ECLI:NL:GHSHE:2015:3334

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
27 augustus 2015
Publicatiedatum
27 augustus 2015
Zaaknummer
14-00044
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het hoger beroep inzake naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 27 augustus 2015 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant. De Rechtbank had op 13 november 2013 een uitspraak gedaan in een belastingzaak, waarbij een naheffingsaanslag in de motorrijtuigenbelasting was opgelegd voor het tijdvak van 18 oktober 2012 tot en met 17 januari 2013. De belanghebbende had het hoger beroepschrift gedateerd op 7 januari 2014, maar het Hof oordeelde dat dit niet tijdig was ingediend. De termijn voor het indienen van het hoger beroepschrift eindigde op 7 januari 2014, en het Hof concludeerde dat het beroepschrift pas op 8 januari 2014 ter post was bezorgd, wat betekent dat het niet binnen de wettelijke termijn was ingediend.

Tijdens de zitting op 13 augustus 2015 was de belanghebbende niet aanwezig, terwijl de Inspecteur wel vertegenwoordigd was. Het Hof heeft vastgesteld dat de uitnodiging voor de zitting op de juiste wijze was verzonden, maar dat de belanghebbende niet in staat was om de uitnodiging te ontvangen. Het Hof heeft verder overwogen dat er geen feiten of omstandigheden zijn die erop wijzen dat de belanghebbende niet in verzuim is geweest. Daarom heeft het Hof het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard, zonder dat er redenen waren om het griffierecht te vergoeden of om de proceskosten te vergoeden. De uitspraak is aangetekend verzonden aan de partijen op dezelfde dag.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 14/00044
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonende te [woonplaats] (Verenigde Staten van Amerika),
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 13 november 2013, nummer AWB 13/1540, in het geding tussen
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Centrale administratie Autoheffingen,
hierna: de Inspecteur,
betreffende de aan belanghebbende voor het tijdvak 18 oktober 2012 tot en met 17 januari 2013 opgelegde naheffingsaanslag in de motorrijtuigenbelasting, aanslagnummer [aanslagnummer] , en de gelijktijdig met de aanslag gegeven boetebeschikking.

Onderzoek ter zitting

De zitting heeft plaatsgehad op 13 augustus 2015 te ‘s-Hertogenbosch.
Aldaar is toen verschenen en gehoord, namens de Inspecteur, mevrouw [A] . Belanghebbende is niet verschenen.
Na behandeling van de zaak heeft het Hof heden, 27 augustus 2015, de volgende mondelinge uitspraak gedaan.

Beslissing

Het Hof
verklaarthet hoger beroep niet-ontvankelijk.

Gronden

Vooraf en ambtshalve
Bij aangetekend verzonden uitnodiging van 1 juni 2015 is belanghebbende meegedeeld dat het Hof het hoger beroep op 13 augustus 2015 zal behandelen. Deze uitnodiging is op 26 juni 2015 teruggekomen bij de griffie. Op de enveloppe, waarin de uitnodiging zat, is door PostNL als reden van retournering aangegeven: Niet afgehaald.
Na raadpleging van de adresgegevens in de Gemeentelijke Basisadministratie, waarbij bleek dat belanghebbende nog woonachtig was op het door haar in haar hoger beroepschrift vermelde adres, is de uitnodiging nogmaals, niet aangetekend, naar het adres te [B] gestuurd. Deze enveloppe is niet ter griffie teruggekomen.
Op de uitdraai van de adresgegevens uit de basisadministratie stonden twee codes, welke codes – aldus de gemeente [B] desgevraagd – betekenen dat er een onderzoek plaatsvindt naar het adres. Dat onderzoek heeft uitgewezen dat het correspondentieadres van belanghebbende is: [adres] .
Bij aangetekend verzonden brief van 2 juli 2015 is de uitnodiging voor de zitting naar het adres in de Verenigde Staten gezonden. Deze uitnodiging is op 28 juli 2015 teruggekomen op de griffie met op de enveloppe de aantekening “return to sender, attempted – not known, unable to forward”.
Op 31 juli 2015 is de uitnodiging niet aangetekend naar het adres in Amerika gestuurd.
Het Hof is van oordeel dat de uitnodiging voor de zitting op de juiste wijze bekend is gemaakt.
Tijdens het onderzoek ter zitting heeft de Inspecteur een uitdraai uit zijn Beheer van Relaties overgelegd, waaruit blijkt dat de echtgenoot van belanghebbende, [C] , met ingang van 23 juni 2015 woonachtig is te [D] , Bahama-eilanden. Raadpleging van de Gemeentelijke Basisadministratie nadien wijst echter uit dat belanghebbende en de echtgenoot echter niet meer voorkomen in deze administratie.
Ten aanzien van het geschil
1. De uitspraak van de Rechtbank is aangetekend in afschrift aan partijen verzonden op 26 november 2013.
2. Ingevolge het bepaalde in artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een beroepschrift zes weken. Deze termijn eindigde op 7 januari 2014. Bij verzending per post is een beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen (artikelen 6:7 en 6:9 van de Awb).
3. Het hoger beroepschrift van belanghebbende, gedagtekend 7 januari 2014, is op 9 januari daaropvolgend bij de griffie van het Gerechtshof binnengekomen. Het bevond zich in een enveloppe waarop onderstaande frankeerstrook is geplakt.
4. De opdruk van deze frankeerzegel kan tot geen andere conclusie leiden dan dat het hoger beroepschrift op 8 januari 2014 ter post is bezorgd, zodat het niet tijdig is ingediend.
Niet-ontvankelijkverklaring kan dan ingevolge het bepaalde in artikel 6:11 van de Awb nog slechts achterwege blijven indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat belanghebbende in verzuim is geweest.
Naar het oordeel van het Hof zijn geen feiten of omstandigheden gesteld of gebleken op grond waarvan redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat belanghebbende in verzuim is geweest.
5. Uit het vorenoverwogene volgt dat belanghebbende niet-ontvankelijk in het hoger beroep moet worden verklaard.
Ten aanzien van het griffierecht
Het Hof is van oordeel dat er geen redenen aanwezig zijn om te gelasten dat de Inspecteur aan belanghebbende het door haar betaalde griffierecht geheel of gedeeltelijk vergoedt.
Ten aanzien van de proceskosten
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.
Slot
Gelet op al het vorenoverwogene moet worden beslist als bovenvermeld.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal.
Aldus gedaan door P.A.G.M. Cools, voorzitter, W.E.M. van Nispen tot Sevenaer en A.O. Lubbers, en voor wat betreft de beslissing in tegenwoordigheid van Th.A.J. Kock, griffier, in het openbaar uitgesproken op 27 augustus 2015.
Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden op: 27 augustus 2015
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH ‘s-Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in
cassatie is gericht.
d. de gronden van het beroep in cassatie
Tenzij de Hoge Raad anders bepaalt, zal het gerechtshof deze mondelinge uitspraak vervangen door een schriftelijke. In dat geval krijgt de indiener de gelegenheid de gronden van het beroep in cassatie alsnog aan te voeren of aan te vullen.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep ontvangt de indiener een nota griffierecht van de Hoge Raad.
In het beroepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.