ECLI:NL:GHSHE:2015:3580

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
15 september 2015
Publicatiedatum
15 september 2015
Zaaknummer
HD 200.138.789_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van een dierenarts bij röntgenologische keuring van een paard

In deze zaak gaat het om de aansprakelijkheid van een dierenarts, die op 4 mei 2011 een röntgenologische keuring heeft uitgevoerd van het paard van de appellant. De appellant, eigenaar van het paard, heeft de dierenarts aangeklaagd omdat hij van mening is dat de dierenarts tekort is geschoten in zijn beoordeling van de röntgenopnamen. De appellant stelt dat de dierenarts niet heeft vermeld dat er een verhoogd risico was op röntgenologische afwijkingen, wat volgens hem heeft geleid tot extra kosten voor training en africhting van het paard. De rechtbank Oost-Brabant heeft in eerste aanleg de vorderingen van de appellant afgewezen, omdat niet was aangetoond dat de dierenarts niet redelijk bekwaam had gehandeld. In hoger beroep heeft de appellant zeven grieven aangevoerd, maar het hof heeft geoordeeld dat de grieven falen. Het hof heeft vastgesteld dat de beoordeling van de dierenarts niet onredelijk was en dat de appellant onvoldoende bewijs heeft geleverd voor zijn stellingen. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank en veroordeelt de appellant in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer HD 200.138.789/01
arrest van 15 september 2015
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna aan te duiden als [appellant] ,
advocaat: mr. S.A. Wensing te Coevorden,
tegen

1.de maatschap “Dierenartspraktijk [dierenartsenpraktijk] ”,gevestigd te [vestigingsplaats] ,

en de leden van die maatschap:
2.
[geïntimeerde 2] ,wonende te [woonplaats] ,
3.
[geïntimeerde 3] ,wonende te [woonplaats] ,
4.
[geïntimeerde 4] ,
Wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerden,
hierna geïntimeerden 1 tot en met 4 gezamenlijk in enkelvoud aan te duiden als DAP [dierenartsenpraktijk] , geïntimeerde 1 als de maatschap en geïntimeerden 2., 3. en 4. afzonderlijk bij hun achternamen,
advocaat: mr. A.H. Blok te Veenendaal,
op het bij exploot van dagvaarding van 22 oktober 2013 en het herstelexploot van 12 november 2013ingeleide hoger beroep van het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, kanton ’s-Hertogenbosch, van 8 augustus 2013, gewezen tussen [appellant] als eiser en DAP [dierenartsenpraktijk] als gedaagde(n).

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer 864714/346 CV EXPL 12-10761)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep;
  • het herstelexploot van 12 november 2013;
  • de memorie van grieven;
  • de memorie van antwoord.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

3.1.
In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende, door de kantonrechter vastgestelde feiten, waartegen geen grief is gericht. Waar nodig heeft het hof deze feiten aangepast.
3.1.1.
[geïntimeerde 2] , [geïntimeerde 3] en [geïntimeerde 4] zijn drie van de zes dierenartsen die samenwerken in de maatschap.
3.1.2.
[appellant] is eigenaar van het paard Adonis (hierna: “het paard”). [appellant] heeft op 4 mei 2011 het paard röntgenologisch doen keuren door [geïntimeerde 3] , die daarbij namens de maatschap optrad.
3.1.3.
Bij die röntgenologische keuring heeft het rechterstraalbeen van het paard extra aandacht gehad, in die zin dat er door [geïntimeerde 3] meer opnames van zijn gemaakt dan bij een standaardkeuring gebruikelijk is. In het röntgenverslag van [geïntimeerde 3] is onder meer het volgende vermeld:
“Beoordeling van de röntgenfoto’s
Straalbeen LV 2 RV 2
Kootgewricht LV 1 RV 1
Sesambeenderen LV 1-2 RV 1-2
Spronggewricht L 1 R 1
Osteochondrose
Spronggewricht LA (-) Kootgewricht LV (-)
Spronggewricht RA (-) Kootgewricht RV (-)
Kniegewricht LA (-) Kootgewricht LA (-)
Kniegewricht RA (-) Kootgewricht RA (-)
Röntgenonderzoek van andere onderdelen
RA klein fragmentje kootbeen leuning
m.i. geen bezwaar in gebruik”
3.1.4.
