ECLI:NL:GHSHE:2015:3285

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
21 augustus 2015
Publicatiedatum
21 augustus 2015
Zaaknummer
14-00774
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake persoonsgebonden aftrek van giften in de inkomstenbelasting

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 21 augustus 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de aftrekbaarheid van giften in de inkomstenbelasting. Belanghebbende had in het voorgaande jaar aan algemeen nut beogende instellingen (ANBI's) giften gedaan die het maximum van 10% van het verzamelinkomen overschreden. Het Hof moest beoordelen of het niet in aanmerking genomen bedrag van deze giften in het onderhavige jaar als persoonsgebonden aftrek kon worden opgevoerd. De inspecteur had de aanslag vastgesteld zonder rekening te houden met het niet in aanmerking genomen bedrag van € 5.822. Het Hof oordeelde dat dit bedrag niet als persoonsgebonden aftrek kon worden meegenomen, omdat het niet voldeed aan de voorwaarden van de Wet inkomstenbelasting 2001. Het Hof verklaarde het hoger beroep van belanghebbende gegrond, vernietigde de uitspraak van de Rechtbank en de uitspraak van de inspecteur, maar handhaafde de aanslag na ambtshalve vermindering. Tevens werd de inspecteur veroordeeld tot vergoeding van griffierechten en proceskosten aan belanghebbende.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 14/00774
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 5 juni 2014, nummer AWB 12/4431 in het geding tussen
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Roermond
hierna: de Inspecteur,
betreffende na te melden aanslag.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende is voor het jaar 2008 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 40.482, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.
1.2.
Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 42.
De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.3.
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 122.
De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.4.
Op grond van artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht heeft belanghebbende vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
1.5.
De zitting heeft plaatsgehad op 26 juni 2015 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord de heer [A] , als gemachtigde van belanghebbende, alsmede, namens de Inspecteur, mevrouw [B] en de heer [C] .
1.6.
Het Hof heeft vervolgens het onderzoek gesloten.
1.7.
Van de zitting is geen proces-verbaal opgemaakt.

2.Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan:
2.1.
Belanghebbende en haar fiscale partner hebben in het jaar 2007 een bedrag van in totaal € 7.624,11 geschonken aan door de Belastingdienst erkende Algemeen nut beogende instellingen (hierna: Anbi). Omdat de aftrek van giften op grond van artikel 6.39 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: de Wet) is gemaximeerd op 10% van het gezamenlijke bedrag van het verzamelinkomen vóór toepassing van de persoonsgebonden aftrek van belanghebbende en haar fiscale partner, heeft belanghebbende van het bedrag van € 7.624,11 een bedrag van € 2.567 in haar aangifte inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2007 vermeld. Een bedrag van € 5.822 is door belanghebbende niet in haar aangifte vermeld.
2.2.
Het in 2007 niet in aanmerking genomen bedrag van € 5.822 is door belanghebbende in haar aangifte inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2008 als persoonsgebonden aftrek in aanmerking genomen, onder vermelding van ‘restant persoonsgebonden aftrek’. De Inspecteur heeft de aanslag vastgesteld zonder rekening te houden met het bedrag van € 5.822 dat in 2007 niet in aanmerking kon worden genomen.
2.3.
Belanghebbende stelt in hoger beroep voor het eerst dat haar fiscale partner in 2008 een bedrag van € 275 heeft geschonken aan de Parochie [D] te [woonplaats] (hierna: de Parochie) en een bedrag van € 2.688 heeft geschonken aan de Vereniging [E] (hierna: de Vereniging). Zowel de Parochie als de Vereniging zijn erkend als Anbi. Tussen partijen is niet in geschil dat ter zake van deze schenkingen na toepassing van de drempel een aftrek in aanmerking dient te worden genomen van € 2.534.
2.4.
De Inspecteur heeft de aanslag op 26 februari 2015 ambtshalve verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 37.948.

