ECLI:NL:GHSHE:2015:338

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
3 februari 2015
Publicatiedatum
3 februari 2015
Zaaknummer
HD 200.155.410_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep kort geding over organisatieverlof in de cao Openbaar Vervoer

In deze zaak gaat het om een hoger beroep in kort geding dat is ingesteld door Veolia Transport Nederland Openbaar Vervoer B.V. en andere Veolia-ondernemingen tegen de Federatie Nederlandse Vakbeweging (FNV). De kern van het geschil betreft de interpretatie van de regeling voor organisatieverlof zoals vastgelegd in artikel 65 en bijlage 32 van de cao voor het Openbaar Vervoer. De vraag is of een werkgever verplicht is om organisatieverlof toe te staan, ook wanneer het quotum dat door het bestuur van het OSV-fonds voor dat jaar is vastgesteld, is verbruikt. Het Gerechtshof 's-Hertogenbosch heeft op 3 februari 2015 uitspraak gedaan in deze zaak. Het hof oordeelt dat de vakverenigingen recht hebben op organisatieverlof, maar dat dit recht per onderneming is begrensd door het aantal dagen dat door het OSV-fonds is vastgesteld. Het hof concludeert dat de FNV niet kan afdwingen dat Veolia meer organisatieverlof verleent dan het vastgestelde quotum. De vorderingen van de FNV worden afgewezen, en het hof vernietigt het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarbij FNV in het ongelijk wordt gesteld en in de proceskosten wordt veroordeeld.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer HD 200.155.410/01
arrest van 3 februari 2015
in de zaak van

1.Veolia Transport Nederland Openbaar Vervoer B.V.,gevestigd te [vestigingsplaats],

2.
Veolia Transport Limburg B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
3.
Veolia Transport Limburg Personeelsvoorziening B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
4.
Stadsbus Groep Maastricht N.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
5.
Veolia Transport Brabant N.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats]
6.
Personeelsvoorziening Brabants Busvervoer B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
7.
Veolia Transport Rail B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
appellanten,
hierna: Veolia,
advocaat: mr. R.J.C. Brouwer te Venlo,
tegen
de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid Federatie Nederlandse Vakbeweging, als rechtsopvolger van de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid FNV Bondgenoten,
gevestigd te [vestigingsplaats],
geïntimeerde,
hierna: FNV,
advocaat: mr. M.J.M. Postma te Utrecht,
op het bij exploot van dagvaarding van 28 augustus 2014 ingeleide hoger beroep van het vonnis in kort geding van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, team kanton Breda, van 18 augustus 2014, gewezen tussen Veolia als gedaagden en FNV Bondgenoten zijnde de rechtsvoorganger van FNV, als eiseres.

1.Het geding in eerste aanleg (zaaknummer 3135660 VV EXPL 14-76)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2. Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep;
  • de memorie van grieven;
  • de memorie van antwoord met drie producties;
  • het op 14 januari 2015 gehouden pleidooi, waarbij partijen pleitnotities hebben overgelegd.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

3.1.
Het hof verwijst voor de formulering van de grieven naar de inhoud van de memorie van grieven. Het hof zal de grieven gezamenlijk behandelen, nu zij kennelijk beogen om de zaak in volle omvang opnieuw aan het oordeel van het hof voor te leggen. Het gaat in deze zaak om het volgende.
3.1.1.
Vereniging Werkgevers Openbaar Vervoer enerzijds en FNV en CNV Vakmensen anderzijds hebben een collectieve arbeidsovereenkomst gesloten voor het openbaar vervoer (hierna: de cao) voor de periode van 1 januari 2013 tot en met 31 december 2013, welke geldigheidsduur ingevolge het bepaalde in art. 2 lid 2 en lid 3 van de cao, met één jaar is verlengd.
3.1.2.
Veolia is lid van de Vereniging Werkgevers Openbaar Vervoer. Veolia verricht (onder meer) openbaar vervoer zoals bedoeld in de Wet Personenvervoer en valt onder de werkingssfeer van de cao.
3.1.3.