[appellant] heeft vervolgens het paard voor verdere africhting en training ondergebracht bij de professionele trainer [professionele trainer] , die tevens gezocht heeft naar een koper voor het paard. Medio februari 2012 is een koopovereenkomst gesloten met betrekking tot het paard. De koper heeft als ontbindende voorwaarde bedongen dat het paard een positief aankoopadvies zou verkrijgen.
3.1.5.
Op 5 maart 2012 is het paard door [keuring dierenarts 1] gekeurd. Deze heeft géén positief aankoopadvies verstrekt omdat er volgens hem sprake was van een verhoogd risico op grond van röntgenologische afwijkingen. Het paard vertoonde verder géén afwijkingen bij het voelen/drukken/buigen en ook niet bij het lopen/draven of galopperen.
3.1.6.
In het verslag van 5 maart 2012 van [keuring dierenarts 1] is onder meer het volgende vermeld ten aanzien van de beoordeling van de röntgenopnamen:
“Navicular bone (straalbeen, hof) LF 2 RF 2-3
Fetlockjoint (Kootgewricht, kantonrechter) LF 1-2 RF 1-2
Sesamoid bones (Sesambeenderen, ktr) LF 2 RF 2
Tarsal joint LH 1 RH 1
Fragments
Fetlock joint LF –
Fetlock joint RF –
Stiffle joint LH –
Stiffle joint RH + Small fragment sulcus
Tarsal joint LH -
Tarsal joint RH -
Fetlock joint LH –
Fetlock joint RH + Fragment plantair P1.”
De conclusie luidde:
“Increased risk concerning RF Navicular”.
3.1.7.
Een herbeoordeling van de conclusies van [keuring dierenarts 1] door diens, aan dezelfde kliniek verbonden, collega [keuring dierenarts 2] , luidde als volgt:
“RV chipfragment straalbeenslip met daaromheen een onrustig bed in het straalbeen met botoplossing derhalve röntgen klasse 2-3 richting 3.
Ra zeer forse chip plantair P1 mediaal.
De R knie vertoont een osteochondrisch defect aan de sulcus met een klein fragmentje proximaal er van.
Op röntgenbeelden van 4 mei 2011 gemaakt door DAP [dierenartsenpraktijk] zijn deze veranderingen vrijwel identiek aanwezig.”
3.2.
In eerste aanleg heeft [appellant] - samengevat - gesteld dat [geïntimeerde 3] volgens hem toerekenbaar tekort is geschoten in de uitvoering van de overeenkomst van opdracht strekkende tot keuring van het paard op 4 mei 2011. [appellant] heeft gesteld dat uit de herbeoordeling van dierenarts [keuring dierenarts 2] op 6 maart 2012 blijkt, dat de door deze vastgestelde gebreken van het paard al te zien waren op de door [geïntimeerde 3] beoordeelde röntgenfoto’s van mei 2011. [geïntimeerde 3] heeft volgens [appellant] ten onrechte op het keuringsrapport niet vermeld dat er sprake was van een verhoogd risico bij het paard op grond van röntgenologische afwijkingen. [Het niet vermelden van alle botfragmenten in een keuringsverslag levert volgens het Veterinair Tuchtcollege een tekortschieten op van hetgeen van de dierenarts als beoefenaar van de geneeskunde mag worden verwacht]. [geïntimeerde 3] heeft volgens [appellant] ten onrechte geen negatief advies gegeven. Indien hij dat wel zou hebben gedaan en dus een juiste beoordeling zou hebben verstrekt, zou [appellant] geen extra kosten hebben gemaakt ter zake de training en consignatie van het paard. Dan zou immers een veel lagere waarde van het paard hebben vastgestaan en zou een training aan die waarde niet veel hebben kunnen bijdragen. [appellant] heeft ter zake de trainingskosten een bedrag van € 11.000,- aan [professionele trainer] moeten betalen. Dit is een schadepost die [appellant] heeft geleden door de tekortkoming van DAP [dierenartsenpraktijk] en die aan DAP [dierenartsenpraktijk] kan worden toegerekend. DAP [dierenartsenpraktijk] behoorde te weten dat het voor [appellant] van groot belang was dat hij een correcte beoordeling van het röntgenologisch beeld van het paard zou ontvangen. Naast de kosten van de training vorderde [appellant] de kosten van de keuring die [professionele trainer] heeft doen uitvoeren door [keuring dierenarts 1] ad € 555,24.
3.3.
