Wat betreft een osteochondrotisch defect (verandering in bot- of kraakbeenweefsel, hof) in de rechterknie heeft [keuring dierenarts 2] dit waargenomen aan de sulcus met een klein fragmentje proximaal ervan, zoals blijkt uit zijn verslag.
Ook [keuring dierenarts 1] heeft een klein fragment sulcus bij het kniegewricht rechtsachter vermeld.
[dierenarts 1] heeft in beide knieën osteochondrose in de sulcus opgemerkt.
[dierenarts 3] heeft als nevenbevinding osteochondrose in de kniegewrichten gevonden.
[dierenarts 2] heeft niets omtrent een osteochondrotisch defect opgemerkt.
[geïntimeerde 3] heeft in zijn verslag niets opgemerkt over osteochondrose.
Uit het voorgaande volgt dat alleen [keuring dierenarts 2] en [keuring dierenarts 1] een fragment in het kniegewricht rechtsachter hebben gezien. Dit maakt dat de stelling van [appellant] , dat [geïntimeerde 3] dit had moeten waarnemen en rapporteren, onvoldoende is om te kunnen komen tot het oordeel dat [geïntimeerde 3] niet redelijk bekwaam was en niet redelijk heeft gehandeld.
Ten aanzien van de osteochondrose hebben, gelet op het voorgaande, voormelde dierenartsen, met uitzondering slechts van [dierenarts 2] en [geïntimeerde 3] , genoemd defect gezien en vermeld in hun verslagen. Daarbij merkt het hof op dat [dierenarts 1] en [dierenarts 3] die constatering hebben gedaan aan de hand van de röntgenopnamen van [geïntimeerde 3] van 4 mei 2011. Derhalve heeft [appellant] voldoende gesteld dat voormeld defect aanwezig was op 4 mei 2011 en dat [geïntimeerde 3] dit had dienen te vermelden in zijn verslag, temeer nu in het door [geïntimeerde 3] gebruikte voorbedrukte formulier van een röntgenverslag “Osteochondrose” wordt aangegeven. DAP [dierenartsenpraktijk] heeft voormelde stelling van [appellant] onvoldoende betwist, zodat die stelling vast staat. [dierenarts 3] heeft echter in haar rapport vermeld dat deze bevinding voor sport geen bezwaar is. Dit door [appellant] niet betwist en staat dus vast. Aangezien, zoals in r.o. 3.8. is overwogen, de vraagstelling van het onderzoek van [geïntimeerde 3] was of in röntgenologisch opzicht belemmeringen zouden bestaan voor gebruik in de (lagere) sport, brengt het niet constateren en rapporteren van voormeld defect zonder nadere toelichting van [appellant] , welke niet is gegeven, niet mee dat DAP [dierenartsenpraktijk] jegens [appellant] is tekortgekomen in de nakoming van haar opdracht.
[appellant] heeft nog wel gesteld dat DAP [dierenartsenpraktijk] aan hem een volledig beeld had behoren te geven over de veterinaire toestand van het paard, zodat hij een goede risico-inschatting had kunnen maken. Echter, veronderstellenderwijs aannemende dat [appellant] deze opdracht aan DAP [dierenartsenpraktijk] zou hebben gegeven - welke opdracht gezien hetgeen in 3.8. is overwogen niet is vastgesteld - dan heeft [appellant] onvoldoende gesteld om te kunnen concluderen dat hij vanwege het röntgenverslag van [geïntimeerde 3] waaraan enkel osteochondrose in de rechterknie zou zijn toegevoegd, tot de beslissing zou zijn gekomen om het paard niet af te richten en te trainen.