De cao voorziet in zogenaamd organisatieverlof. Organisatieverlof is een faciliteit, die werknemers die tevens kaderlid zijn van FNV (of CNV Vakmensen), de mogelijkheid biedt om verlof op te nemen teneinde deel te nemen aan vakbondsactiviteiten (vergaderingen, scholingen, etc.). Het recht op organisatieverlof komt toe aan FNV en CNV Vakmensen, die dit ten behoeve van hun leden kunnen aanwenden. De Stichting Organisatie, Scholing- en Vormingsfonds (hierna: het OSV-fonds) is belast met de uitvoering en administratie van het organisatieverlof. Het OSV-fonds administreert de OSV-rechten en het verbruik daarvan aan de hand van een bonnensysteem. Het OSV-fonds beheert de door de werkgevers verstrekte financiële bijdragen aan het fonds, alsmede de uitgaven aan die werkgevers in verband met de verzilvering van de bonnen.
3.2.
Tussen Veolia en FNV is een geschil ontstaan over de reikwijdte van het recht van FNV op het organisatieverlof. Kern van het geschil is de vraag of het recht op organisatieverlof voor kaderleden van de vakverenigingen in beginsel beperkt is door het aantal dagen dat het bestuur van het OSV-fonds per onderneming heeft vastgesteld (standpunt Veolia) of dat de beperking van het verlof tot twee dagen per 10 leden van de vakverenigingen slechts geldt voor de gehele sector, zodat de vakverenigingen de vrijheid hebben om zelf te bepalen op hoeveel verlof zij bij welke onderneming aanspraak kunnen maken, zodat een onderneming (behoudens bij zwaarwegend dienstbelang) een aanvraag voor organisatieverlof niet mag weigeren, zo lang het quotum voor de gehele sector niet is opgebruikt.
3.3.
Nu deze procedure een kort geding betreft, is het hof evenals de kantonrechter van oordeel dat bij de beoordeling van de vorderingen van FNV vooropgesteld dient te worden, dat voor toewijzing van een voorlopige voorziening alleen dan aanleiding is, indien op grond van de gebleken feiten en omstandigheden aannemelijk is dat deze vorderingen in een bodemprocedure zullen worden toegewezen (rov. 3.6). Dat is ook het uitgangspunt in hoger beroep.
3.4.
De kantonrechter heeft overwogen dat, nu het gaat om de uitleg van de cao, de maatstaf voor de beoordeling van het geschil de zogenaamde CAO-norm is. Deze norm komt er in de kern op neer dat de bewoordingen van de cao-bepaling(en), gelezen in het licht van de gehele tekst alsmede de toelichting daarop, van doorslaggevende betekenis zijn, en dat de cao-bepaling(en) naar objectieve maatstaven moet(en) worden uitgelegd, waarbij onder andere ook acht kan worden geslagen op de aannemelijkheid van de rechtsgevolgen waartoe de op zichzelf mogelijke tekstinterpretaties zouden leiden. Ook het hof zal uitgaan van deze maatstaf die (terecht) niet met grieven is bestreden.
3.5.
Partijen hebben niet de gehele tekst van de cao in het geding gebracht. Zij hebben bij gelegenheid van het pleidooi verklaard dat de tekst van de cao, behoudens de hierna te citeren bepalingen, geen aanknopingspunten biedt voor de ene of de andere uitleg. Beide partijen zijn van mening dat het hof bij de beoordeling van de uitleg kan volstaan met de tekst van artikel 65 van de cao en de tekst van bijlage 32 bij de cao (Reglement OSV-fonds), welke bijlage onderdeel van de cao uitmaakt.
Artikel 65 van de cao heeft betrekking op het organisatieverlof. De bepaling luidt als volgt:
“1. Voor zover het binnen de arbeidstijd noodzakelijk is wordt afwezigheid met behoud van salaris toegestaan voor het verrichten van werkzaamheden ten behoeve van een vakvereniging en voor het door de vakvereniging
georganiseerde vormings- en scholingswerk en wel in de volgende mate.
Het hoofdbestuur van de desbetreffende vakvereniging kan per verlofjaar ten hoogste 2 dagen verlof per 10 vakverenigingsleden - naar boven afgerond op tientallen - op wie deze overeenkomst van toepassing is, aanvragen ten behoeve van de leden die het met genoemde werkzaamheden wenst te belasten.
