ECLI:NL:GHSHE:2015:3577

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
15 september 2015
Publicatiedatum
15 september 2015
Zaaknummer
HD 200.130.271_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van een bestuurder in een betalingsregeling met erven na overlijden

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de gezamenlijke erven van wijlen [erflater]. De procedure is een vervolg op een eerder tussenarrest van 10 september 2013, waarin het hof een comparitie na aanbrengen heeft gelast. De zaak betreft een betalingsregeling die is overeengekomen tussen [erflater] en [Adviesgroep] & Partners B.V., waarbij [appellant] en [bestuurder Beheer B.V.] betrokken waren. De erven van [erflater] vorderen betaling van een bedrag van € 5.355,= en een maandelijkse betaling van € 893,= van [appellant]. De rechtbank heeft eerder geoordeeld dat [bestuurder Beheer B.V.] op 26 mei 2011 namens [appellant] akkoord is gegaan met de betalingsregeling, inclusief persoonlijke aansprakelijkheid van [appellant]. In hoger beroep heeft [appellant] zes grieven aangevoerd, waarin hij betwist dat hij akkoord is gegaan met enige regeling waarbij hij persoonlijk aansprakelijk is. Het hof heeft de grieven van [appellant] verworpen en geoordeeld dat hij persoonlijk aansprakelijk is voor 50% van de overeengekomen maandtermijnen. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant en veroordeelt [appellant] in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer HD 200.130.271/01
arrest van 15 september 2015
in de zaak van

1.[appellant] ,

wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna aan te duiden als [appellant] ,
advocaat: mr. P.C.H. Jansen te Roosendaal,
tegen
de gezamenlijke erven van wijlen [erflater] ,
voorheen wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerden,
hierna aan te duiden als de erven [erflater] (zie ook hierna 7.1.14.),
advocaat: mr. W.J. Jurgers te Bergen op Zoom,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 10 september 2013 in het hoger beroep van het door de rechtbank Zeeland-West-Brabant onder zaaknummer C/02/251756/HA ZA 12-502 gewezen vonnis van 19 juni 2013 tussen [appellant] als gedaagde en wijlen [erflater] (hierna: [erflater] ) als eiser.

5.Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenarrest van 10 september 2013 waarbij het hof een comparitie na aanbrengen heeft gelast;
- het proces-verbaal van comparitie van 24 oktober 2013;
  • de memorie van grieven met producties;
  • de memorie van antwoord met producties.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovengenoemde stukken en de stukken van de eerste aanleg

6.De gronden van het hoger beroep

Voor de tekst van de grieven wordt verwezen naar de memorie van grieven.

7.De beoordeling

7.1.
Het hof zal hieronder een overzicht geven van de relevante feiten die in hoger beroep het uitgangspunt vormen. Voor zover nodig zal het hof daarbij de stellingen van [appellant] in zijn grieven 1 en 2 betrekken. Deze grieven worden, voor zover relevant, ook verderop in het arrest behandeld.
7.1.1.
[erflater] was accountant. Bij overeenkomst van 3 februari 2010 (prod. 1 bij dagvaarding in eerste aanleg) hebben [erflater] en [erflater] Accountancy BV (hierna: [erflater] Accountancy) hun volledige klantenkring aan de maatschap [Adviesgroep] & Partners adviesgroep (hierna: de maatschap) overgedragen. Daarbij is een vergoedingsregeling overeengekomen.
[erflater] trad bij de overeenkomst op namens zichzelf en als bestuurder van [erflater] Accountancy ( [erflater] en [erflater] Accountancy hierna gezamenlijk: [erflater] c.s. in enkelvoud.).
7.1.2.
De overeenkomst van 3 februari 2010 is ondertekend door [appellant] en [bestuurder Beheer B.V.] (hierna: [bestuurder Beheer B.V.]).
7.1.3.
Maten in de maatschap waren Wisselkom B.V. (hierna: Wisselkom) met als bestuurder [appellant] en [Beheer] Beheer B.V. met als bestuurder [bestuurder Beheer B.V.].
Op 31 maart 2011 is de maatschap omgezet in [Adviesgroep] & Partners B.V.
