In deze zaak gaat het om de aansprakelijkheid van de bezitter van een hond, [appellant], voor de schade die is veroorzaakt aan een andere hond, Gijs, door zijn hond, Ross. De feiten van de zaak zijn als volgt: op 10 december 2011 liet [geïntimeerde 2], de moeder van [geïntimeerde 1], haar hond Gijs uit in [woonplaats]. Tegelijkertijd liet [appellant] zijn hond Ross uit. Tijdens het uitlaten kwamen de honden met elkaar in contact, waarna Gijs later die dag overleed. [geïntimeerden] hebben [appellant] aansprakelijk gesteld voor de schade die zij hebben geleden als gevolg van het overlijden van Gijs, en hebben een schadevergoeding van € 4.246,95 geëist. De kantonrechter heeft in eerste aanleg de vordering gedeeltelijk toegewezen, maar [appellant] is in hoger beroep gegaan.
Het hof heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat [appellant] als bezitter van Ross op grond van artikel 6:179 BW aansprakelijk is voor de schade die Ross heeft aangericht. Het hof heeft overwogen dat de precieze toedracht van het overlijden van Gijs niet relevant is voor de aansprakelijkheid, en dat het voldoende is dat Ross door zijn eigen energie schade heeft veroorzaakt. [appellant] heeft niet kunnen aantonen dat hij de gedragingen van Ross had kunnen voorkomen, en zijn verweer dat Gijs niet aangelijnd was, werd door het hof niet als voldoende argument gezien om zijn aansprakelijkheid te ontkennen.
Uiteindelijk heeft het hof het vonnis van de kantonrechter bekrachtigd en [appellant] veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep. De uitspraak benadrukt de risicoaansprakelijkheid van de bezitter van een dier en de beperkte mogelijkheden voor disculpatie.