3.6.Het voornoemde reglement van het OSV-Fonds (verder aan te halen als “het reglement”) luidt als volgt:
“Aanvraag en gebruikmaking verlof
1. Elke vakvereniging, behorende tot de CAO partijen, heeft elk jaar jegens elke onder de werkingssfeer van de CAO vallende onderneming aanspraak op een aantal dagen organisatieverlof. Dit aantal wordt jaarlijks vastgesteld door het bestuur van het OSV-Fonds, overeenkomstig artikel 65 van de CAO Openbaar Vervoer (OV) dan wel artikel 64 van de CAO Multimodaal Vervoer (MV).
2. De vakverenigingen kunnen van de toegekende aanspraak gebruik maken op door hen te bepalen wijze, binnen de kaders aangegeven in artikel 65 CAO OV en artikel 64 CAO MV. Zij kunnen een verzoek tot toekenning van een dag organisatieverlof ten behoeve van één van hun leden indienen door middel van uitgifte van een verlofbon aan het desbetreffende lid.
3. De door de vakvereniging aan het lid verstrekte verlofbon, wordt door hem met een verzoek tot verlofverlening ingediend bij de onderneming waar hij werkzaam is.
4. De verlofbonnen, die door elke betrokken vakvereniging worden uitgegeven, dienen te voldoen aan door het bestuur van het OSV-Fonds te stellen eisen. In elk geval dienen zij te zijn genummerd, gedateerd en voorzien van een geldigheidsdatum. De bonnen vertegenwoordigen in het kader van de verrekening van het verlof een geldwaarde, die jaarlijks door het bestuur van het OSV-Fonds wordt vastgesteld.
(Voor 2007 is de geldwaarde vastgesteld op € 109,57)
5. Het vakbondslid, dat in aanmerking wenst te komen voor organisatieverlof, vraagt op de in de onderneming gebruikelijke wijze organisatieverlof aan. Indien het bedrijf het verlof toekent, levert het vakbondslid de verlofbon in. De onderneming bewaart de ontvangen bon als bewijs van verlofverstrekking. Indien het verlof op grond van het dienstbelang wordt afgewezen, dan behoudt het vakbondslid de verlofbon, die dan expireert na verloop van de geldigheidstermijn.
6. Indien het vakbondslid, nadat het verlof is toegestaan, bij nader inzien van het verlof geen gebruik maakt, ontvangt hij de verlofbon terug. Hij dient dit zo spoedig mogelijk aan de onderneming kenbaar te maken.
7. Indien aan het vakbondslid het verlof is toegekend, maar hij het organisatieverlof niet gebruikt wegens ziekte of om andere redenen, wordt de bon eveneens aan hem teruggegeven.
Registratie verlofbonnen en opgave OSV-fonds
8. De vakvereniging registreert het aantal uitgegeven bonnen en meldt dit na afloop van elk jaar aan het bestuur van het Fonds.
9. Uitsluitend de vakverenigingen behorende tot de CAO partijen kunnen verlofbonnen aanmaken en verstrekken aan hun leden, overeenkomstig een door het bestuur van het OSV Fonds goedgekeurde modelbon. Organisatieverlof wordt niet verleend dan tegen inlevering door het desbetreffende vakbondslid van een door een vakvereniging aangemaakte bon.
10. Elke onderneming verstrekt volgens een zelf vastgestelde regeling de aangevraagde dagen organisatieverlof en registreert de verstrekte dagen en de ingeleverde verlofbonnen en bewaart deze voor controledoeleinden gedurende 3 jaren. Na afloop van elk jaar doet de onderneming aan het bestuur van het Fonds opgave van het aantal ingenomen verlofbonnen.
Vaststelling van de aanspraken op organisatieverlof
11. Elke vakvereniging doet in december van het lopende jaar (jaar N) aan het bestuur van het Fonds opgave, voorzien van een accountantsverklaring, van het aantal leden van die vereniging binnen de bedrijfstak Openbaar Vervoer en Multimodaal Vervoer.
12. Elke onderneming doet in januari van het daaropvolgende jaar (jaar N+1) opgave van het aantal onder de CAO OV en de CAO MV vallende personeelsleden per 1 januari van dat jaar (jaar N+1).