2. Indien in een bedrijf meer dagen worden opgenomen dan waarop krachtens
bovenstaande bepaling recht bestaat, kan dat teveel via het OSV-fonds worden gecompenseerd met dagen die in een ander bedrijf niet zijn opgenomen, hoewel daar recht op bestond. Uit het OSV-fonds zal aan de bedrijven waar teveel dagen zijn opgenomen door het bestuur een vastgestelde vergoeding per dag worden betaald, terwijl aan bedrijven waar minder dan het maximum aantal dagen is opgenomen, voor elke dag eenzelfde bedrag in rekening zal worden gebracht. Het bestuur van het OSV-fonds zal voor de uitvoering van deze bepaling een regeling opstellen, die de goedkeuring behoeft van partijen. In bijlage 32 is het reglement van het OSV-Fonds hierbij opgenomen.
3. a. Het hoofdbestuur van elke vakvereniging toont bij aanvang van elk verlofjaar ten genoegen van het bestuur van het OSV-fonds aan hoe groot het aantal verenigingsleden als bovenbedoeld per 1 december van het voorafgaande jaar was.
b. Elke werkgever toont bij aanvang van elk verlofjaar ten genoegen van het bestuur van het OSV-fonds aan hoeveel personeelsleden bij hem in dienst zijn op 1 januari van dat jaar.
c. Het bestuur van het OSV-fonds stelt jaarlijks op basis van de gegevens bedoeld in het 1e en 2e lid en eventueel aanvullende informatie, het aantal verlofdagen per werkgever per vakvereniging vast en deelt dit z.s.m. mede aan elke betrokken werkgever en elke vakvereniging.
4. De in dit artikel bedoelde afwezigheid wordt niet toegestaan als het dienstbelang zich daartegen verzet. Indien op grond van dit lid een verzoek om organisatieverlof wordt afgewezen, wordt aan betrokkene onverwijld de reden van de afwijzing medegedeeld.
5. Het organisatieverlof, zoals bedoeld in lid 1, kan in hele of halve dagen worden opgenomen. Het opnemen van halve dagen organisatieverlof voor rijdend personeel is echter alleen toegestaan indien en voor zover de dienst op een zodanig tijdstip wordt beëindigd, dan wel kan worden aangevangen, dat nog een volledige ochtend- of middagspits kan worden gereden en mits het niet leidt tot extra inzet van personeel.”
3.6.
Het voornoemde reglement van het OSV-Fonds (verder aan te halen als “het reglement”) luidt als volgt:
Aanvraag en gebruikmaking verlof
1. Elke vakvereniging, behorende tot de CAO partijen, heeft elk jaar jegens elke onder de werkingssfeer van de CAO vallende onderneming aanspraak op een aantal dagen organisatieverlof. Dit aantal wordt jaarlijks vastgesteld door het bestuur van het OSV-Fonds, overeenkomstig artikel 65 van de CAO Openbaar Vervoer (OV) dan wel artikel 64 van de CAO Multimodaal Vervoer (MV).
2. De vakverenigingen kunnen van de toegekende aanspraak gebruik maken op door hen te bepalen wijze, binnen de kaders aangegeven in artikel 65 CAO OV en artikel 64 CAO MV. Zij kunnen een verzoek tot toekenning van een dag organisatieverlof ten behoeve van één van hun leden indienen door middel van uitgifte van een verlofbon aan het desbetreffende lid.
3. De door de vakvereniging aan het lid verstrekte verlofbon, wordt door hem met een verzoek tot verlofverlening ingediend bij de onderneming waar hij werkzaam is.
4. De verlofbonnen, die door elke betrokken vakvereniging worden uitgegeven, dienen te voldoen aan door het bestuur van het OSV-Fonds te stellen eisen. In elk geval dienen zij te zijn genummerd, gedateerd en voorzien van een geldigheidsdatum. De bonnen vertegenwoordigen in het kader van de verrekening van het verlof een geldwaarde, die jaarlijks door het bestuur van het OSV-Fonds wordt vastgesteld.