Eind maart 2011 heeft de maatschap aan [erflater] voorgesteld om de nog lopende betalingsverplichtingen van de maatschap uit de overeenkomst van 3 februari 2010 onder te brengen in [Adviesgroep] & Partners B.V. [erflater] heeft dit voorstel van de maatschap afgewezen en aanspraak gemaakt op betaling van het openstaande bedrag.
7.1.4.
Bij brief van 13 april 2011 (prod. 10 bij conclusie van antwoord) aan [Adviesgroep] & Partners Adviseurs en Accountants, ter attentie van [appellant] en [bestuurder Beheer B.V.], heeft advocaat mr [advocaat] (hierna: [advocaat]) namens [erflater] c.s. betaling van de verschuldigde bedragen gevorderd.
7.1.5.
Bij brief van 27 april 2011 (prod. 11 bij conclusie van antwoord), ondertekend door [appellant] , met daaronder (uitsluitend) de vermelding
‘[appellant] ’, is genoemde brief beantwoord. [appellant] heeft onder meer geschreven dat hij en [bestuurder Beheer B.V.] het absoluut ongewenst vinden dat de goede relatie met [erflater] en zijn vennootschap eindigt en dat zij [advocaat] verzoeken om aan zijn klant (hof: [erflater] c.s.) een bepaalde betalingsregeling voor te leggen.
7.1.6.
In reactie op laatstgenoemde brief heeft [advocaat] een mailbericht van [erflater] van 9 mei 2011 (prod. 12 bij conclusie van antwoord) doorgestuurd. In deze reactie is onder meer vermeld dat [erflater] c.s. onder bepaalde voorwaarden akkoord gaat met een betalingsregeling. Specifiek meldt [erflater] c.s. dat
‘de heren [appellant] en [bestuurder Beheer B.V.]’een
‘persoonlijk hoofdelijke zekerheid’dienen te stellen voor de overeen te komen betalingsregeling.
7.1.7.
In een emailbericht van 18 mei 2011 (prod. 13 bij conclusie van antwoord) afkomstig van het email adres [appellant] [emailadres].nl aan [advocaat] is voor zover relevant, het volgende vermeld:
‘(…) Wij hechten er veel waarde aan om de goede relatie met de heer [erflater] te houden, zoals die was en we geven u daarom aan dat het onze voorkeur heeft om deze zaak - bijvoorbeeld - op uw kantoor te bespreken. Van onze kant zal dan de heer [bestuurder Beheer B.V.] of ik aanwezig zijn en u kunt dan de heer [erflater] vertegenwoordigen. Het spreekt voor zich dat de heer [erflater] , indien hij dat wenst, uiteraard ook bij het gesprek aanwezig kan zijn.
Vooruitlopende op hetgeen ik in de vorige alinea voorstel, deel ik u aangaande het door de heer [erflater] gedane voorstel (…) het volgende mee:
1. De heer [bestuurder Beheer B.V.] is bereid de (hoofdelijke) aansprakelijkheid te verstrekken;
2. Het genoemde rentepercentage van 6 is akkoord;
3. Zowel de heer [bestuurder Beheer B.V.] als ik kunnen niet akkoord gaan met het verstrekken van inzage (…)
4. Voor wat betreft de voorgestelde werkwijze bij fusies, etc. kunnen wij - helaas - niet akkoord gaan. (…)
Met vriendelijke groeten,
[appellant] Fb
---------------------------------------------
[Adviesgroep] & Partners B.V. [adres] (…) ‘
7.1.8.
Bij brief van 25 mei 2011 (prod. 2 bij dagvaarding in eerste aanleg) heeft [advocaat], voor zover relevant, het volgende geschreven:
‘[Adviesgroep] en Partners B.V.
T.a.v. De Heer [bestuurder Beheer B.V.] en de Heer [appellant]
(…)
[appellant] [emailadres].nl
[bestuurder Beheer B.V.] [emailadres].nl
(…)
Mijne heren,
(…)
De Heer [erflater] vindt het merkwaardig dat door de Heer [appellant] in zijn e-mailbrief van 18 mei 2011 uitsluitend wordt gesteld dat de Heer [bestuurder Beheer B.V.] bereid is de hoofdelijke aansprakelijkheid te verstrekken.
Is de Heer [appellant] daartoe niet bereid?