13. Op basis van de hiervoor vermelde opgaven worden door de penningmeester van het Fonds de aanspraken op organisatieverlof per onderneming en per vakvereniging berekend en voorgelegd aan het bestuur van het Fonds. De penningmeester doet dit door op basis van de opgave van de vakverenigingen de totale aanspraak per vakvereniging voor dat jaar te berekenen en dit totaal over de ondernemingen te verdelen naar rato van het aantal daar in dienst zijnde personeelsleden.
14. Het bestuur van het Fonds stelt op basis van het voorstel van de penningmeester en de overige verkregen informatie het recht op het organisatieverlof per bedrijf per vakvereniging vast en maakt dit daarna zo snel mogelijk bekend aan de bedrijven en de vakverenigingen.
15. Tegen de vaststelling van de aanspraken per onderneming is bezwaar mogelijk bij het bestuur van het Fonds.
Verrekening verlofrechten
16. Na afloop van elk kalenderjaar stelt het bestuur van het Fonds op basis van de ontvangen opgaven (aantal geregistreerde verlofbonnen) vast hoeveel organisatieverlof per bedrijf en per vakvereniging is genoten en vergelijkt dit met de vastgestelde aanspraken voor dat jaar.
17. Indien door een onderneming aan een vakvereniging minder verlofdagen zijn verstrekt dan waarop die vakvereniging aanspraak had, ontstaat voor het verschil een schuld aan het Fonds.
18. Indien door een onderneming aan een vakvereniging meer verlofdagen zijn verstrekt dan waarop die vakvereniging aanspraak had, ontstaat voor het verschil een vordering op het Fonds.
19. De grootte van de onder 17 en 18 bedoelde schuld of vordering wordt als volgt berekend: er wordt aan elke onderneming een bedrag in rekening gebracht dan wel vergoed, dat wordt vastgesteld door het aantal dagen te vermenigvuldigen met de geldswaarde bedoeld onder 4.
Deze geldswaarde komt overeen met het dagloon behorende bij het maximum van de
chauffeursloonschaal in de CAO OV, gemiddeld over het jaar waarin de verlofverstrekking heeft plaatsgevonden. Het bedrag wordt door de penningmeester per onderneming en per vakvereniging berekend en voorgelegd aan het bestuur.
20. Na goedkeuring door het bestuur wordt aan elke onderneming een (credit) nota verzonden voor het berekende bedrag.
21. De verrekening van het organisatieverlof vindt uitsluitend plaats op basis van de
verantwoording door elke onderneming van de volledig en correct ingevulde verlofbonnen. Indien een onderneming bezwaar maakt tegen de onder 19 bedoelde (credit)nota zal de penningmeester dit toetsen aan de hand van controle van de onderneming voor dit doel in bewaring gehouden verlofbonnen. Hij rapporteert daarover aan het bestuur van het Fonds.
Bijdrage OSV-fonds
22. Elke onderneming doet in januari van jaar N + 1 aan het bestuur van het Fonds opgave van de loonsom over het jaar N ten behoeve van de vaststelling van de jaarlijkse bijdrage aan het Fonds.
23. De penningmeester stelt de bijdrage aan het Fonds per onderneming vast en verzendt de facturen, zo mogelijk met vermelding van de internationale solidariteitsbijdrage.
24. De vakverenigingen dienen jaarlijks een verklaring in over de besteding der middelen in het voorafgaande jaar.
25. Indien in een CAO in enig jaar afspraken zijn gemaakt over een bijdrage van de werkgevers aan kosten van vakverenigingen in het kader van internationale solidariteit, zal het fonds het bijbehorende bedrag over dat jaar innen bij de ondernemingen en verdelen onder de rechthebbende vakverenigingen. Bij de inning van de gelden wordt de sleutel toegepast, die voor dat jaar wordt berekend voor de vaststelling van de aanspraken op organisatieverlof (is aantallen personeelsleden).”