(Voor 2007 is de geldwaarde vastgesteld op € 109,57)
5. Het vakbondslid, dat in aanmerking wenst te komen voor organisatieverlof, vraagt op de in de onderneming gebruikelijke wijze organisatieverlof aan. Indien het bedrijf het verlof toekent, levert het vakbondslid de verlofbon in. De onderneming bewaart de ontvangen bon als bewijs van verlofverstrekking. Indien het verlof op grond van het dienstbelang wordt afgewezen, dan behoudt het vakbondslid de verlofbon, die dan expireert na verloop van de geldigheidstermijn.
6. Indien het vakbondslid, nadat het verlof is toegestaan, bij nader inzien van het verlof geen gebruik maakt, ontvangt hij de verlofbon terug. Hij dient dit zo spoedig mogelijk aan de onderneming kenbaar te maken.
7. Indien aan het vakbondslid het verlof is toegekend, maar hij het organisatieverlof niet gebruikt wegens ziekte of om andere redenen, wordt de bon eveneens aan hem teruggegeven.
Registratie verlofbonnen en opgave OSV-fonds
8. De vakvereniging registreert het aantal uitgegeven bonnen en meldt dit na afloop van elk jaar aan het bestuur van het Fonds.
9. Uitsluitend de vakverenigingen behorende tot de CAO partijen kunnen verlofbonnen aanmaken en verstrekken aan hun leden, overeenkomstig een door het bestuur van het OSV Fonds goedgekeurde modelbon. Organisatieverlof wordt niet verleend dan tegen inlevering door het desbetreffende vakbondslid van een door een vakvereniging aangemaakte bon.
10. Elke onderneming verstrekt volgens een zelf vastgestelde regeling de aangevraagde dagen organisatieverlof en registreert de verstrekte dagen en de ingeleverde verlofbonnen en bewaart deze voor controledoeleinden gedurende 3 jaren. Na afloop van elk jaar doet de onderneming aan het bestuur van het Fonds opgave van het aantal ingenomen verlofbonnen.
Vaststelling van de aanspraken op organisatieverlof
11. Elke vakvereniging doet in december van het lopende jaar (jaar N) aan het bestuur van het Fonds opgave, voorzien van een accountantsverklaring, van het aantal leden van die vereniging binnen de bedrijfstak Openbaar Vervoer en Multimodaal Vervoer.
12. Elke onderneming doet in januari van het daaropvolgende jaar (jaar N+1) opgave van het aantal onder de CAO OV en de CAO MV vallende personeelsleden per 1 januari van dat jaar (jaar N+1).
13. Op basis van de hiervoor vermelde opgaven worden door de penningmeester van het Fonds de aanspraken op organisatieverlof per onderneming en per vakvereniging berekend en voorgelegd aan het bestuur van het Fonds. De penningmeester doet dit door op basis van de opgave van de vakverenigingen de totale aanspraak per vakvereniging voor dat jaar te berekenen en dit totaal over de ondernemingen te verdelen naar rato van het aantal daar in dienst zijnde personeelsleden.
14. Het bestuur van het Fonds stelt op basis van het voorstel van de penningmeester en de overige verkregen informatie het recht op het organisatieverlof per bedrijf per vakvereniging vast en maakt dit daarna zo snel mogelijk bekend aan de bedrijven en de vakverenigingen.
15. Tegen de vaststelling van de aanspraken per onderneming is bezwaar mogelijk bij het bestuur van het Fonds.
Verrekening verlofrechten
16. Na afloop van elk kalenderjaar stelt het bestuur van het Fonds op basis van de ontvangen opgaven (aantal geregistreerde verlofbonnen) vast hoeveel organisatieverlof per bedrijf en per vakvereniging is genoten en vergelijkt dit met de vastgestelde aanspraken voor dat jaar.
17. Indien door een onderneming aan een vakvereniging minder verlofdagen zijn verstrekt dan waarop die vakvereniging aanspraak had, ontstaat voor het verschil een schuld aan het Fonds.
18. Indien door een onderneming aan een vakvereniging meer verlofdagen zijn verstrekt dan waarop die vakvereniging aanspraak had, ontstaat voor het verschil een vordering op het Fonds.