Doordat U Uw maatschap hebt ingebracht c.q. omgezet (…) is cliënt daarin meegegaan, zij het dat hij dan de hoofdelijke aansprakelijkheid van elk Uwer naast deze B.V. wenst.
(…)Cliënten zijn bereid om hun voorstel in dat opzicht te wijzigen in die zin dat - zie mijn brief d.d. 11 mei 2011 met het daarbij gevoegde voorstel van de Heer [erflater] -:
1.
U het door U aan cliënten te betalen bedrag van € 20.645 in acht termijnen voldoet - hetzij dat [Adviesgroep] & Parners B.V., hetzij dat elk Uwer dit bedrag voor de helft voldoet - in acht gelijke maandelijkse termijnen ingaande per 31 mei a.s. de eerste termijn (…)
2.
U elk voor 50% dan wel dat [Adviesgroep] & Partners B.V. het gehele bedrag maandelijkse
€ 1.500,-- te vermeerderen met b.t.w. aan cliënten voldoet tot en met 31 december 2014.
3.
Cliënten dan afzien van na-verrekening per jaar.
Mag ik heden, dan wel per omgaande van U vernemen of U dit voorstel accepteert.
Ik ben bereid tot een bespreking te mijnen kantore, welke bespreking dan morgen zal moeten plaatsvinden in verband met het feit dat ik met ingang van vrijdag a.s. afwezig zal zijn tot en met 12 juni a.s.
(…)’
7.1.9.
De reactie van 25 mei 2011 (prod. 3 bij dagvaarding in eerste aanleg) op deze brief luidt, voor zover relevant, als volgt:
‘(…)Geachte heer [advocaat],
Bedankt voor uw informatie. De heer [bestuurder Beheer B.V.] is n.a.w. de gehele dag buiten kantoor/naar klanten en ikzelf ben vanaf 15.15 uur ook niet meer op kantoor aanwezig. Ik ben dus niet in de gelegenheid om uw voorstel persoonlijk te overleggen met de heer [bestuurder Beheer B.V.].
Desalniettemin verwacht ik dat de heer [bestuurder Beheer B.V.], net als ik, positief zal staan t.o.v. het thans aangereikte.
Uit de agenda van de heer [bestuurder Beheer B.V.] blijkt dat hij morgenochtend en de gehele middag de gelegenheid heeft om naar uw kantoor te komen. Ikzelf ben niet in de gelegenheid vanwege al eerder gemaakte afspraken.
Zonder uw tegenbericht zal de heer [bestuurder Beheer B.V.] om 10.00 uur bij u komen voor de gewenste bespreking.
Ik vertrouw u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd.
Met vriendelijke groeten,
[appellant] Fb
---------------------------------------------
[Adviesgroep] & Partners B.V. [adres] (…) ‘
7.1.10.
Op 26 mei 2011 is [bestuurder Beheer B.V.] naar het kantoor van [advocaat] gegaan en heeft daar een bespreking tussen hen plaatsgevonden.
7.1.11.
Eveneens op 26 mei 2011 is per mailbericht (prod. 4 bij dagvaarding in eerste aanleg) een bevestiging verstuurd aan [advocaat], met de volgende inhoud:’
‘Geachte heer [advocaat],
Zoals ik heden morgen reeds heb bevestigd, kunnen zowel ik, [bestuurder Beheer B.V.] en de heer [appellant] akkoord gaan met
het door u gadane voorstel.
Inhoudende:
1.
Betaling van een bedrag van € 20.645,-- in acht gelijke maandelijkse termijnen ingaande per 31 mei a.s. de eerste termijn en zo vervolgens tot en met 31 december 2011.
2.
Dat elk voor 50% dan wel dat [Adviesgroep] & Partners B.V. het gehele bedrag maandelijkse
€ 1.500,-- te vermeerderen met b.t.w. voldoet tot en met 31 december 2014.
3.
Geen na-verrekening per jaar.
Met vriendelijke groeten,
[bestuurder Beheer B.V.]
---------------------------------------------
[Adviesgroep] & Partners B.V. [adres] (…) ‘
7.1.12.
[Adviesgroep] en Partners B.V. heeft nadien het bedrag van € 20.645,-- betaald. Verdere betalingen zijn achterwege gebleven en [Adviesgroep] en Partners B.V. is op 20 maart 2012 in staat van faillissement verklaard.