3.Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.
Het geschil betreft het antwoord op de vraag of het onder 2.2 vermelde bedrag van € 5.822 in het onderhavige jaar als persoonsgebonden aftrek in aanmerking mag worden genomen.
Belanghebbende is van mening dat deze vraag bevestigend moet worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
3.2.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.
Partijen hebben hieraan ter zitting het volgende toegevoegd:
Belanghebbende
In de parlementaire geschiedenis, kamerstuk 26.727, nummer 7, pagina 369 tot en met 371, regel 16 tot en met 27, verklaren de staatssecretaris en de minister dat carry forward mogelijk is onder twee voorwaarden:
In het jaar waarin carry forward mogelijk is, lijdt de belastingplichtige of partner een verlies, en
het restant wordt in een ander jaar in dezelfde box in aanmerking genomen.
Ik ben van mening dat aan beide voorwaarden is voldaan, zodat carry forward van het restant persoonsgebonden aftrek kan worden toegepast. De drempel van 10% mag doorbroken worden naar mijn mening. Ik vind het redelijk dat, nu het hoger beroep gegrond is, de Inspecteur mijn reiskosten vergoedt.
Inspecteur:
Belanghebbende geeft aan dat er sprake is van een verlies, dat betreft het inkomen van de fiscale partner van belanghebbende. Het verzamelinkomen van beide partners was echter positief en voldoende om de aftrek van giften in aanmerking te kunnen nemen, maar het bedrag van de giften overstijgt het maximum van 10%. Er is geen reden om het restant alsnog in aanmerking te nemen. Ik heb de door belanghebbende geciteerde passage uit de wetsgeschiedenis niet paraat, maar het gaat hier naar mijn mening om het gezamenlijke verlies, niet om verlies van een van beide partners. Ik ben van mening dat de reiskosten van de gemachtigde niet voor vergoeding in aanmerking komen, omdat belanghebbende de aftrek van giften voor het jaar 2008 in hoger beroep voor het eerst aan de orde heeft gesteld.
3.3.
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het hoger beroep, vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van het verzamelinkomen tot € 32.126. De Inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het hoger beroep en handhaving van de aanslag zoals deze luidt na ambtshalve vermindering op 26 februari 2015.

