding in eerste aanleg) aan Seneca Services t.a.v. de directie heeft de gemachtigde van [appellant sub 2] c.s. verzocht nadere (financiële) informatie te verschaffen. Verder is Seneca Services bij die brief aansprakelijk gesteld voor alle geleden en nog te lijden schade.
d. Bij brief van 22 maart 2012 (productie 12 dagvaarding in eerste aanleg) heeft Seneca Services op de brief van 13 maart 2012 gereageerd.
e. Bij beschikkingen van 26 maart 2012 (als productie 1 bij memorie van grieven is de beschikking betreffende [appellant sub 2] overgelegd) heeft de rechtbank Maastricht, sector kanton, locatie Maastricht Seneca op eigen verzoek met ingang van 1 april 2012 ontslagen als bewindvoerder over de goederen van [appellant sub 2] en [appellante sub 3] , onder benoeming van Bureau Inkomens Beheer B.V. (hierna BIB) als bewindvoerder. Bij genoemde beschikkingen is tevens bepaald dat Seneca uiterlijk 1 juni 2012 eindrekening en eindverantwoording over het gevoerde bewind dient af te leggen aan de opvolgende bewindvoerder.
4.2
[appellant sub 2] en [appellante sub 3] hebben in eerste aanleg gevorderd, zakelijk weergegeven, dat de kantonrechter bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
(1) Seneca c.s. gelast om aan [appellant sub 2] en [appellante sub 3] te betalen als vergoeding voor gederfde inkomsten € 5.645,28, vermeerderd met rente;
(2) Seneca c.s. gelast om aan [appellant sub 2] en [appellante sub 3] te betalen als vergoeding voor gederfde inkomsten uit bijzondere bijstand bewindkosten € 2.869,91, vermeerderd met rente;
(3) Seneca c.s. gelast om aan [appellant sub 2] en [appellante sub 3] te betalen als vergoeding voor gederfde inkomsten uit langdurigheidtoeslag € 515,-, vermeerderd met rente;
(4) Seneca c.s. gelast om aan [appellant sub 2] en [appellante sub 3] te betalen een schadevergoeding nader op te maken bij staat voor “nieuwe” schulden en de daaraan verbonden (incasso)kosten, voor zover deze zijn ontstaan als direct gevolg van het disfunctioneren van Seneca c.s. als bewindvoerder over de gelden en goederen van [appellant sub 2] en [appellante sub 3] ;
(5) bepaalt dat Seneca c.s. aan [appellant sub 2] en [appellante sub 3] diens gemachtigde en de opvolgend bewindvoerder (eind)rekening en verantwoording dient af te leggen over het gevoerde bewind vanaf de datum benoeming van Seneca c.s. tot en met de datum wijziging bewindvoerder, onder gelijktijdig verstrekken van het algehele dossier;
(6) Seneca c.s. gelast aan [appellant sub 2] en [appellante sub 3] te betalen als immateriële schadevergoeding op grond van persoonlijk lijden € 5.000,- per persoon, te vermeerderen met de rente;
(7) Seneca c.s. veroordeelt in de kosten van de procedure.
De kantonrechter heeft [appellant sub 2] en [appellante sub 3] niet-ontvankelijk verklaard omdat zij ten onrechte zelfstandig als eisers zijn opgetreden. Het beschermingsbewind, aldus de kantonrechter, brengt met zich dat de bewindvoerder onder uitsluiting van de rechthebbende, deze in rechte vertegenwoordigt ten aanzien van de onder bewind gestelde goederen. De onderhavige door [appellant sub 2] en [appellante sub 3] ingestelde vordering valt, aldus de kantonrechter, onder de onder bewind gestelde goederen.
4.3
Bij memorie van grieven hebben BIB c.s. drie grieven voorgedragen en vorderen zij, samengevat, dat het hof het vonnis van 1 mei 2013 zal vernietigen, de zaak om proceseconomische redenen niet zal terug verwijzen en de vordering van BIB c.s. alsnog zal toewijzen, met veroordeling van Seneca c.s. in de proceskosten in beide instanties.
Seneca c.s. voeren verweer.
4.4.1
Met de eerste grief richten BIB c.s. zicht tegen het oordeel van de eerste rechter dat [appellant sub 2] en [appellante sub 3] niet-ontvankelijk zijn.
