Uitspraak
5.Het geding in hoger beroep verder
- het arrest van 25 november 2014;
- de comparitie van partijen van 5 maart 2015, waarvan proces-verbaal;
- de memorie na comparitie van BMV;
- de memorie na comparitie van partijen van de Gemeente;
- de nadere memorie van BMV;
- de antwoordmemorie van de Gemeente, met een productie.
6.De verdere beoordeling
Het ‘Pact van Brakkenstein’) dat de RvR-regeling een uitvloeisel is van het Pact van Brakkenstein over de verdere aanpak van de mestproblematiek en dat met de RvR-regeling de vermindering van het mestoverschot een forse impuls krijgt en verder is in de RvR-regeling ook een verwijzing naar het Pact van Brakkenstein opgenomen (zie rov. 3.1.3 van het tussenarrest, onder punt 14). Maar uit de overgelegde stukken over de RvR-regeling en de tijdens de comparitie zijdens de Gemeente en de Provincie gegeven toelichting is genoegzaam gebleken dat de in het kader van de RvR-regeling aan een ‘initiatiefnemer’ (een burger die of een bedrijf dat gebruik wil maken van deze regeling) gestelde voorwaarden voornamelijk een ruimtelijke ordeningsbelang dienen. Het hof verwijst naar punt 1 en 2 van de RvR-regeling, waaruit voortvloeit dat in ruil voor de sloop van agrarische bedrijfsgebouwen, woningen mogen worden gebouwd in afwijking van het woningbouwprogramma (zoals het project Veilig Oord Bladel). Het gaat er bij de RvR-regeling met name om een ruimtelijke kwaliteitsverbetering in provincie Noord-Brabant te bewerkstelligen in de vorm van de (definitieve) beëindiging van veehouderijbedrijven in het buitengebied. Vooral in dit kader moet de voorwaarde worden gezien dat (ook) de milieurechten van de agrarische activiteit ter plaatse moeten zijn ingeleverd (zie punt 11 van de RvR-regeling).
Met het plan ‘Veilig Oord’ kan aan de 14 voorwaarden voldaan worden die door de provincie Noord Brabant zijn verwoord in het Streekplan Noord Brabant 2002 ‘Brabant in Balans’. (…) In het kader van de ‘Ruimte voor Ruimteregeling’ garanderen wij uw college zonder enig voorbehoud dat bij de realisering van het plan er tenminste 23.000 m² stallen (23 contingenten à 1.000 m²) die voldoen aan de regeling, gesloopt zullen worden inclusief het doorhalen van 80.500 kg aan mestrechten (23.000 m² stal * 3,5 kg fosfaat).”
nietvoor hoefde te zorgen dat locaties zouden worden herbestemd en milieuvergunningen zouden worden ingetrokken. Bewijslevering op dit punt is niet aan de orde.
kande rechter, wanneer iemand niet verricht waartoe hij is gehouden, hem jegens wie de verplichting bestaat, op diens vordering machtigen om zelf datgene te bewerken waartoe nakoming zou hebben geleid. Het hof ziet geen aanleiding om in dit geval van deze discretionaire bevoegdheid gebruik te maken. De Gemeente vordert haar een machtiging te verlenen om op kosten van BMV 23 bouwtitels te kopen bij de Ruimte voor Ruimte C.V., teneinde te kunnen voldoen aan de RvR-regeling. Afgezien van het feit dat integrale nakoming van de overeenkomst tussen partijen niet zou hebben geleid tot de koop van 23 bouwtitels bij de Ruimte voor Ruimte C.V., en het hof op basis van de beschikbare gegevens niet kan overzien of BMV door de gevorderde machtiging niet onredelijk zou worden benadeeld, stelt het hof vast dat BMV een ‘eigen schuld’-verweer ex artikel 6:101 BW heeft gevoerd (zie randnummer 101 tot en met 114 van de conclusie van antwoord). In de schadestaatprocedure zal moeten blijken of en zo ja in hoeverre dit verweer kan worden gehonoreerd. Evenals de rechtbank in het vonnis waarvan beroep van 23 november 2011 oordeelt het hof derhalve dat de zaak dient te worden verwezen naar de schadestaatprocedure. De eerste grief in het incidenteel hoger beroep treft dus geen doel.