De vorderingen van [geïntimeerde 3] in eerste aanleg luidden, uitvoerbaar bij voorraad, DAP [dierenartsenpraktijk] hoofdelijk, des dat de een betalende de anderen zullen zijn bevrijd, te veroordelen tot betaling aan hem, [appellant] , primair van een bedrag groot € 11.555,24, en subsidiair van een door de rechter te bepalen bedrag, te vermeerderen met de interesten vanaf 16 oktober 2012 tot aan de dag der voldoening, met veroordeling van DAP [dierenartsenpraktijk] in de buitengerechtelijke kosten en in de kosten van dit geding.
3.4.
In het bestreden vonnis heeft de kantonrechter overwogen dat door [appellant] niet is gesteld, en dat evenmin in rechte is gebleken, dat een goed en bekwaam dierenarts, die zonder enige nadere toelichting en uitsluitend kennis heeft genomen van de opnamen van [geïntimeerde 3] uit 2011, tot de conclusies zou zijn gekomen die [keuring dierenarts 1] en [keuring dierenarts 2] hebben getrokken op grond van de laatste opnamen uit 2012. Aldus heeft [appellant] zijn vordering dat [geïntimeerde 3] toerekenbaar tekort zou zijn geschoten bij de röntgenologische beoordeling van het paard in mei 2011 onvoldoende gemotiveerd en is een bewijsopdracht niet aan de orde, aldus de kantonrechter. Op grond van het voorgaande werden de vorderingen van [appellant] afgewezen.
3.5.
In de onderhavige hoger beroepsprocedure vordert [appellant] vernietiging van het bestreden vonnis en toewijzing alsnog van zijn vorderingen .
[appellant] heeft hiertoe in hoger beroep zeven grieven aangevoerd, welke hierna zullen worden besproken.
3.6.
DAP [dierenartsenpraktijk] heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.
3.7.
De grieven I tot en met VI zullen gezamenlijk worden besproken omdat zij alle betreffen de stelling van [appellant] , welke hij ook in hoger beroep aanvoert (memorie van grieven nr. 12.), dat DAP [dierenartsenpraktijk] toerekenbaar tekort is geschoten nu DAP [dierenartsenpraktijk] uit hoofde van de tussen partijen gesloten overeenkomst van opdracht heeft verzuimd om een correct en volledig keuringsrapport op te stellen.
DAP [dierenartsenpraktijk] betwist dit.
Opdracht.
3.8.
Teneinde voormeld verwijt te kunnen beoordelen, dient allereerst vastgesteld te worden wat de inhoud is van de opdracht die door [appellant] aan DAP [dierenartsenpraktijk] is gegeven en door DAP [dierenartsenpraktijk] is aanvaard.
Uit hetgeen [appellant] in nr. 2. en nr. 3. van de inleidende dagvaarding heeft gesteld, begrijpt het hof dat [appellant] het paard heeft laten keuren met het oog op het africhten, trainen en verkopen van het paard. [appellant] heeft niet gesteld dat hij dit aan DAP [dierenartsenpraktijk] heeft medegedeeld. Daarentegen heeft DAP [dierenartsenpraktijk] gesteld dat zij niet op de hoogte was van voormelde plannen van [appellant] (conclusie van antwoord nr. 6.3 onder NB) en omdat dit niet is weersproken door [appellant] , staat dat vast.
DAP [dierenartsenpraktijk] heeft aangevoerd dat zij op verzoek van [appellant] (uitsluitend) een röntgenologisch onderzoek heeft uitgevoerd met de vraagstelling of in röntgenologisch opzicht belemmeringen zouden bestaan voor gebruik in de (lagere) sport (conclusie van antwoord 3.1, 5.6 en 6.3 onder NB). [appellant] heeft dit niet weersproken, zodat dit vast staat. Het voorgaande zal derhalve als inhoud van de tussen partijen geldende opdracht worden aangemerkt.
3.9.
Ter beoordeling van de vraag of DAP [dierenartsenpraktijk] in de nakoming van voormelde opdracht is tekortgeschoten, dient als maatstaf of DAP [dierenartsenpraktijk] al dan niet als dierenarts redelijk bekwaam was en redelijk heeft gehandeld ten aanzien van voormeld röntgenologisch onderzoek.
Classificatie straalbeen rechtsvoor.
3.10.
In de toelichtingen op grieven I en II voert [appellant] onder meer aan, zo begrijpt het hof, dat [geïntimeerde 3] het straalbeen in het rechtervoorbeen een ‘onvoldoende’ (hoger) cijfer had behoren te geven en dat de beoordeling met 2 niet correct is.
3.11.
