In deze zaak gaat het om de ondertoezichtstelling van twee minderjarige kinderen, [zoon 1] en [zoon 2], die voortkomt uit een geschil tussen de ouders, de vader en de moeder. De vader heeft in hoger beroep de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 19 juni 2014 aangevochten, waarin de kinderen voor de duur van één jaar onder toezicht zijn gesteld van de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering. De vader heeft gezag over [zoon 1], maar is niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep tegen de ondertoezichtstelling van [zoon 1], omdat hij geen gezag heeft over dit kind. Het hof heeft vastgesteld dat er veel onduidelijkheid bestaat over de relatie tussen de ouders, wat schadelijk is voor de ontwikkeling van de kinderen. De vader heeft aangevoerd dat de kinderen in een veilige omgeving bij hem wonen, maar het hof oordeelt dat de onduidelijkheid en de strijd tussen de ouders een ontwikkelingsbedreiging vormen. De vader heeft geen medewerking verleend aan de ondertoezichtstelling, wat de situatie verder compliceert. Het hof bekrachtigt de ondertoezichtstelling van [zoon 2] en verklaart de vader niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep tegen de ondertoezichtstelling van [zoon 1].