In deze zaak gaat het om een geschil over de WOZ-waarde van een woonhuis gelegen aan [a-straat] 15, nabij een champignonkwekerij, een paardenfokkerij en een loonwerkersbedrijf. De heffingsambtenaar had de waarde vastgesteld op € 268.000, maar de Rechtbank Limburg verlaagde deze naar € 259.000. Belanghebbende, de eigenaar van de onroerende zaak, heeft hoger beroep ingesteld en bepleit dat de waarde nog verder verlaagd moet worden naar € 221.000. De Heffingsambtenaar daarentegen handhaaft zijn eerdere waarde van € 264.000.
Tijdens de zitting op 30 juli 2015 heeft het Hof de argumenten van beide partijen gehoord. Belanghebbende stelt dat de heffingsambtenaar onvoldoende rekening heeft gehouden met de overlast van landbouwverkeer, wat de waarde van de onroerende zaak drukt. Het Hof oordeelt dat de heffingsambtenaar inderdaad niet voldoende rekening heeft gehouden met deze overlast en volgt de waardeberekening van belanghebbende. Het Hof komt tot de conclusie dat de waarde van de onroerende zaak moet worden vastgesteld op € 231.360, waarbij de waarde van de woning op € 117.000, de bijgebouwen op € 30.000 en de grond op € 84.360 wordt vastgesteld.
Het Hof verklaart het hoger beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de Rechtbank en de uitspraak van de Heffingsambtenaar, en gelast dat de Heffingsambtenaar het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 122 vergoedt. Tevens wordt de Heffingsambtenaar veroordeeld tot betaling van de proceskosten van € 1.225 aan belanghebbende.