Het hof is uit de door [appellant] overgelegde rapporten van [keuring dierenarts 1] van 5 maart 2012 en van [keuring dierenarts 2] van 6 maart 2012 (producties 3 en 5 bij dagvaarding) gebleken dat het straalbeen rechtsvoor met 2-3 wordt gewaardeerd. [keuring dierenarts 2] heeft daaraan toegevoegd dat voormelde klasse richting 3 gaat. Uit het chipnummer vermeld in genoemde rapporten blijkt dat het telkens om het paard gaat. Voorts blijkt uit het rapport van [keuring dierenarts 2] dat hij beschikte over de röntgenbeelden van 4 mei 2011 van DAP [dierenartsenpraktijk] en dat hij ook nog over andere röntgenopnamen beschikte. Uit het rapport van [keuring dierenarts 2] en de stelling daaromtrent van [appellant] in nr. 6 van zijn dagvaarding in eerste aanleg, blijkt dat die röntgenopnamen op 5 maart 2012 zijn gemaakt. Voormelde klasse-indeling is gebaseerd op het bij dierenartsen in gebruik zijnde classificatiesysteem van Dik e.a.
Tegenover de waarderingen van [keuring dierenarts 2] en [keuring dierenarts 1] staan de waarderingen van [dierenarts 1] d.d. 3 januari 2013, [dierenarts 2] d.d. 3 januari 2013 en [dierenarts 3] van 29 december 2012 (producties 2, 3 en 4 bij conclusie van antwoord), die allen het straalbeen rechtsvoor als klasse 2 waarderen. Uit hun verslagen blijkt dat die waarderingen zijn gebaseerd op de röntgenopnamen van 4 mei 2011 en dat gezien het chipnummer het telkens het paard betreft.
[keuring dierenarts 2] heeft nog verklaard rechtsvoor een chipfragment bij de straalbeenslip te hebben opgemerkt. [dierenarts 2] bevestigt dit. Nu geen van de andere dierenartsen het voorgaande bevestigt, heeft [appellant] onvoldoende gesteld om te kunnen concluderen dat [geïntimeerde 3] dit punt had moeten vermelden. Het hof gaat er daarbij vanuit dat het al dan niet aanwezig zijn van een chipfragment bij de straalbeenslip vervat is in de classificatie van het straalbeen. Dit volgt uit de rapporten van [keuring dierenarts 2] en [dierenarts 2] , die bedoeld fragment bij hun classificatie van het straalbeen hebben betrokken.
Gelet op voorgaande, niet eenduidige classificaties heeft [appellant] onvoldoende feiten of omstandigheden gesteld om te kunnen concluderen dat de waardering van het straalbeen rechtsvoor in klasse 2 door [geïntimeerde 3] niet door een redelijk bekwaam en redelijk handelend dierenarts zou kunnen zijn gedaan.
Immers hoe een redelijk bekwaam en redelijk handelend dierenarts dit straalbeen zou hebben geclassificeerd, wordt door de beroepsgroep van dierenartsen ingevuld. Uit de beoordelingen van de vijf hiervoor genoemde dierenartsen volgt dat daarover binnen een bandbreedte tussen 2 en 2-3, met een uitschieter richting 3, tussen de beroepsgenoten verschil van mening kan bestaan. Door [appellant] is niet gesteld dat de hiervoor genoemde dierenartsen [dierenarts 1] , [dierenarts 2] en [dierenarts 3] niet bekwaam zouden zijn of bij hun beoordeling niet redelijk zouden hebben gehandeld. Dit overigens nog afgezien van de vraag of een beoordeling straalbeenklasse 3 zou moeten leiden tot een negatief advies op grond van alleen een röntgenologische, en dus niet ook klinische, keuring.
Verder acht het hof van belang dat [keuring dierenarts 1] en [keuring dierenarts 2] (anders dan [dierenarts 1] , [dierenarts 2] en [dierenarts 3] ) gebruik hebben gemaakt van een 10 maanden later gemaakte set röntgenfoto’s van 5 maart 2012, zodat het risico van de door DAP [dierenartsenpraktijk] genoemde “hindsight bias” aanwezig is, terwijl voorts niet ter discussie staat dat de door [geïntimeerde 3] op 4 mei 2011 gemaakte röntgenfoto’s voldeden aan de daaraan te stellen normen.
3.12.