Het hof stelt bij de beoordeling van deze grief het volgende voorop. De goederen van [appellant sub 2] en [appellante sub 3] staan krachtens beschikking van de rechtbank Maastricht van 29 september 2010 voor vijf jaar onder beschermingsbewind, zodat het hof het er voor houdt dat dit bewind nog steeds bestaat. Uit de als productie 1 bij memorie van grieven overgelegde beschikking van 26 maart 2012 blijkt dat de rechtbank Maastricht, sector kanton, locatie Maastricht Seneca op eigen verzoek met ingang van 1 april 2012 heeft ontslagen als bewindvoerder over de goederen van [appellant sub 2] en [appellante sub 3] , onder benoeming van Bureau Inkomens Beheer B.V. als bewindvoerder. De dagvaarding in eerste aanleg is uitgebracht door alleen [appellant sub 2] en [appellante sub 3] als eisers en aan Seneca c.s. betekend op 16 april 2012, dus nadat Seneca reeds was ontslagen als bewindvoerder over de goederen van [appellant sub 2] en [appellante sub 3] en BIB reeds als bewindvoerder was benoemd. De door [appellant sub 2] en [appellante sub 3] in eerste aanleg ingestelde vordering betreft een goed dat valt binnen het bereik van de onder bewind gestelde goederen. Uit het proces-verbaal van comparitie na antwoord van 30 november 2012 blijkt dat [appellant sub 2] en [appellante sub 3] ook ten tijde van deze comparitie nog geen toestemming van de beschermingsbewindvoerder hadden om de onderhavige procedure te voeren.
4.4.2
Indien sprake is van beschermingsbewind vertegenwoordigt de bewindvoerder de rechthebbende tijdens het bewind bij de vervulling van zijn taak in en buiten rechte. Hiermee strookt dat de bewindvoerder in een eventueel geding over een onder bewind gesteld goed optreedt als formele procespartij ten behoeve van de rechthebbende. Uit HR 7 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:525 blijkt dat de redelijke belangen van de wederpartij en het algemeen belang van een vlot lopend rechtsverkeer met zich kunnen brengen dat, kort gezegd, het feit dat de bewindvoerder niet als formele procespartij optreedt maar de onder bewindgestelde, zich laat herstellen en dat niet zonder meer tot niet-ontvankelijkheid mag worden geconcludeerd.
Het onderhavige geval onderscheidt zich echter op dermate belangrijke punten van de zaak die aan de Hoge Raad is voorgelegd, dat de door de Hoge Raad in het arrest van 7 maart 2014 gegeven regel niet van toepassing is. Zo zijn in dit geval de onder beschermingsbewind staande [appellant sub 2] en [appellante sub 3] als eisende partij opgetreden, terwijl in het aan de Hoge Raad voorgelegde geval de onder bewind gestelde personen werden gedagvaard. Verder moet ervan worden uitgegaan dat [appellant sub 2] en [appellante sub 3] wisten dat hun goederen onder bewind waren gesteld. Van belang is verder dat ten tijde van het uitbrengen van de dagvaarding in eerste aanleg tegen Seneca c.s. reeds een andere bewindvoerder was benoemd en [appellant sub 2] en [appellante sub 3] dus niets in de weg stond om met behulp van die nieuwe bewindvoerder Seneca c.s. te dagvaarden. Er bestond dus geen enkele reden om niet meteen in de dagvaarding BIB als formele procespartij op te voeren, dan wel, desnoods, tijdens de comparitie een verzoek te doen aan de rechter om BIB als formele procespartij te laten gelden. Voor zover het (nog) mogelijk was om nadat de zaak reeds voor vonnis stond, bij brief de rechtbank te verzoeken om de bewindvoerder als formele procespartij op te voeren dan wel om bij brief duidelijk te maken dat [appellant sub 2] en [appellante sub 3] met volledige instemming van de bewindvoerder optraden (hetgeen in het kader van hoor en wederhoor tot heropening van het debat had moeten leiden), is zulks onvoldoende duidelijk geschied. Het hof is het met de eerste rechter eens dat het ongedateerde schrijven van [medewerker BIB] , Bureau Inkomens Beheer, als bijlage gevoegd bij de brief van [medewerkster Maasrecht] , juridisch medewerkster bij Maasrecht, Legal & Financial Consulting d.d. 17 januari 2013 (het hof houdt de vermelding van “2012” voor een schrijffout) op dit gebied onvoldoende duidelijkheid schept. Zo is onder meer niet duidelijk of de brief door [medewerker BIB] is ondertekend namens BIB als bewindvoerder of dat [medewerker BIB] de brief heeft ondertekend namens zich zelf. Verder is het bij gebreke van enige nadere aanduiding niet voldoende duidelijk dat met de enkele zin “Bij de verleen ik u, mede op verzoek van de familie [appellant sub 2] – [appellante sub 3] , toestemming om de procedure zoals deze thans loopt voort te zetten.” de onderhavige procedure zoals deze in eerste aanleg is gevoerd wordt bedoeld. Al met al heeft de rechtbank dan ook [appellant sub 2] en [appellante sub 3] in eerste aanleg terecht niet-ontvankelijk verklaard.