4.Gronden

Ten aanzien van het geschil
4.1.
Belanghebbende heeft in 2007 aan instellingen als bedoeld in artikel 6.35 van de Wet een bedrag van € 7.624,11 geschonken. Zij stelt zich op het standpunt dat dit bedrag als persoonsgebonden aftrek in aanmerking kan worden genomen voor zover dit bedrag 1% van het verzamelinkomen vóór toepassing van de persoonsgebonden aftrek te boven gaat. Het bedrag dat 1% van het verzamelinkomen te boven gaat kan, aldus belanghebbende, tot het maximum van 10% van het verzamelinkomen in het jaar 2007 in aanmerking worden genomen en het bedrag van de in 2007 betaalde giften dat vervolgens nog resteert kan dan in het onderhavige jaar in aanmerking worden genomen. Het Hof overweegt dienaangaande als volgt.
4.2.
Op grond van artikel 6.1 van de Wet is persoonsgebonden aftrek het gezamenlijke bedrag van de in het kalenderjaar op de belastingplichtige drukkende persoonsgebonden aftrekposten en het gedeelte van de persoonsgebonden aftrek van voorafgaande jaren dat niet eerder in aanmerking is genomen.
4.3.
Andere giften als bedoeld in artikel 6.35 van de Wet worden ingevolge artikel 6.39 van de Wet als persoonsgebonden aftrekpost in aanmerking genomen voorzover zij met schriftelijke bescheiden kunnen worden gestaafd en voorzover zij samen zowel € 60 als 1% van het verzamelinkomen vóór toepassing van de persoonsgebonden aftrek te boven gaan, en vervolgens tot ten hoogste 10% van het verzamelinkomen vóór toepassing van de persoonsgebonden aftrek. Het bedrag van de giften dat de drempel van 1% van het verzamelinkomen te boven gaat, vormt tot een maximum van 10 % van het verzamelinkomen de persoonsgebonden aftrek als bedoeld in artikel 6.1 van de Wet, zodat slechts dit bedrag in aanmerking kan worden genomen. Het bedrag aan betaalde giften dat resteert na toepassing van de in artikel 6.39 van de Wet vermelde drempel van 1% en van het maximum van 10%, behoort niet tot de persoonsgebonden aftrek als bedoeld in artikel 6.1 van de Wet. Dit resterende bedrag kan derhalve in het geheel niet in aanmerking worden genomen, ook niet in een later jaar.
De tekst van de Wet noch de door belanghebbende ter zitting geciteerde parlementaire geschiedenis bieden ruimte voor de door belanghebbende voorgestane uitleg dat in een geval als het onderhavige aan het maximum van 10% voor een later jaar geen betekenis moet worden toegekend, zodat in een later jaar alsnog het restant van de in 2007 betaalde maar niet in aftrek toegestane giften in aanmerking kan worden genomen. Gelet hierop heeft de Inspecteur de door belanghebbende in haar aangifte gevraagde aftrek van € 5.822 terecht geweigerd.
4.4.
Partijen zijn tot overeenstemming gekomen in deze zin dat ter zake van in 2008 betaalde giften alsnog een persoonsgebonden aftrek van € 2.534 in aanmerking moet worden genomen. De Inspecteur heeft in verband hiermee de aanslag met dagtekening 26 februari 2015 ambtshalve verminderd tot een naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 37.948.
Slotsom
4.5.
De slotsom is dat het hoger beroep gegrond is. De uitspraak van de Rechtbank en de uitspraak van de Inspecteur moeten worden vernietigd en de aanslag zoals deze luidt na de ambtshalve vermindering van de Inspecteur van 26 februari 2015 moet worden gehandhaafd.
Ten aanzien van het griffierecht
4.6.
Nu de uitspraak van de Rechtbank wordt vernietigd, dient de Inspecteur aan belanghebbende het door haar ter zake van de behandeling van het beroep bij de Rechtbank en het hoger beroep bij het Hof betaalde griffierecht ten bedrage van € 42 respectievelijk € 122 te vergoeden.
Ten aanzien van de proceskosten
4.7.
Nu het door belanghebbende ingestelde hoger beroep gegrond is, acht het Hof termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen tot betaling van een tegemoetkoming in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het hoger beroep bij het Hof redelijkerwijs heeft moeten maken. In de omstandigheid dat belanghebbende voor het eerst in hoger beroep de aftrekbaarheid van door haar in het onderhavige jaar betaalde giften aan de orde heeft gesteld, ziet het Hof geen aanleiding een veroordeling tot vergoeding van een tegemoetkoming in de proceskosten achterwege te laten.
4.8.
Belanghebbende heeft ter zitting uitdrukkelijk verklaard dat haar verzoek tot vergoeding van proceskosten uitsluitend betrekking heeft op de in verband met de behandeling van het hoger beroep gemaakte reiskosten van de gemachtigde.
4.9.
Het Hof stelt de tegemoetkoming op een bedrag aan reiskosten van de gemachtigde voor het bijwonen van de zitting bij het Hof, te becijferen op de kosten van openbaar vervoer tweede klas voor het traject [woonplaats] – ’s-Hertogenbosch en vice versa van € 32,40.

5.Beslissing

Het Hof
  • verklaart het hoger beroep gegrond,
  • vernietigt de uitspraak van de Rechtbank,
  • verklaart het tegen de uitspraak van de Inspecteur bij de Rechtbank ingestelde beroep gegrond,
  • vernietigt de uitspraak van de Inspecteur,
  • handhaaft de aanslag zoals deze luidt na de ambtshalve vermindering van de Inspecteur van 26 februari 2015,
  • gelast dat de Inspecteur aan belanghebbende het door deze ter zake van de behandeling van het beroep bij de Rechtbank en het hoger beroep bij het Hof betaalde griffierecht ten bedrage van, in totaal, € 164 vergoedt, en
  • veroordeelt de Inspecteur in de kosten van het geding bij het Hof aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op in totaal € 32,40.
Aldus gedaan op 21 augustus 2015 door T.A. Gladpootjes, voorzitter, P.A.G.M. Cools en F. Sonneveldt, in tegenwoordigheid van A.A. van Wendel de Joode, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH ’s-Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
een dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.