7.1.13.
[erflater] Accountancy heeft de vordering die zij gezamenlijk met [erflater] meent te hebben op [appellant] , ter incasso gecedeerd aan [erflater] .
7.1.14.
Op 17 februari 2013 is [erflater] overleden. De echtgenote van [erflater] en zijn drie kinderen zijn de gezamenlijke erven [erflater] (geïntimeerden).
7.2.1.
In de onderhavige procedure (vorderde [erflater] en) vorderen inmiddels de erven [erflater] , dat [appellant] bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad wordt veroordeeld om aan hen te betalen: (i) de som van € 5.355,= , vermeerderd met rente en (ii) een bedrag van € 893,= per maand vanaf 1 juli 2012 tot en met 31 december 2014, vermeerderd met rente. Ook vorderen de erven [erflater] dat [appellant] wordt veroordeeld in de proceskosten en de gemaakte buitengerechtelijke incassokosten ter hoogte van € 535,50.
7.2.2.
Aan deze vordering hebben zij, kort samengevat, het volgende ten grondslag gelegd. [erflater] c.s. aan de ene kant en [Adviesgroep] & Partners B.V. en [appellant] en [bestuurder Beheer B.V.] aan de andere kant zijn na diverse voorstellen over en weer tot overeenstemming gekomen over een betalingsregeling. Daarbij heeft [appellant] persoonlijke aansprakelijkheid aanvaard (zoals schriftelijke bevestigd door [bestuurder Beheer B.V.]) voor uitvoering van de overeengekomen financiële verplichtingen.
7.2.3.
[appellant] heeft betwist dat hij akkoord is gegaan met enige regeling waarbij hij persoonlijk aansprakelijk is. Het verweer van [appellant] zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende verder aan de orde komen.
7.3.
In het bestreden eindvonnis heeft de rechtbank geoordeeld dat [bestuurder Beheer B.V.] op 26 mei 2011 op het kantoor van mr [advocaat] mede namens [appellant] akkoord is gegaan met het voorstel van [erflater] over persoonlijke aansprakelijkheid van [appellant] en [bestuurder Beheer B.V.]. Voorts heeft de rechtbank geoordeeld dat voor zover [bestuurder Beheer B.V.] niet gemachtigd was om namens [appellant] akkoord te gaan met diens persoonlijke aansprakelijkheid, dit dan niet aan [erflater] kan worden tegengeworpen. Volgens de rechtbank heeft [appellant] zèlf de situatie doen ontstaan waarbij [erflater] er redelijkerwijze van uit mocht gaan dat [appellant] akkoord was en dat [bestuurder Beheer B.V.] hem mocht vertegenwoordigen.
Op grond daarvan heeft de rechtbank de vordering van [erflater] toegewezen en [appellant] in de proceskosten veroordeeld.
7.4.
[appellant] heeft in hoger beroep 6 grieven (sommige onderverdeeld in subgrieven) aangevoerd. Hij heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden vonnis en tot het alsnog afwijzen van de vorderingen van de erven [erflater] . De grieven 1 tot en met 5 lenen zich voor een gezamenlijke behandeling. Daarna komt grief 6 aan de orde.
7.5.
Voor alle duidelijkheid zal het hof eerst ingaan op de betekenis van de onderstreepte passage uit voorwaarde 2. in het mailbericht van [advocaat] van 25 mei 2011 (7.1.8.):
‘U elk voor 50%dan wel dat [Adviesgroep] & Partners B.V. het gehele bedrag maandelijkse
€ 1.500,-- te vermeerderen met b.t.w. aan cliënten voldoet tot en met 31 december 2014.’
Als onvoldoende betwist door [appellant] staat vast dat deze passage (net als de passage in voorwaarde 1.:
‘elk uwer’) betrekking heeft op persoonlijke aansprakelijkheid van [appellant] naast [Adviesgroep] & Partners B.V. [appellant] heeft ook niet gegriefd tegen het oordeel van de rechtbank (r.o. 3.4.) dat persoonlijke aansprakelijkheid inzet was van [erflater] en van de overeengekomen betalingsregeling.