In zijn toelichtingen op grieven I tot en met VI brengt [appellant] verder naar voren dat ten tijde van de keuring op 4 mei 2011 door [geïntimeerde 3] het paard behept moet zijn geweest met een onrustig bed in het straalbeen, twee fragmenten waaronder een forse chip in het rechterachterbeen en een osteochondrotisch defect in de rechterknie, dat [geïntimeerde 3] deze gebreken niet heeft vermeld en dat [geïntimeerde 3] die gebreken wel had behoren te vermelden zodat aan hem, [appellant] , een volledig beeld zou zijn gegeven over de veterinaire toestand van het paard zodat hij een goede risico-inschatting had kunnen maken.
Onrustig bed in het straalbeen rechtsvoor.
3.13.
Met betrekking tot het onrustig bed in het straalbeen rechtsvoor, merkt het hof op dat dit alleen door [keuring dierenarts 2] is geconstateerd.
[keuring dierenarts 1] heeft in zijn conclusie wel vermeld dat er een verhoogd risico is met betrekking tot het straalbeen rechtsvoor, maar een onrustig bed heeft hij niet opgemerkt..
[dierenarts 1] heeft bij het straalbeen rechtsvoor een ronde opheldering gezien.
[dierenarts 2] heeft daarentegen bij het straalbeen rechtsvoor een rustig fractuurbed gezien.
[dierenarts 3] heeft niets over een (on)rustig bed opgemerkt.
Gelet op voormelde uiteenlopende vermeldingen, heeft [appellant] onvoldoende gesteld om te kunnen concluderen dat [geïntimeerde 3] door geen melding te maken van een onrustig bed in het straalbeen, niet als een redelijk bekwaam en redelijk handelend dierenarts is opgetreden. Het hof verwijst overigens naar hetgeen onder r.o. 3.11., laatste zin, is overwogen.
Twee fragmenten waaronder een zeer forse chip in het rechterachterbeen.
3.14.
Ten aanzien van de chip in het rechterachterbeen heeft [keuring dierenarts 2] geconstateerd dat rechtsachter sprake is van een zeer forse chip plantair P1 mediaal. [keuring dierenarts 2] staat echter alleen in zijn constatering dat sprake is van een zeer forse chip. [keuring dierenarts 1] heeft slechts gewag gemaakt van een fragment plantair P1 rechtsachter. Ook [dierenarts 1] heeft rechtsachter slechts een plantair fragment gezien. [dierenarts 2] heeft rechtsachter een plantair avulsiefragment (afgescheurd fragment, hof) waargenomen. Tenslotte heeft [dierenarts 3] 1-2 avulsiefragmenten benoemd in de plantaire zijde kootbeen/kootgewricht rechtsachter.
[geïntimeerde 3] heeft in zijn röntgenverslag opgemerkt dat er een klein fragmentje in het kootbeen rechtsachter is waargenomen. Hieruit blijkt dat [geïntimeerde 3] het betreffende fragment heeft geconstateerd en in zijn verslag heeft neergelegd.
De enkele verwijzing naar de beoordeling van [keuring dierenarts 2] is, gelet op de constateringen van de andere, hiervoor genoemde dierenartsen, een onvoldoende onderbouwing van de stelling van [appellant] dat [geïntimeerde 3] een zeer forse chip had moeten vermelden in zijn verslag. [appellant] heeft aldus niet duidelijk gemaakt op grond waarvan [geïntimeerde 3] niet als een redelijk bekwaam en redelijk handelend dierenarts heeft gefunctioneerd door niet meer te vermelden dan een klein fragmentje in het kootbeen rechtsachter.
Osteochondrotisch defect rechterknie en fragment.
3.15.
Wat betreft een osteochondrotisch defect (verandering in bot- of kraakbeenweefsel, hof) in de rechterknie heeft [keuring dierenarts 2] dit waargenomen aan de sulcus met een klein fragmentje proximaal ervan, zoals blijkt uit zijn verslag.
Ook [keuring dierenarts 1] heeft een klein fragment sulcus bij het kniegewricht rechtsachter vermeld.
[dierenarts 1] heeft in beide knieën osteochondrose in de sulcus opgemerkt.
[dierenarts 3] heeft als nevenbevinding osteochondrose in de kniegewrichten gevonden.
[dierenarts 2] heeft niets omtrent een osteochondrotisch defect opgemerkt.
[geïntimeerde 3] heeft in zijn verslag niets opgemerkt over osteochondrose.