4.5
Voor zover een dergelijke niet-ontvankelijkheid in een bijzonder geval als de onderhavige beschermingsbewindsituatie zich in hoger beroep laat herstellen, kan niet tot het oordeel worden gekomen dat sprake is van een voldoende duidelijk herstel gelet op het hierna volgende.
In de appeldagvaarding is vermeld dat deze is uitgebracht ten verzoeke van BIB q.q. “
ten deze rechtsgeldig vertegenwoordigd door [medewerker BIB] – in haar hoedanigheid als bewindvoerder van (…) [appellant sub 2] (…) [appellante sub 3] (…)”.
Onder het hoofd “aangezegd” in de appeldagvaarding is vermeld dat rekwirant (noot hof; enkelvoud) hoger beroep aantekent. Onder “teneinde” in de appeldagvaarding wordt vervolgens melding gemaakt van appellanten en ook de memorie van grieven heeft het over appellanten. Verder is in de aanhef van die memorie van grieven vermeld:
“(…)
Inzake:
1. (…) [appellant sub 2] , (…)
en
2. (…) [appellante sub 3] , (…)
3. beiden vertegenwoordigd door hun bewindvoerder de besloten vennootschap Bureau Inkomensbeheer [vestigingsplaats] B.V. (…)noot hof: dus niet “Bureau Inkomens Beheer B.V.”)
appellanten, (…)”.
Het is het hof aldus onvoldoende duidelijk wie moet worden geacht in dit hoger beroep als appellant of appellanten op te treden. Is dit BIB alleen, is dit BIB in haar hoedanigheid van beschermingsbewindvoerder over het vermogen van [appellant sub 2] en [appellante sub 3] of moet de appeldagvaarding aldus worden uitgelegd dat BIB, [appellant sub 2] en [appellante sub 3] alle drie appel hebben ingesteld? Daarnaast is onduidelijk of de rechtspersoon is genaamd “Bureau Inkomensbeheer [vestigingsplaats] B.V.” dan wel “Bureau Inkomens Beheer B.V.”. Gelet op een en ander kan het hof niet met voldoende zekerheid vaststellen welke persoon of personen in dit hoger beroep optreden als (formele) procespartij. Daarmee kan niet worden vastgesteld dat de juiste partij hoger beroep heeft ingesteld, zodat het hof [appellant sub 2] en/of [appellante sub 3] en/of Bureau Inkomensbeheer [vestigingsplaats] B.V. en/of Bureau Inkomens Beheer B.V. niet-ontvankelijk zal verklaren met veroordeling van hen in de kosten van het hoger beroep.
4.6
Gelet op het vorenstaande behoeven vragen als (i) wie de bewindvoerder van [appellant sub 2] c.s. is (het bestreden vonnis van 1 mei 2013 vermeldt dat als opvolgend bewindvoerder is benoemd dhr. [medewerker BIB] , werkzaam bij BIB, maar overgelegd is een beschikking van de rechtbank Maastricht van 26 maart 2012 waarin BIB als zodanig is benoemd), (ii) of [appellant sub 2] c.s. nog steeds onder de WSNP vallen, (iii) of de onderhavige vordering moet worden aangemerkt als een vermogensbestanddeel vallende binnen het bereik van de WSNP en/of (iv) de WSNP is geëindigd met een schone lei verklaring, in dit hoger beroep geen beantwoording. Dit geldt ook voor de vraag wat de stand van zaken is naar aanleiding van de beschikking waarbij Seneca als bewindvoerder is ontslagen, voor zover daarin is bepaald dat Seneca uiterlijk 1 juni 2012 eindrekening en eindverantwoording over het gevoerde bewind dient af te leggen aan de opvolgende bewindvoerder.

5.De uitspraak

Het hof:
verklaart [appellant sub 2] en/of [appellante sub 3] en/of Bureau Inkomensbeheer [vestigingsplaats] B.V. en/of Bureau Inkomens Beheer B.V. niet-ontvankelijk in het hoger beroep;
veroordeelt [appellant sub 2] en/of [appellante sub 3] en/of Bureau Inkomensbeheer [vestigingsplaats] B.V. en/of Bureau Inkomens Beheer B.V. in de kosten van dit hoger beroep, voor zover gerezen aan de zijde van Seneca c.. tot op heden begroot op € 683,- aan griffierecht en € 1.341,- voor salaris gemachtigde.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.G.W.M. Stienissen, J.R. Sijmonsma en J.H.C. Schouten en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 22 september 2015.
griffier rolraadsheer