Voor zover [appellant] bedoelt te betogen dat het hier ging om aansprakelijkheid van Wisselkom naast [Adviesgroep] & Partners B.V. en/of dat hij dat op 25 mei 2011 zo heeft begrepen of mogen begrijpen, is dit onvoldoende kenbaar te lezen in zijn stellingen. Bovendien heeft hij dit onvoldoende met concrete feiten en omstandigheden onderbouwd. Het enkele feit dat Wisselkom maat was van de maatschap en dat [erflater] c.s. en [advocaat] dit blijkens de brief van 13 april 2011 (prod. 10 bij conclusie van antwoord) wisten, is onvoldoende. In de relevante correspondentie (plus bijlagen) vanaf 27 april 2011 noemt [advocaat] noch [erflater] noch [appellant] aansprakelijkheid van Wisselkom of optreden van [appellant] namens Wisselkom. Dat brieven: (i) zijn gericht aan [Adviesgroep] en Partners B.V., en/of (ii) zijn geschreven op briefpapier van [Adviesgroep] en Partners B.V. en/of (iii) afkomstig zijn van emailadressen van [Adviesgroep] en Partners B.V., acht het hof in dit verband in het geheel niet relevant.
7.6.
Uit het mailbericht van [bestuurder Beheer B.V.] van 26 mei 2011 blijkt dat [bestuurder Beheer B.V.] tijdens de bewuste bespreking van 26 mei 2011 (7.1.10.) uit naam van zichzelf èn uit naam van [appellant] akkoord is gegaan met bovengenoemde voorwaarde 2. en dus met persoonlijke aansprakelijkheid van [appellant] voor 50% van de verschuldigde maandtermijnen.
Of [appellant] ook is gebonden aan deze door [bestuurder Beheer B.V.] met [erflater] c.s. bereikte overeenstemming, komt hierna onder 7.7. aan de orde.
Voor zover [appellant] bedoelt aan te voeren dat [bestuurder Beheer B.V.] niet in naam van [appellant] in persoon maar in naam van [appellant] als bestuurder van Wisselkom akkoord is gegaan met aansprakelijkheid van Wisselkom (naast [Adviesgroep] & Partners B.V.), faalt dit betoog. Hiervoor gelden dezelfde overwegingen als vermeld aan het slot van 7.5.
7.7.1.
Indien [erflater] c.s. op grond van een verklaring of gedraging van [appellant] heeft aangenomen en onder de gegeven omstandigheden redelijkerwijze mocht aannemen dat hiertoe een toereikende volmacht was verleend aan [bestuurder Beheer B.V.], kan [appellant] op de onjuistheid van deze veronderstelling geen beroep doen (artikel 3:61 lid 2 BW).
7.7.2.
Het hof acht de volgende omstandigheden van belang.
  • Allereerst mocht naar het oordeel van het hof ([advocaat] namens) [erflater] c.s. het door [appellant] verstuurde emailbericht van 25 mei 2011 in redelijkheid zo begrijpen, dat [appellant] in beginsel akkoord wilde gaan met de in de brief van [advocaat] van 25 mei 2011 voorgestelde persoonlijke aansprakelijkheid van [appellant] . [appellant] heeft immers in reactie op dit voorstel meegedeeld dat hij positief stond
  • Verder blijkt uit de overige correspondentie dat [bestuurder Beheer B.V.] en [appellant] elkaar regelmatig vertegenwoordigden. Zo heeft [appellant] in zijn brief van 27 april 2011 (7.1.5.) mede namens [bestuurder Beheer B.V.] een betalingsvoorstel gedaan. Ook heeft hij in zijn emailbericht van 18 mei 2011 (7.1.7.) mede namens [bestuurder Beheer B.V.] gereageerd op het voorstel van [erflater] c.s. Hij heeft daarbij bevestigd dat [bestuurder Beheer B.V.] bereid was de eerder door [erflater] c.s. voorgestelde persoonlijke hoofdelijke aansprakelijkheid te verstrekken. Tevens heeft [appellant] in dit mailbericht vermeld dat bij een eventuele bespreking op het kantoor van [advocaat] ofwel [bestuurder Beheer B.V.] ofwel [appellant] aanwezig zouden zijn.