Uit het voorgaande volgt dat alleen [keuring dierenarts 2] en [keuring dierenarts 1] een fragment in het kniegewricht rechtsachter hebben gezien. Dit maakt dat de stelling van [appellant] , dat [geïntimeerde 3] dit had moeten waarnemen en rapporteren, onvoldoende is om te kunnen komen tot het oordeel dat [geïntimeerde 3] niet redelijk bekwaam was en niet redelijk heeft gehandeld.
Ten aanzien van de osteochondrose hebben, gelet op het voorgaande, voormelde dierenartsen, met uitzondering slechts van [dierenarts 2] en [geïntimeerde 3] , genoemd defect gezien en vermeld in hun verslagen. Daarbij merkt het hof op dat [dierenarts 1] en [dierenarts 3] die constatering hebben gedaan aan de hand van de röntgenopnamen van [geïntimeerde 3] van 4 mei 2011. Derhalve heeft [appellant] voldoende gesteld dat voormeld defect aanwezig was op 4 mei 2011 en dat [geïntimeerde 3] dit had dienen te vermelden in zijn verslag, temeer nu in het door [geïntimeerde 3] gebruikte voorbedrukte formulier van een röntgenverslag “Osteochondrose” wordt aangegeven. DAP [dierenartsenpraktijk] heeft voormelde stelling van [appellant] onvoldoende betwist, zodat die stelling vast staat. [dierenarts 3] heeft echter in haar rapport vermeld dat deze bevinding voor sport geen bezwaar is. Dit door [appellant] niet betwist en staat dus vast. Aangezien, zoals in r.o. 3.8. is overwogen, de vraagstelling van het onderzoek van [geïntimeerde 3] was of in röntgenologisch opzicht belemmeringen zouden bestaan voor gebruik in de (lagere) sport, brengt het niet constateren en rapporteren van voormeld defect zonder nadere toelichting van [appellant] , welke niet is gegeven, niet mee dat DAP [dierenartsenpraktijk] jegens [appellant] is tekortgekomen in de nakoming van haar opdracht.
[appellant] heeft nog wel gesteld dat DAP [dierenartsenpraktijk] aan hem een volledig beeld had behoren te geven over de veterinaire toestand van het paard, zodat hij een goede risico-inschatting had kunnen maken. Echter, veronderstellenderwijs aannemende dat [appellant] deze opdracht aan DAP [dierenartsenpraktijk] zou hebben gegeven - welke opdracht gezien hetgeen in 3.8. is overwogen niet is vastgesteld - dan heeft [appellant] onvoldoende gesteld om te kunnen concluderen dat hij vanwege het röntgenverslag van [geïntimeerde 3] waaraan enkel osteochondrose in de rechterknie zou zijn toegevoegd, tot de beslissing zou zijn gekomen om het paard niet af te richten en te trainen.
Bewijsaanbod en deskundigenbericht.
3.16.
Het bewijsaanbod van [appellant] wordt gepasseerd omdat het niet ter zake dienend is. [appellant] heeft immers geen feiten gesteld die, indien bewezen, tot de conclusie leiden dat DAP [dierenartsenpraktijk] jegens hem tekort is geschoten in de nakoming van de tussen partijen gesloten overeenkomst van opdracht.
Hetgeen hiervoor is overwogen geldt ook voor de door [appellant] aan de orde gestelde vraag of een deskundigenbericht moet worden gelast.
Slotsom.
3.17.
Aangezien alle grieven van [appellant] falen, zal het bestreden vonnis worden bekrachtigd en zal [appellant] de proceskosten in hoger beroep van DAP [dierenartsenpraktijk] moeten betalen.
Die kosten worden overeenkomstig het liquidatietarief begroot op 1 punt voor de memorie van grieven tegen tarief II: € 894,- en griffierecht € 683,-. De door DAP [dierenartsenpraktijk] gevorderde werkelijke proceskosten worden afgewezen. Hetgeen DAP [dierenartsenpraktijk] aan die vordering ten grondslag legt rechtvaardigt niet een afwijking van het liquidatietarief.. Overigens heeft DAP [dierenartsenpraktijk] haar werkelijke proceskosten niet gesteld, laat staan onderbouwd.

4.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het bestreden vonnis;
veroordeelt [appellant] in de proceskosten van het hoger beroep, welke kosten tot op heden aan de zijde van DAP [dierenartsenpraktijk] worden begroot op € 683,-- aan verschotten en op € 894,-- aan salaris advocaat;
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. C.E.L.M. Smeenk-van der Weijden, O.G.H. Milar en M.A. Wabeke en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 15 september 2015.
griffier rolraadsheer