19. De grootte van de onder 17 en 18 bedoelde schuld of vordering wordt als volgt berekend: er wordt aan elke onderneming een bedrag in rekening gebracht dan wel vergoed, dat wordt vastgesteld door het aantal dagen te vermenigvuldigen met de geldswaarde bedoeld onder 4.
Deze geldswaarde komt overeen met het dagloon behorende bij het maximum van de
chauffeursloonschaal in de CAO OV, gemiddeld over het jaar waarin de verlofverstrekking heeft plaatsgevonden. Het bedrag wordt door de penningmeester per onderneming en per vakvereniging berekend en voorgelegd aan het bestuur.
20. Na goedkeuring door het bestuur wordt aan elke onderneming een (credit) nota verzonden voor het berekende bedrag.
21. De verrekening van het organisatieverlof vindt uitsluitend plaats op basis van de
verantwoording door elke onderneming van de volledig en correct ingevulde verlofbonnen. Indien een onderneming bezwaar maakt tegen de onder 19 bedoelde (credit)nota zal de penningmeester dit toetsen aan de hand van controle van de onderneming voor dit doel in bewaring gehouden verlofbonnen. Hij rapporteert daarover aan het bestuur van het Fonds.
Bijdrage OSV-fonds
22. Elke onderneming doet in januari van jaar N + 1 aan het bestuur van het Fonds opgave van de loonsom over het jaar N ten behoeve van de vaststelling van de jaarlijkse bijdrage aan het Fonds.
23. De penningmeester stelt de bijdrage aan het Fonds per onderneming vast en verzendt de facturen, zo mogelijk met vermelding van de internationale solidariteitsbijdrage.
24. De vakverenigingen dienen jaarlijks een verklaring in over de besteding der middelen in het voorafgaande jaar.
25. Indien in een CAO in enig jaar afspraken zijn gemaakt over een bijdrage van de werkgevers aan kosten van vakverenigingen in het kader van internationale solidariteit, zal het fonds het bijbehorende bedrag over dat jaar innen bij de ondernemingen en verdelen onder de rechthebbende vakverenigingen. Bij de inning van de gelden wordt de sleutel toegepast, die voor dat jaar wordt berekend voor de vaststelling van de aanspraken op organisatieverlof (is aantallen personeelsleden).”
3.7.1.
Het hof is van oordeel dat de hiervoor geciteerde bepalingen als volgt dienen te worden verstaan. Daarbij neemt het hof mee dat, zoals partijen bij gelegenheid van het gehouden pleidooi hebben bevestigd, Veolia in beginsel niet weet wie van haar werknemers is aangesloten bij één van de betrokken vakverenigingen en de betrokken vakverenigingen in beginsel niet weten bij welke werkgever hun leden werkzaam zijn. Voorts hebben partijen bij gelegenheid van het gehouden pleidooi bevestigd dat het OSV-fonds in beginsel aan de werkgevers de uren vergoedt gedurende welke werknemers organisatieverlof genieten en dat de bijdrage waar in de artikelen 22 tot en met 25 van het reglement sprake van is, los staat van de vergoeding van verlofuren. Deze bijdrage dient ter dekking van de kosten van het fonds en andere algemene vakbondskosten.
3.7.2.
Artikel 65 cao kent in lid 1, tweede volzin, aan de vakverenigingen een aantal verlofdagen toe van twee per 10 vakverenigingsleden. Voor de vaststelling van de omvang van de verlofaanspraak kent het reglement een procedure die is neergelegd in de artikelen 11 tot en met 15, hiervoor aangehaald. Van belang is daarbij dat het bestuur van het OSV-fonds op voorstel van de penningmeester volgens de gegeven procedure “het recht op het organisatieverlof per bedrijf per vakvereniging” vaststelt (artikel 14 reglement).
3.7.3.