  • Als niet of onvoldoende betwist door [appellant] staat verder vast dat [bestuurder Beheer B.V.] tijdens de bespreking op 26 mei 2011 in elk geval namens [Adviesgroep] & Partners B.V. en dus ook namens [appellant] als bestuurder van die vennootschap definitief overeenstemming heeft bereikt met [erflater] c.s. over de drie in het mailbericht van [advocaat] van 25 mei 2011 gestelde voorwaarden/betalingsverplichtingen voor zover deze de vennootschap betroffen. [appellant] heeft immers niet betwist dat [bestuurder Beheer B.V.] tijdens de bespreking namens de vennootschap akkoord is gegaan met bedoelde voorwaarden en verplichtingen. Voorts begrijpt het hof uit onder meer de toelichting op grief 2d, dat ook [appellant] zich op het standpunt stelt dat [bestuurder Beheer B.V.] tijdens de bespreking bevoegd was om mede namens [appellant] in diens hoedanigheid van bestuurder van de vennootschap definitieve
7.7.3.
Alles overziend, komt het hof tot het volgende oordeel. Op grond van de verklaringen en gedragingen van [appellant] heeft ([advocaat] namens) [erflater] c.s. aangenomen en mocht hij onder de gegeven omstandigheden redelijkerwijze aannemen dat [bestuurder Beheer B.V.] toereikend was gemachtigd om namens [appellant] akkoord te gaan met diens persoonlijke aansprakelijkheid. [appellant] kan dan ook tegenover [erflater] geen beroep doen op de onbevoegdheid van [bestuurder Beheer B.V.] en daarmee op de onjuistheid van deze veronderstelling van [erflater] c.s.
7.8.
Op grond van het bovenstaande is [appellant] naast [Adviesgroep] en Partners B.V. persoonlijk aansprakelijk voor betaling van 50% van de overeengekomen maandtermijnen vanaf 1 januari 2012 tot en met 31 december 2014. Deze is [appellant] dan ook in beginsel verschuldigd aan de erven [erflater] .
7.9.
Met grief 6 voert [appellant] nog aan dat de rechtbank bij de veroordeling van [appellant] tot betaling van genoemde maandtermijnen ten onrechte heeft gerekend met bedragen inclusief btw. Hiertoe heeft hij de brief van de Belastingdienst (prod. 9 bij memorie van grieven) overgelegd. Hij stelt dat uit die brief kan worden opgemaakt dat artikel 37 van de Wet op de Omzetbelasting van toepassing is, nu het hier gaat om vorderingen uit hoofde van een overdracht van een onderneming. Er wordt geacht dan geen levering of dienst plaats te vinden, aldus [appellant] .
Als eerste acht het hof van belang dat tussen partijen niet in geschil is dat de blijkens het bovenstaande door [bestuurder Beheer B.V.] namens [appellant] overeengekomen betalingsregeling met [erflater] c.s. betrekking had op bedragen te vermeerderen met btw. Derhalve is tussen [erflater] c.s. en [appellant] betaling van btw overeengekomen.
Verder overweegt het hof dat [appellant] een onvolledige lezing geeft van de brief van de Belastingdienst.
Wat hier van zij, [appellant] stelt onvoldoende onderbouwd en onvoldoende kenbaar op welke (juridische) grond uit deze brief volgt dat [appellant] niet verplicht is om de overeengekomen btw aan de erven [erflater] te betalen.
Grief 6 faalt.
7.10.
Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank terecht de in hoofdsom gevorderde bedragen toegewezen. Derhalve faalt ook grief 5, waarin wordt aangevoerd dat vanwege het ten onrechte toewijzen van de vorderingen in hoofdsom van [erflater] , de buitengerechtelijke kosten en proceskosten eveneens ten onrechte zijn toegewezen.
De slotsom luidt dat alle grieven falen en dat het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd.
7.11.
Als de ook in hoger beroep in het ongelijk gestelde partij, zal [appellant] worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.

8.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het bestreden vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 19 juni 2013;
veroordeelt [appellant] in de proceskosten van het hoger beroep, welke kosten tot op heden aan de zijde van de erven [erflater] worden begroot op € 683,-- aan verschotten en op € 2.316,-- aan salaris advocaat;
verklaart dit arrest wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs T. Rothuizen-van Dijk, H.A.G. Fikkers en P.M. Arnoldus-Smit en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 15 september 2015.
griffier rolraadsheer