3.7.1.Het hof is van oordeel dat de hiervoor geciteerde bepalingen als volgt dienen te worden verstaan. Daarbij neemt het hof mee dat, zoals partijen bij gelegenheid van het gehouden pleidooi hebben bevestigd, Veolia in beginsel niet weet wie van haar werknemers is aangesloten bij één van de betrokken vakverenigingen en de betrokken vakverenigingen in beginsel niet weten bij welke werkgever hun leden werkzaam zijn. Voorts hebben partijen bij gelegenheid van het gehouden pleidooi bevestigd dat het OSV-fonds in beginsel aan de werkgevers de uren vergoedt gedurende welke werknemers organisatieverlof genieten en dat de bijdrage waar in de artikelen 22 tot en met 25 van het reglement sprake van is, los staat van de vergoeding van verlofuren. Deze bijdrage dient ter dekking van de kosten van het fonds en andere algemene vakbondskosten.
3.7.2.Artikel 65 cao kent in lid 1, tweede volzin, aan de vakverenigingen een aantal verlofdagen toe van twee per 10 vakverenigingsleden. Voor de vaststelling van de omvang van de verlofaanspraak kent het reglement een procedure die is neergelegd in de artikelen 11 tot en met 15, hiervoor aangehaald. Van belang is daarbij dat het bestuur van het OSV-fonds op voorstel van de penningmeester volgens de gegeven procedure “het recht op het organisatieverlof per bedrijf per vakvereniging” vaststelt (artikel 14 reglement).
3.7.3.Artikel 65, lid 2 cao betreft het geval waarin in een bedrijf meer dagen worden opgenomen dan waarop krachtens de daaraan voorafgaande bepaling recht bestaat. In deze bepaling wordt verwezen naar een “recht” dat kan worden ontleend aan de daaraan voorafgaande bepaling: ten hoogste 2 dagen per 10 vakverenigingsleden. Voor zover in deze bepaling sprake is van “ten hoogste” zien deze woorden naar het oordeel van het hof op de maximale aanspraak op organisatieverlof voor de gehele sector. Het kan bij de vaststelling van de aanspraak op organisatieverlof niet gaan om een concrete vaststelling van de verlofaanspraak in een bepaalde onderneming op basis van het werkelijk aantal leden van de vakverenigingen per onderneming. Hiervoor is al overwogen dat de ondernemingen in beginsel niet weten wie van hun werknemers lid zijn van een vakvereniging en de vakverenigingen in beginsel niet weten wie van hun leden bij welke werkgever in dienst is. Een concrete verlofaanspraak op basis van het daadwerkelijk aantal vakverenigingsleden per onderneming laat zich dus niet berekenen. Om die reden is aan de daadwerkelijke organisatiegraad per onderneming voorbij gegaan en wordt in het reglement een verlofaanspraak bepaald op basis van de procedure van de artikelen 11 tot en met 15 van het reglement.
3.7.4.Het voorgaande betekent dat de woorden “krachtens bovenstaande bepaling recht bestaat”, in artikel 65, lid 2 cao naar het voorshandse oordeel van het hof niet anders kan worden gelezen dan als een verwijzing naar artikel 65, lid 1 cao in verband gelezen met de artikelen 11 tot en met 15 van het reglement. Dat geldt temeer nu ook in lid 3 van artikel 65 cao wordt bepaald dat het bestuur van het OSV-fonds jaarlijks het aantal verlofdagen “per werkgever per vakvereniging” vaststelt. Dit correspondeert met het bepaalde in artikel 14 van het reglement.
3.7.5.Ingevolge artikel 1 van het reglement heeft de vakvereniging jegens elke onderneming die onder de werkingssfeer van de cao valt aanspraak op “een aantal dagen organisatieverlof” dat jaarlijks wordt vastgesteld door het bestuur van het OSV-fonds. Dit kan niet anders worden gelezen dan als een verwijzing naar het recht dat op grond van artikel 14 reglement is vastgesteld en medegedeeld aan de bedrijven en vakverenigingen. Het opnemen van de woorden “op een aantal dagen” in de eerste volzin van artikel 1 reglement zou zinloos zijn, wanneer het de bedoeling van cao-partijen zou zijn geweest om slechts jaarlijks een maximale verlofaanspraak voor de hele sector vast te stellen, die de vakverenigingen vervolgens naar believen en zonder enige beperking zouden kunnen claimen bij elk der werkgevers op wie de cao van toepassing is. Artikel 2 van het reglement spreekt in dat verband van een (aan de vakvereniging) “toegekende aanspraak”. Dat betreft ingevolge de artikelen 13 en artikel 14 reglement een recht dat wordt vastgesteld “per bedrijf per vakvereniging”.