ECLI:NL:GHSHE:2015:3578

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
15 september 2015
Publicatiedatum
15 september 2015
Zaaknummer
HD 200.131.917_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van de bezitter van een hond voor schade veroorzaakt aan een andere hond

In deze zaak gaat het om de aansprakelijkheid van de bezitter van een hond, [appellant], voor de schade die is veroorzaakt aan een andere hond, Gijs, door zijn hond, Ross. De feiten van de zaak zijn als volgt: op 10 december 2011 liet [geïntimeerde 2], de moeder van [geïntimeerde 1], haar hond Gijs uit in [woonplaats]. Tegelijkertijd liet [appellant] zijn hond Ross uit. Tijdens het uitlaten kwamen de honden met elkaar in contact, waarna Gijs later die dag overleed. [geïntimeerden] hebben [appellant] aansprakelijk gesteld voor de schade die zij hebben geleden als gevolg van het overlijden van Gijs, en hebben een schadevergoeding van € 4.246,95 geëist. De kantonrechter heeft in eerste aanleg de vordering gedeeltelijk toegewezen, maar [appellant] is in hoger beroep gegaan.

Het hof heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat [appellant] als bezitter van Ross op grond van artikel 6:179 BW aansprakelijk is voor de schade die Ross heeft aangericht. Het hof heeft overwogen dat de precieze toedracht van het overlijden van Gijs niet relevant is voor de aansprakelijkheid, en dat het voldoende is dat Ross door zijn eigen energie schade heeft veroorzaakt. [appellant] heeft niet kunnen aantonen dat hij de gedragingen van Ross had kunnen voorkomen, en zijn verweer dat Gijs niet aangelijnd was, werd door het hof niet als voldoende argument gezien om zijn aansprakelijkheid te ontkennen.

Uiteindelijk heeft het hof het vonnis van de kantonrechter bekrachtigd en [appellant] veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep. De uitspraak benadrukt de risicoaansprakelijkheid van de bezitter van een dier en de beperkte mogelijkheden voor disculpatie.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer HD 200.131.917/01
arrest van 15 september 2015
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna aan te duiden als [appellant] ,
advocaat: mr. S. Kara te Hendrik-Ido-Ambacht,
tegen

1.[geïntimeerde 1],wonende te [woonplaats] ,

hierna aan te duiden als [geïntimeerde 1] ,
2.
[geïntimeerde 2],
wonende te [woonplaats] ,
hierna aan te duiden als [geïntimeerde 2] ,
geïntimeerden,
hierna gezamenlijk aan te duiden als [geïntimeerden] ,
advocaat: mr. M.J.J. Smeets te Roermond,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 8 oktober 2013 in het hoger beroep van het door de rechtbank Limburg, sector kanton, locatie Roermond (hierna: de kantonrechter), onder zaaknummer 352914 (CV EXPL 12-4806) gewezen vonnis van 24 april 2013.

5.Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenarrest van 8 oktober 2013 waarbij het hof een comparitie na aanbrengen heeft gelast;
  • de memorie van grieven met productie;
  • de memorie van antwoord;
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

6.De gronden van het hoger beroep

Voor de tekst van de grieven wordt verwezen naar de memorie van grieven.

7.De beoordeling

7.1.
In dit hoger beroep wordt uitgegaan van de volgende feiten.
[appellant] is bezitter van een hond genaamd Ross, een Amerikaanse stafford (hierna: Ross).
Op 10 december 2011 liet [geïntimeerde 2] , de moeder van [geïntimeerde 1] , omstreeks 16.30 uur twee honden in [woonplaats] uit, in de straat [straatnaam] . Eén van deze honden was een teckel genaamd Gijs (hierna: Gijs); Gijs was eigendom van [geïntimeerde 1] .
Op datzelfde moment liet ook [appellant] zijn twee honden, waaronder Ross, daar uit.
Gijs en Ross hebben tijdens het uitlaten fysiek contact met elkaar gehad.
[geïntimeerden] hebben kort daarna met Gijs de dierenarts bezocht. Bij aankomst aldaar was Gijs reeds overleden. In een schrijven van 10 december 2011 vermeldt de dierenarts:

16.39 gebeld naar spoeddienst ivm gebeten hondje. 16.55u aankomst DAP ELL, Gijs reeds overleden. papierwitte slijmvliezen, geen uitwendige bloedingen, rechter zijde zwelling rechter ribwand en gebroken ribben te palperen. Sterk verdacht inwendige contusie/bloeding thv hart intra-thoracaal.
Bij brief van 6 juni 2012 heeft [geïntimeerde 1] [appellant] aansprakelijk gesteld voor de schade die zij heeft geleden ten gevolge van de gebeurtenissen op 10 december 2011, en gesommeerd om binnen veertien dagen aansprakelijkheid voor deze schade te erkennen en een bedrag van € 4.246,95 aan haar te betalen. Aan deze sommatie heeft [appellant] geen gehoor gegeven.
7.2.
In eerste aanleg hebben [geïntimeerden] gevorderd [appellant] te veroordelen tot betaling van een schadevergoeding van € 4.246,95 (€ 2.746,95 + € 1.500,-), vermeerderd met wettelijke rente en kosten. Hieraan hebben zij ten grondslag gelegd - samengevat weergegeven - dat Gijs ten gevolge van een gedraging van Ross is overleden en dat [appellant] op grond van artikel 6:179 en/of artikel 6:162 BW aansprakelijk is voor de schade die [geïntimeerden] daardoor hebben geleden en zullen lijden.
7.3.
In het vonnis waarvan beroep heeft de kantonrechter, nadat [appellant] verweer had gevoerd, de vordering van [geïntimeerden] toegewezen tot een bedrag van € 1.067,50, vermeerderd met wettelijke rente, alsmede tot betaling van de proceskosten. Voor het overige heeft de kantonrechter de vorderingen van [geïntimeerden] afgewezen. De kantonrechter heeft in dit vonnis overwogen dat Gijs door toedoen van Ross is overleden en dat [appellant] , als bezitter van Ross, ingevolge artikel 6:179 BW aansprakelijk is voor de schade van [geïntimeerden]
7.4.
Bij vonnis van 29 mei 2013 heeft de kantonrechter het vonnis van 24 april 2013 hersteld, in die zin dat in het dictum van dat vonnis € 1.217,50 moet worden gelezen in plaats van € 1.067,50.
7.5.
[appellant] heeft in hoger beroep vier grieven aangevoerd, geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden vonnis en tot het alsnog afwijzen van de vorderingen van [geïntimeerden] , met veroordeling van [geïntimeerden] in de kosten van de procedure in hoger beroep en eerste aanleg.
7.6.
De grieven richten zich tegen het oordeel van de kantonrechter dat [appellant] op grond van artikel 6:179 BW als bezitter van Ross aansprakelijk is voor de door Ross aangerichte schade. Deze grieven lenen zich voor gezamenlijke bespreking.
7.7.
Ingevolge artikel 6:179 BW is de bezitter van een dier aansprakelijk voor de door het dier aangerichte schade, tenzij aansprakelijkheid op grond van afdeling 6.3.1 BW zou hebben ontbroken indien hij de gedraging van het dier waardoor de schade werd toegebracht, in zijn macht zou hebben gehad. De grondslag voor deze risicoaansprakelijkheid is - zo volgt uit de parlementaire geschiedenis (Parl. Gesch. Boek 6, blz. 763) - het gevaar dat in de eigen energie van het dier schuilt en het onberekenbare element dat daarin is gelegen.
7.8.
Het hof stelt vast dat [appellant] niet heeft gegriefd tegen het oordeel van de kantonrechter dat Gijs, na contact te hebben gehad met Ross, gewond is geraakt en later die dag is overleden, en dat Ross dodelijk letsel aan Gijs heeft toegebracht. Dit oordeel strekt het hof derhalve tot uitgangspunt. Vaststaat dat [appellant] de bezitter van Ross is.
Partijen verschillen van mening over wat zich op 10 december 2011 precies heeft afgespeeld. Volgens [appellant] was Ross aanvankelijk aangelijnd maar heeft hij zich losgerukt. Ross is vervolgens achter Gijs aangerend en tijdens het spelen over hem heen gerold, aldus [appellant] . Volgens [geïntimeerden] was Ross daarentegen niet aangelijnd, was hij agressief en heeft hij Gijs in zijn bek genomen. Het hof is van oordeel dat, gelet op hetgeen in de vorige alinea is overwogen, de precieze toedracht van het overlijden van Gijs in het midden kan blijven. Ook de vraag of Ross agressief was, is voor de aansprakelijkheid ex artikel 6:179 BW niet relevant. Voldoende is dat Ross door de energie die aan een dier eigen is verwondingen heeft toegebracht aan Gijs (of dit nu tijdens een spel is gebeurd of niet) en daardoor schade heeft aangericht. In beginsel is [appellant] ingevolge artikel 6:179 BW als bezitter van Ross aansprakelijk voor de schade die Ross heeft aangericht.