Artikel 65, lid 2 cao betreft het geval waarin in een bedrijf meer dagen worden opgenomen dan waarop krachtens de daaraan voorafgaande bepaling recht bestaat. In deze bepaling wordt verwezen naar een “recht” dat kan worden ontleend aan de daaraan voorafgaande bepaling: ten hoogste 2 dagen per 10 vakverenigingsleden. Voor zover in deze bepaling sprake is van “ten hoogste” zien deze woorden naar het oordeel van het hof op de maximale aanspraak op organisatieverlof voor de gehele sector. Het kan bij de vaststelling van de aanspraak op organisatieverlof niet gaan om een concrete vaststelling van de verlofaanspraak in een bepaalde onderneming op basis van het werkelijk aantal leden van de vakverenigingen per onderneming. Hiervoor is al overwogen dat de ondernemingen in beginsel niet weten wie van hun werknemers lid zijn van een vakvereniging en de vakverenigingen in beginsel niet weten wie van hun leden bij welke werkgever in dienst is. Een concrete verlofaanspraak op basis van het daadwerkelijk aantal vakverenigingsleden per onderneming laat zich dus niet berekenen. Om die reden is aan de daadwerkelijke organisatiegraad per onderneming voorbij gegaan en wordt in het reglement een verlofaanspraak bepaald op basis van de procedure van de artikelen 11 tot en met 15 van het reglement.
3.7.4.
Het voorgaande betekent dat de woorden “krachtens bovenstaande bepaling recht bestaat”, in artikel 65, lid 2 cao naar het voorshandse oordeel van het hof niet anders kan worden gelezen dan als een verwijzing naar artikel 65, lid 1 cao in verband gelezen met de artikelen 11 tot en met 15 van het reglement. Dat geldt temeer nu ook in lid 3 van artikel 65 cao wordt bepaald dat het bestuur van het OSV-fonds jaarlijks het aantal verlofdagen “per werkgever per vakvereniging” vaststelt. Dit correspondeert met het bepaalde in artikel 14 van het reglement.
3.7.5.
Ingevolge artikel 1 van het reglement heeft de vakvereniging jegens elke onderneming die onder de werkingssfeer van de cao valt aanspraak op “een aantal dagen organisatieverlof” dat jaarlijks wordt vastgesteld door het bestuur van het OSV-fonds. Dit kan niet anders worden gelezen dan als een verwijzing naar het recht dat op grond van artikel 14 reglement is vastgesteld en medegedeeld aan de bedrijven en vakverenigingen. Het opnemen van de woorden “op een aantal dagen” in de eerste volzin van artikel 1 reglement zou zinloos zijn, wanneer het de bedoeling van cao-partijen zou zijn geweest om slechts jaarlijks een maximale verlofaanspraak voor de hele sector vast te stellen, die de vakverenigingen vervolgens naar believen en zonder enige beperking zouden kunnen claimen bij elk der werkgevers op wie de cao van toepassing is. Artikel 2 van het reglement spreekt in dat verband van een (aan de vakvereniging) “toegekende aanspraak”. Dat betreft ingevolge de artikelen 13 en artikel 14 reglement een recht dat wordt vastgesteld “per bedrijf per vakvereniging”.
3.8.
De omstandigheid dat artikel 65 cao en het reglement een compensatieregeling kennen voor het geval dat in een bedrijf meer dagen worden opgenomen dan waarop recht bestaat, doet aan het voorgaande niet aan af. Uit de bewoordingen van artikel 65, lid 2 cao volgt dat de cao rekening houdt met de omstandigheid dat een werkgever meer verlof toestaat dan waar recht op bestaat. Voor zover een werkgever meer verlof geeft, volgt uit de bewoordingen echter niet dat op het meerdere recht bestaat. Dat betreft dan verlof dat boven een bestaande aanspraak is verleend, dus uit coulance, zonder dat dat door de vakvereniging op grond van de aan haar toegekende aanspraak (en dus ter naleving van de cao) kon en kan worden afgedwongen. Anders gezegd: de
mogelijkheiddat een onderneming meer dagen laat opnemen, geeft op zich nog geen
rechtop meer dagen. Uit de omstandigheid dat met deze mogelijkheid rekening is gehouden, kan naar het voorshandse oordeel van het hof niet worden afgeleid dat het fonds is bedoeld als een ‘vereveningsfonds’ omdat een recht zou bestaan op organisatieverlof voor de gehele sector ongeacht het aantal dagen per bedrijf. FNV gaat met haar stelling dat de vereveningsoperatie overbodig is in de door Veolia gegeven uitleg van artikel 65 van de cao, eraan voorbij dat de mogelijkheid bestaat dat ook nadat het vastgesteld aantal verlofdagen is benut meer verlof wordt toegestaan dan waarop op grond van artikel 65 cao recht bestaat. FNV ziet er met deze stelling voorts aan voorbij dat het ook mogelijk is dat zij minder organisatieverlof opneemt dan waarop zij recht heeft. Ook in die situatie is een verevening niet overbodig en is het dus nodig dat er een fonds bestaat om dat in geld te compenseren.