7.9.
[appellant] kan zich slechts disculperen indien en voor zover hij zich met succes erop zou kunnen beroepen dat aansprakelijkheid op grond van artikel 6:162 BW zou hebben ontbroken indien hij de gedraging waardoor de schade werd toegebracht, in zijn macht zou hebben gehad. Beslissend is dus of [appellant] in de situatie dat hij het in zijn macht zou hebben gehad en bewust zou hebben toegelaten dat Ross in fysiek contact met Gijs zou komen, niet aansprakelijk zou zijn. [appellant] heeft onvoldoende onderbouwd dat een dergelijke situatie hier aan de orde is. Voor zover [appellant] stelt dat hij de betreffende gedragingen van Ross niet kon voorkomen en hem niet verweten kan worden dat zijn hond schade heeft aangericht, overweegt het hof dat dit hem niet kan baten. Artikel 6:179 BW legt immers een risicoaansprakelijkheid op de bezitter van een dier, waarbij verwijtbaarheid geen rol speelt; de ‘tenzij-clausule’ gaat nu juist uit van de (denkbeeldige) situatie dat [appellant] de betreffende gedragingen wél in zijn macht had.
7.10.
Wat betreft de stelling van [appellant] dat Gijs niet was aangelijnd en dat [geïntimeerden] daarmee het risico hebben genomen dat Gijs in een spelsituatie met andere honden zou geraken, overweegt het hof als volgt. Volgens [geïntimeerden] was Gijs aanvankelijk wel aangelijnd, maar heeft hij zich losgemaakt. Het hof neemt dan ook als vaststaand aan dat Gijs in ieder geval niet meer was aangelijnd op het moment dat het fysieke contact met Ross plaatsvond. Deze omstandigheid kan, gelet op hetgeen hiervoor in r.o. 7.8 en 7.9 is overwogen, echter niet tot de conclusie leiden dat [appellant] niet aansprakelijk is voor de ontstane schade. Voor zover [appellant] heeft bedoeld te stellen dat de ontstane schade mede een gevolg is van een omstandigheid die aan [geïntimeerden] kan worden toegerekend, zodat zijn vergoedingsplicht moet worden verminderd (artikel 6:101 BW), overweegt het hof als volgt. Op [appellant] rust ter zake de stelplicht en bewijslast. [appellant] heeft echter niet, althans niet onderbouwd, gesteld dat het fysieke contact tussen Ross en Gijs niet, althans niet met dezelfde gevolgen, had kunnen plaatsvinden indien Gijs aangelijnd was gebleven. De enkele omstandigheid dat Ross niet (meer) was aangelijnd, was immers reeds voldoende om fysiek contact tussen beide honden met de fatale afloop te doen ontstaan.
7.11.
Nu [appellant] geen feiten en omstandigheden heeft gesteld die, indien bewezen, tot een ander oordeel kunnen leiden, gaat het hof voorbij aan zijn bewijsaanbod.
7.12.
De grieven falen. Het hof zal het vonnis van 24 april 2013 bekrachtigen.
7.13.
[appellant] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep.

8.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het vonnis van 24 april 2013;
veroordeelt [appellant] in de proceskosten van het hoger beroep, welke kosten tot op heden aan de zijde van [geïntimeerden] worden begroot op € 299,- aan verschotten en op € 632,- aan salaris advocaat, en voor wat betreft de nakosten op € 131,- indien geen betekening plaatsvindt, dan wel op € 199,- indien niet binnen veertien dagen na de datum van dit arrest is voldaan aan de bij dit arrest uitgesproken veroordelingen en betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden; en bepaalt dat deze bedragen binnen veertien dagen na de dag van deze uitspraak moeten zijn voldaan, bij gebreke waarvan deze bedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW daarover vanaf het einde van voormelde termijn tot aan de dag der voldoening;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. S. Riemens, L.W. Louwerse en J.J. Janssen en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 15 september 2015.
griffier rolraadsheer