3.9.
Het hof komt op grond van hetgeen hiervoor is overwogen vooralsnog tot het oordeel dat artikel 65 cao in combinatie met het reglement aldus moet worden uitgelegd dat de vakverenigingen een recht op organisatieverlof hebben dat per onderneming wordt begrensd door het aantal dagen dat is vastgesteld door het bestuur van het OSV-fonds. Dat hoeft er niet aan in de weg te staan dat werkgevers meer verlof verlenen dan waarop de vakverenigingen jegens hen op grond van de vaststelling door het bestuur van het OSV-fonds aanspraak kunnen maken, maar de weigering om meer verlof te verlenen dan vastgesteld door het bestuur van het OSV-fonds levert geen schending van artikel 65 cao of het reglement op. De FNV kan dan ook in rechte van Veolia niet met een beroep op artikel 65 cao afdwingen dat zij meer organisatieverlof verleent dan waartoe zij op grond van de vaststelling door het bestuur van het OSV-fonds gehouden is.
3.10.
De FNV heeft nog gewezen op de omstandigheid dat artikel 65, lid 4 een bepaling kent ter beperking van de mogelijkheid voor een werkgever om verlof te weigeren. Dat doet aan het voorgaande echter niet af. Lid 4 van artikel 65 cao verwijst naar “de in dit artikel bedoelde afwezigheid”. Dat betekent dat het lid ziet op het organisatieverlof dat op grond van artikel 65 cao en het reglement aan de vakverenigingen is toegekend, derhalve het verlof voor zover daar volgens de quotering van het bestuur van het OSV-fonds aanspraak op bestaat. Het staat werknemers en vakverenigingen uiteraard vrij om, nadat hun quotum binnen een onderneming is verbruikt, toch om meer verlof te vragen voor vakbondsactiviteiten. Wanneer zij dat doen, is op de beoordeling van die verlofaanvraag door de onderneming de verzwaarde afwijzingsgrond van artikel 65, lid 4 cao niet van toepassing en behoeft de term “dienstbelang”, waar tussen partijen ook verschil van mening over bestaat, geen verdere uitleg.
3.11.1
Wanneer dan ten slotte wordt bezien tot welke consequenties de verschillende interpretaties van de verlofregeling leiden, stelt het hof vast dat de door FNV verdedigde interpretatie van artikel 65 cao en het reglement theoretisch tot gevolg zou kunnen hebben dat de vakverenigingen het volledige quotum aan organisatieverlof voor de hele sector ten laste van één werkgever zouden kunnen brengen. Het hof acht een dergelijke mogelijkheid niet alleen hoogst onredelijk, maar ook in strijd met de gedachte die lijkt te zijn neergelegd in de wijze waarop het bestuur van het OSV-fonds de verlofaanspraak verdeelt. Die verdeling beoogt immers om de belasting met uitval van werknemers wegens organisatieverlof naar rato van het aantal werknemers over de werkgevers te verdelen (artikel 13 reglement). De compensatieregeling alleen is daartoe niet voldoende, nu Veolia onweersproken heeft gesteld dat de vergoeding uit dit fonds voor de verleende verlofdagen niet kostendekkend is. Ook de consequenties van de verschillende interpretaties van artikel 65 cao geven dan vooralsnog eerder aanleiding om de interpretatie van Veolia voor juist te houden dan om de interpretatie van FNV te volgen.
3.11.2.
FNV heeft als mogelijke consequentie van de hiervoor besproken uitleg erop gewezen dat in dat geval de werkgever de mogelijkheid heeft om invloed te hebben op wie met haar praat over arbeidsvoorwaarden of arbeidsomstandigheden, en zelfs dat in het geheel geen vakbondsleden kunnen worden ingezet in tijden dat dit noodzakelijk is. Deze mogelijke consequentie kan FNV zelf voorkomen door prudent van haar recht op organisatieverlof gebruik te maken, door haar organisatieverlof te reserveren voor tijden dat de inzet van haar vakbondsleden echt nodig zal zijn. Bovendien hoeft dit gevolg op zich niet aan een uitleg van artikel 65 cao en het reglement zoals in r.o. 3.9 gegeven in de weg te staan.
3.12.
De vorderingen van FNV berusten op de stellingname dat uit het bepaalde in artikel 65 cao voortvloeit dat het onder het overleggen van een verlofbon aangevraagde en nog aan te vragen organisatieverlof moet worden verleend, omdat daar op grond van het bepaalde in artikel 65 cao aanspraak op bestaat, ook indien het ten laste van Veolia vastgestelde quotum is benut. Uit hetgeen hiervoor in r.o. 3.9 is overwogen vloeit voort dat FNV niet met een beroep op artikel 65 cao kan afdwingen dat Veolia organisatieverlof verleent, wanneer het daarvoor het bedoelde quotum is benut. Dat laat naar het voorshands oordeel van het hof echter onverlet dat mogelijk andere gronden bestaan om te oordelen dat Veolia het verlangde en wellicht nog te verlangen organisatieverlof niet kan of mag weigeren, zoals bijvoorbeeld misbruik van recht in het hiervoor in r.o. 3.11.2 geconstateerde geval. FNV heeft dergelijke gronden echter noch in eerste aanleg, noch in appel (subsidiair) aan haar vorderingen ten grondslag gelegd, zodat in dit kort geding de vraag of dergelijke gronden bestaan verder niet ter beoordeling is van het hof.
3.13.
Het voorgaande voert het hof tot de slotsom dat de grieven van Veolia, in onderling verband en samenhang gelezen, slagen, omdat in de door FNV aangevoerde onderbouwing geen grond voor toewijzing van het gevorderde kan worden gevonden, terwijl andere gronden daartoe niet zijn aangevoerd. Het vonnis waartegen het beroep is gericht kan niet in stand blijven. Dat betekent dat ook de proceskostenveroordeling in eerste aanleg niet in stand kan blijven. Voor zover de laatste grief van Veolia daartegen is gericht, slaagt ook die grief. Het hof zal het bestreden vonnis vernietigen en, opnieuw rechtdoende, beslissen als na te melden. FNV heeft daarbij zowel in eerste aanleg als in hoger beroep als de in het ongelijk gestelde partij te gelden en zal om die reden worden verwezen in de kosten van het geding, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep. De wettelijke rente over de nakosten zullen niet vanaf de achtste dag na betekening van dit arrest worden toegewezen, zoals door Veolia is verzocht, maar vanaf veertien dagen na betekening van dit arrest.

4.De uitspraak

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en in zoverre opnieuw rechtdoende;
wijst de vorderingen van FNV af;
veroordeelt FNV om al hetgeen Veolia ter uitvoering van het bestreden vonnis reeds heeft voldaan aan haar terug te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van betaling door Veolia tot aan de dag van restitutie;
veroordeelt FNV in de proceskosten, welke kosten tot op heden aan de zijde van Veolia tot de dag van deze uitspraak worden begroot op € 400,= aan salaris gemachtigde in eerste aanleg en op € 781,52 aan verschotten en € 1.788,= aan salaris advocaat in hoger beroep en voor wat betreft de nakosten op € 131,-- indien geen betekening plaatsvindt, dan wel op € 199,-- ingeval van betekening en bepaalt dat deze bedragen binnen veertien dagen na de dag van deze uitspraak moeten zijn voldaan, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf het einde van voormelde termijn tot aan de dag der voldoening;
verklaart dit arrest tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. M. van Ham, R.J.M. Cremers en R.J. Voorink en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 3 februari 2015.